| |
| |
| |
Andre Demedts
Seizoenenliedjes
I.
Sneeuw
Er is iets van de zee in de sneeuw,
wit van het schuim en wit van de meeuw,
en iets van tedere bloeseming,
een windekelk in de schemering;
er is iets van het kind in haar rust,
ongerept en heerlijk onbewust,
een belofte en een zijn tegelijk,
waar ik blij en schroomvallig op kijk;
er is iets van Gods aanwezigheid
in de edele glans van de sneeuw,
in het schuim van de zee, in de meeuw,
in de winde tot bloeien bereid;
het is er voor u en ook voor mij,
voor ieder die gelooft en geniet;
als er maar dàt op de wereld mocht zijn,
zou er nooit iemand leven om niet.
| |
| |
| |
2.
Een bloementros: niet meer
De vreugde der eenvoudige dingen,
een liedje, toevallig gehoord,
schoonheden die ons omringen,
één enkel hartelijk woord.
Wij moeten er even aan denken,
of anders gaat zij voorbij,
de kans om vreugde te schenken,
de kans op vreugde voor mij.
| |
3.
Pasen
van schuld en zonden vrij,
verlicht naar hart en zinnen,
van hoop en kracht vervuld,
de hemel blinkt als glas,
en bloempjes, uitgelezen,
gesterkt en vrij van binnen,
| |
| |
| |
| |
5.
Kampvuur
daarbuiten staat de nacht,
door de vlammen omspeeld,
Het zijn de eeuwige dingen,
| |
| |
het zijn dromen die wenken,
vooruitzichten der toekomst
schittert der sterren luister,
in zijn zwijgende pracht.
| |
6.
Een vriend, toevallig ontmoet,
men heeft hem, glimlachend, gegroet,
en sedertdien is er iets blijven bestaan,
een kleine band, die niet los mag gaan,
een beetje vreugde, omdat men lief en leed
welzijn en kommer, van elkander weet.
Men had altijd gehoopt: eens krijg ik een vriend,
en nu vraagt men zich af: waar werdt gij verdiend,
rustige sterkte, die nu steeds bij mij zijt,
zodat mijn leven, het geluk toegewijd,
vervuld wordt van liefde, van licht en zon,
méér dan een hunkerend hart ooit wensen kon.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
van een eindeloos wachten
| |
9.
bij het Kind heeft gestaan,
dat ieder voor een ander doet
wat hij zichzelf toewenst
|
|