Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 97
(1952)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |||||||||||
Dr. Theo Luykx
| |||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||
doel in zichzelf. De huidige machtspositie van de pers over de wereld is een onloochenbaar feit. De taak van de wetenschap ligt in de verkenning der feiten en de opsporing van hun diepere oorzaken en hun geleidelijke ontwikkeling. Hare onmiddellijke bruikbaarheid voor het praktische leven is in se voor elke wetenschap van ondergeschikt belang en komt pas achteraf. De perswetenschap wil zich verdiepen in de studie van de pers zelve en van hare verhoudingen tot de samenleving. In de eerste plaats neemt zij de krant zelf tot studie-object. Voor het wetenschappelijk onderzoek stelt deze een aantal problema's met een meer complex karakter dan op het eerste zicht zou lijken. De krant is immers niet uitsluitend een product des geestes. Zij wordt tevens door technische en economische krachten gedragen. Naast het geesteswerk der redactie werpt hare verwezenlijking een aantal financiële en ingewikkelde circulatie-vraagstukken op, zonder wier oplossing het dagblad zijn doel nimmer bereiken kan. De uitbouw van het hedendaagse perswezen over de wereld is inderdaad niet los te schakelen van de ontwikkeling van de moderne techniek bij de informatie, van de hedendaagse verkeersmogelijkheden, van het bestaan van het hedendaagse grootstadsleven, van de rol der grootfinancie e.a. Slechts door harmonische samenwerking van geestelijke, technische en economische krachten kon het perswezen over de wereld tot zijn huidige machtspositie uitgroeien. De studiemethode bij de perswetenschap kan dan ook niet uitsluitend van geesteswetenschappelijke aard zijn, maar tevens van technische en zelfs natuurwetenschappelijkeGa naar voetnoot(1). Karl Jaeger gaat daarom zover de positie van de perswetenschap als leervak aan de universiteit te vergelijken met die van de aardrijkskunde, welke ook een middenpositie tussen de geestes- en exacte wetenschappen inneemt; hij erkent niettemin haar overwegend geesteswetenschappelijk karakter. De studie van de krant en het krantenbedrijf op zichzelf kan echter voor niet meer dan de gedeeltelijke opdracht der perswetenschap gelden. De studie van het dagbladwezen is inderdaad niet los te haken van de sociale en politieke rol, die de krant met steeds vergrotend effect speelt in het publieke leven der volkeren. De pers heeft haar ontstaan te danken aan een sociaal instinct van de mens. Zijn drang naar nieuws en de daaraan tegemoetkomende nieuwsverspreiding is zo oud als hijzelf. Hem hebben alleen echter lange tijd de technische middelen ontbroken om door middel van de gedrukte periodieke pers zijn hang naar nieuws te voldoen. De volmaking van de technische middelen hebben, in aansluiting met 's mensen bestendige jacht op nieuws, de periodiciteit van de krant steeds kunnen verdichten: het weekblad der 17e eeuw veranderde in dagblad sedert de 18e, terwijl nu de uitgaven van grotere dagbladen de nieuwsmarkt met verloop van slechts enkele uren | |||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||
vullenGa naar voetnoot(1). Haar primaire opdracht van nieuwsverspreiding, die nu nog haar essentieel wezenskenmerk uitmaakt, heeft de krant in de loop der tijden met een reeks andere opdrachten zien aanvullen: het verstrekken van voorlichting, onderricht en onderhoudend tijdverdrijf, doch vooral het vormen en kneden van de openbare mening. De kranten kunnen wel verschillen in de manier, waarop zij trachten de publieke opinie onder hun invloed te krijgen, doch alle doen bewust of onbewust hieraan mede. Het onderscheid tussen het z.g. ‘nieuwsblad’, dat de nadruk wil leggen op de loutere nieuwsverspreiding, en het ‘opinieblad’, dat hoofdzakelijk opinie-vormend wil werken, is per slot van rekening slechts theoretisch. Elke krant is op dit ogenblik nieuwsverspreider en opinievormer, al was het maar wegens de invloed, die van de technische opmaak zelf van de krant op de lezers uitgaatGa naar voetnoot(2). De perscensuur en de perspolitiek van een Frederik II van Pruisen, Napoleon I, Bismarck, Mussolini, Hitler of Stalin wortelen in de diepe en gefundeerde overtuiging dat ‘pers’ en ‘publieke opinie’ onafscheidbaar vervlochten liggen. Het nameten van hun wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding behoort tot de taak der perswetenschap, die zich daarom dan ook zal moeten verdiepen in de eeuwige problemen der massa-psychologie. De pers is heden ten dage een der meest werkelijk internationale verschijnselen. De wereldbevolking leest dagelijks niet minder dan 223.774.000 dagbladnummersGa naar voetnoot(3). Het jaarlijkse verbruik van dagbladpapier beloopt rond de 10 millioen tonGa naar voetnoot(4), zodat de oude pijnboom het op dit ogenblik zelfs niet meer bolwerken kan om genoeg krantenpapier te leverenGa naar voetnoot(5). Door haar uni- | |||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||
verseel karakterGa naar voetnoot(1) is de krant de duidelijkste uitdrukking en het zuiverste spiegelbeeld geworden van het leven zelf der volkeren en wel in gans zijn moderne complexiteit, in al hun godsdienstige, wijsgerige, culturele, sociale en economische betrachtingen. Geen wetenschap kan zo goed als de persgeschiedenis het steeds versnellend levenstempo der volkeren napeilenGa naar voetnoot(2). Nergens hoort men zo duidelijk als bij de wetenschappelijke studie van het huidige persorganisme de polsslag van het moderne leven der volkeren kloppen en jagen. De studie van de pers in hare verhoudingen tot de menselijke samenleving hoort thuis in de groep der sociale wetenschappenGa naar voetnoot(3), waar zij dus als opdracht heeft de betrekkingen tussen de maatschappij en een speciale vorm van openbaarmaking door middel van de krant te onderzoekenGa naar voetnoot(4). In de groep van die sociale wetenschappen, welke men in de jongste jaren met de verzamelnaam ‘Communicatie-wetenschap’ (‘Publizistik’ in de Duitse, ‘Communication’ in de Angelsaksische literatuur) is gaan noemen en die alle organen van openbaarmaking - ook radio, film, toneel, enz. - tot studie-object maaktGa naar voetnoot(5), neemt de pers een voorname, ogenschijnlijk nog steeds de voornaamste plaats in. Zoals alle andere wetenschappen moet ook de perswetenschap bij het nastreven van haar doel een beroep doen op een aantal hulpwetenschappen van even diverse aard als het complex der problemen, dat zij te onderzoeken heeft: historie, recht, sociologie, economie e.a. Zijzelve trouwens is bij machte om aan deze wetenschappen een evengrote wederdienst te bewijzen. In de huidige stand van het universitair onderwijs omvat de nog jonge perswetenschap een aantal leervakken, die tamelijk verschillen volgens de universiteit en enigszins nog de weerspiegeling zijn van de meningsverschillen nopens wezen en opdracht der perswetenschap. Op zich zelf doen deze meningsverschillen geen afbreuk aan haar wetenschappelijk karakter. Ook over het object en de methode in de sociologie en over de draagwijdte van de economische wetenschappen blijft men in de wetenschappelijke kringen redetwisten, wat niet verhinderd heeft dat deze beide wetenschappen sedert tien- | |||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||
tallen jaren de universiteit hebben veroverdGa naar voetnoot(1). Toch mag onderstreept worden dat bepaalde leervakken reeds sedert geruime tijd een vaste plaats op het programma der ‘Journalistieke Wetenschappen’ hebben verworven en dat men ongetwijfeld - mede ten gevolge van de Internationale CongressenGa naar voetnoot(2) - tot een meer eenvormig programma van het universitair onderwijs in de perswetenschap zal geraken. Alreeds mogen volgende leergangen als hare essentiële studie-onderwerpen worden aangezien en men doceert ze dan ook aan nagenoeg alle universiteiten, die de perswetenschap op hun programma schreven:
***
Na deze bespreking van het studie-object der perswetenschap rijst van zelf de vraag naar hare verhouding tot de praktische opleiding van de toekomstige journalist. Op dit gebied heerst nog steeds verwarring in de universitaire milieu's en daaraan dient in hoofdzaak toegeschreven dat de perswetenschap nog in verschillende universiteiten moet vechten voor haar bestaansrecht. De universiteit heeft vanzelfsprekend in de eerste plaats voor de uitbouw van de geestelijke en intellectuele persoonlijkheid van haar studenten in te staan: zij is tevens een centrum voor navorsing. De ontwikkeling der moderne | |||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||
wetenschappen leidde noodzakelijk tot een versnippering en specialisatie, die de oorspronkelijke opvatting der ‘Universitas’ geheel deed verloren gaan. De universiteit behoort echter er nog immer naar te streven niet af te dalen tot de beroepsschool, alwaar men uitsluitend een aantal vaardigheden aanleert voor de uitoefening van een bepaalde, menselijke bedrijvigheid. De academicus komt op de universiteit niet in de eerste plaats om een bepaald, zij het dan ook hoger beroep aan te leren; hij legt er enkel voor zichzelf de algemene wetenschappelijke basis, opdat hij alzo zijn toekomstig hoger beroep naar behoren zou kunnen uitoefenen. Eerst na zijn studie wordt de universitair een handig jurist, een goed leraar, een bekwame ingenieur of geneesheer. Hetzelfde geldt voor de toekomstige universitair-geschoolde journalist. Hij ook komt naar de universiteit, niet in de eerste plaats om zijn stiel te leren, doch om er de algemene geestelijke grondslagen te leggen voor een vruchtbare, journalistieke loopbaan. Het argument, dat de toekomstige journalist een universitaire vorming missen kan en zijn beroep uitsluitend aanleert op de krant, luidt slechts waar in dezelfde mate als men tevens zou kunnen beweren dat een leraar bijv. zijn beroep leert in de klas en de advocaat op de rechtbank. De bewering dat de toekomstige journalist over een grote dosis persoonlijke aanleg moet beschikken is ongetwijfeld waar; doch deze persoonlijke aanleg wordt bij de uitoefening van elk hoger beroep in mindere of meerdere mate gepostuleerd. Wij denken er trouwens niet aan een universitaire vorming aan te prijzen voor al de leden van een bepaalde redactieraad. Niemand kan echter loochenen dat in de huidige gecompliceerde geestelijke, politieke, sociale en economische verhoudingen op nationaal en internationaal plan de leidinggevende redacteurs uit de verschillende redactie-burelen een gespecialiseerde hogere ontwikkeling niet langer missen kunnen. De standing van onze pers wordt er rechtstreeks door geconditionneerd. De tegenstand van sommige universitaire milieu's tegenover de perswetenschap als leervak aan de universiteit spruit juist voort uit het feit dat geen onderscheid wordt gezien tussen de genoemde wetenschap en de praktische opleiding van de journalist. Deze praktische scholing, voor zover ze nodig is, wil men liefst overlaten aan de krant zelf of verschuiven naar een beroepsschool. Het staat vast dat men aan bepaalde universiteiten, inzonderheid in de Verenigde Staten, te grote nadruk legt op de technische zijde van het krantenbedrijf. Zelfs lagere beambten, als advertentieronselaars e.a., meent men academisch te kunnen scholen. Het is duidelijk dat de universiteit dus doende afdaalt tot de gewone beroepsschool. Gelet op de wetenschappelijke roeping van de universiteit, willen wij voorlopig graag toegeven dat de technische opleiding, ook van de hogere journalist, niet op het universitair programma hoeft opgenomen te worden, alhoewel men zal moeten beamen dat deze praktische scholing een even wetenschappelijk peil zou kunnen bereiken als bijv. de praktische oefeningen, die de aspirant-leraar van het M.O. moet doormaken. | |||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||
Over het goed recht van de perswetenschap zelf kan echter geen twijfel bestaan. Haar universitair karakter blijkt te meer uit het feit dat zij zich niet uitsluitend richt tot toekomstige journalisten. Reeds in 1895 schreef Prof. Koch, die te Heidelberg sedert 1893 de perswetenschap doceerde: ‘Het voornaamste succes mijner leergangen zie ik daarin, dat ànderen en wel voornamelijk juristen een juistere opvatting van de pers ontvingen’. Indien het waar is dat de pers in de hedendaagse samenleving een ongekende invloedrijke machtspositie heeft verworven en op de ontwikkeling van het publieke leven haar stempel onuitwisbaar drukt, dan is 't nodig dat al onze academici, die zich tot een publieke loopbaan voorbereiden, op wetenschappelijke wijze kennismaken met het perswezen en de verhouding der pers tot de samenleving, waarin zij later een leidende rol wensen te vervullen.
***
Ons lijkt gepast, in wat volgt een beknopt overzicht te geven van de toestand van het onderwijs in de perswetenschap aan de verschillende universiteiten. Hierbij schenken wij de meeste aandacht aan dat onderwijs in België en Nederland, waar deze wetenschap moet gedijen in analoge omstandigheden, nl. nagenoeg dezelfde standing van het universitair onderwijs en gelijke afzetmogelijkheden voor de academici. De perswetenschap bereikte haar vroegste en tevens haar hoogste bloei in de Verenigde Staten en Duitsland. Dat in deze grote landen jaarlijks een talrijke schare universitair gediplomeerden in de pers en aanverwante bedrijven een toekomstmogelijkheid ontdekken is daaraan niet vreemd. Voor wie bijv. de Amerikaanse toestanden met de onze vergelijkt zal dit onmiddellijk opvallen. Op 773 erkende colleges en universiteiten in de Verenigde Staten verstrekken er 550, of meer dan 70%, hoger onderwijs in de journalistiek. Men kan deze 550 in onderscheiden groepen indelen: 440 colleges houden minder of meer talrijke cursussen in de perswetenschap op hun leerprogramma; 73 hogere onderwijsinstellingen bezitten een volledig programma en kennen speciale graden in de journalistiek toe; daarnaast bestaan er 35 volledig uitgebouwde universiteiten voor journalistieke opleiding, waaronder de Columbia University te New York, de school aan de Marquette University te Milwaukee en de Medill School of Journalism te Chicago als de voornaamste bekend staan. Gedurende het academisch jaar 1939-1940 telden alleen 32 van deze scholen 6390 studenten en reikten jaarlijks gemiddeld 1300 diploma's uit aan afgestudeerden, die zonder enige moeite in de pers en aanverwante bedrijven mogelijkheden voor hun toekomst vondenGa naar voetnoot(1). Evenals in Amerika verkreeg de perswetenschap in Duitsland reeds op het | |||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||
einde der 19e eeuw haar vaste plaats op het universitair leerprogramma; sedertdien werden er tevens talrijke, aan de universiteit verbonden Instituten voor Perswetenschap opgericht: door Dr M. Mohr en Dr E. Dovifat bij de universiteit te Berlijn in 1924; te München door Dr Karl D'Ester in 1924; te Nürnberg in 1923; te Heidelberg in 1927; te Halle in 1927, enz. In 1926 reeds hadden 16 van de 23 Duitse universiteiten de perswetenschap op hun leerprogramma gevoerd, waaronder verschillende die reeds te voren waren overgegaan tot de stichting van een afhankelijk Instituut voor PerswetenschapGa naar voetnoot(1). Nog steeds gaat van de twee geleerden E. DovifatGa naar voetnoot(2) en Karl D'EsterGa naar voetnoot(3) wegens hun talrijke en gedegen publicaties een zeer grote invloed uit. Vooral sedert de na-oorlogsjaren schijnt het ‘Institut für Zeitungswissenschaft an der Universität Münster’ onder de leiding van dr Walter HagemannGa naar voetnoot(4) een bizonder invloedrijke activiteit te ontplooien. In de Verenigde Staten en Duitsland heeft alleszins de perswetenschap aan de universiteit de ruimste plaats verworven. Buitendien wordt zij ook onderwezen aan talrijke universiteiten in andere landen. Zonder op volledigheid te kunnen bogen, vermelden wij: in Frankrijk, de ‘Ecole des hautes études sociales’ te Parijs sedert 1899 en de Katholieke universiteit te Rijsel sedert 1924Ga naar voetnoot(5); de universiteit te Londen sedert 1919Ga naar voetnoot(6); de universiteiten te Bern en Zürich, respectievelijk sedert 1902 en 1905; de universiteit te Wenen sedert 1909; te Boedapest werd in 1921 een afzonderlijke hogeschool voor journalisme opgericht; sedert 1928 bezit de universiteit te Praag een sectie voor journalistiek, gehecht bij de hogeschool voor politieke wetenschappen. Zelfs buiten Europa en Amerika werd de perswetenschap in het universitair onderricht ingeschakeld, o.m. aan de keizerlijke universiteit te Tokio, aan de universiteiten van Peking en Shanghai, alsmede aan de universiteiten in Australië en Nieuw-ZeelandGa naar voetnoot(7). Gaan wij, na deze korte uitweiding over de vreemde, de bestaande toestanden in Nederland en België na, dan valt het op dat in beide landen de perswetenschap betrekkelijk laattijdig de universiteit heeft bereikt. Nog in 1931 betreurde A.J. Lievegoed dat onder de beschaafde landen Nederland tot de zeer weinige behoorde, waar tussen universiteit en pers | |||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||
geen vaste betrekkingen bestondenGa naar voetnoot(1), ofschoon R. Feenstra reeds in 1910 had gepleit voor ‘De Journalistiek als leervak aan de Universiteit’Ga naar voetnoot(2). Met al dit is Nederland ons nog enigszins voor geweest! Al in 1935 immers begon dr K. Baschwitz zijn onderwijs in de perswetenschap te Amsterdam; in België daarentegen maakte men hiermede slechts na de laatste wereldoorlog een aanvang. Hiernaast moet onderstreept worden, dat op het gebied van de wetenschappelijke publicaties over de pers België tegenover Nederland nog een zekere achterstand heeft in te lopen. Staat de studie over het perswezen ook in Nederland nog in haar kinderschoenen, in België ligt het terrein nog erg braak, inzonderheid op het gebied der persgeschiedenisGa naar voetnoot(3). Het oudste en tevens wellicht het best uitgebouwde hoger onderwijs in de perswetenschap in Nederland hoort men sedert 1935 aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam bij dr K. Baschwitz, die anderzijds meer dan één degelijke publicatie over perswetenschap heeft geschrevenGa naar voetnoot(4). Zijn onderwijs is rechtstreeks verbonden met de studie van de politieke en sociale wetenschappen, die in de Hollandse hoofdstad sedert 1947 een zelfstandige faculteit vormen. Deze bestaat uit drie afdelingen: sectie A, voor politieke en sociale wetenschappen; sectie B, voor sociologie en sociographische wetenschappen; sectie C, voor sociale psychologie en sociale paedagogiek. De studietijd in elke sectie bedraagt 5 jaar: 2 jaar voor het candidaats- en 3 jaar voor het doctoraal examen. In de candidatuur van sectie A staat een cursus van 2 uur over ‘Pers, propaganda en openbare mening’ op het programma. Daarnaast nemen de studenten deel aan een colloquium over problemen van de pers gedurende de 2e candidatuur. In de candidatuur is de perswetenschap een keuzevak, in het doctoraat echter een verplicht vak. Hier wordt een cursus van 3 uur gegeven onder de algemene titel ‘Perswezen’. Te Amsterdam is de perswetenschap voor de studenten in de Politieke en Sociale Wetenschappen dus een verplicht vak, terwijl ook de studenten in de Wijsbegeerte en de Letteren haar leerstof als keuzevak kunnen opgeven. Het onderwijs richt zich dus niet uitsluitend tot toekomstige journalisten, wel tot de academici in 't algemeen, die zich later op de ene of andere wijze met overheidsproblemen zouden hebben in te laten. Te Amsterdam ging men zelfs verder. Op 8 Februari 1949 werd in samenwerking tussen de stad en de gemeentelijke universiteit een Instituut voor Perswetenschap (Keizersgracht, 604) officieel geopend, alwaar het universitair onderwijs sedertdien verstrekt wordt en de studenten meteen beschikken over een uitgebreide ‘Nederlandse persbibliotheek’ en een nog in uitbouw zijnde ‘Persmuseum’. Aan de Rijksuniversiteit te Leiden en aan de Katholieke universiteit te | |||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||
Nijmegen won sedert ettelijke jaren het onderwijs in de perswetenschap ook vaste voet. In de eerstgenoemde verstrekt dr M. Schneider het, die zich gelijk dr K. Baschwitz op het gebied der perswetenschap reeds zeer verdienstelijk maakteGa naar voetnoot(1). Zijn leeropdracht ressorteert zowel van de Faculteit van de Rechten - van dewelke de studie van de Politieke en Sociale Wetenschappen, evenals aan onze Belgische Rijksuniversiteiten, afhangt - als van de Faculteit van de Wijsbegeerte en Letteren. Studenten der beide genoemde faculteiten hebben het recht de perswetenschap als keuzevak voor hun doctoraal examen uit te kiezen. Er worden twee colleges gegeven plus een practicum. In het eerste college wordt de pers in engere zin behandeld: haar functie, haar structuur, de pers in de verschillende landen en dergelijke. Het tweede college is meer sociologisch gericht en bespreekt: de voorlichting in 't algemeen, reclame en propaganda, publieke opinie, enz. Evenals de gemeentelijke universiteit te Amsterdam behoudt de Katholieke universiteit te Nijmegen een zelfstandige faculteit voor aan Politieke en Sociale Wetenschappen, wier studenten na hun candidaatsexamen vier studierichtingen kunnen inslaan, nl. een juridisch-politieke, een bestuurswetenschappelijke, een sociaal-economische en een culturele. Deze laatste richt zich in de eerste plaats tot toekomstige journalisten, zodat tot voor korte tijd de cursussen in de perswetenschap nauw met deze afdeling verbonden waren. Thans heeft echter te Nijmegen een hervorming plaats, waarbij de leergangen in de perswetenschap terug losgemaakt worden van een bepaalde richting in de Politieke en Sociale Wetenschappen en opengesteld voor al de secties daarvan, tevens voor de studenten in de Rechten en in de Wijsbegeerte en Letteren. Meer dan te Amsterdam en te Leiden lijkt het onderwijs te Nijmegen afgestemd op de opleiding van toekomstige journalisten. De cursussen in de journalistiek, die over twee jaar lopen, willen bepaalde academici, die later in de perswereld een carrière wensen te maken, behalve hun algemene universitaire opleiding ook bekwaming in hun toekomstig beroep aan de hand doen. De louter wetenschappelijke vakken, als de sociologie van pers en publiciteit en de persgeschiedenis, worden te Nijmegen gedoceerd door Mr. L.G.A. Schlichting. Dhr. J. Nieuwenhuis, perschef van de gemeente Rotterdam, onderwijst er de praktische journalistiek. Hoe staat het nu aan onze Belgische universiteiten met de leergangen in de perswetenschap? De vrije universiteiten van Leuven en Brussel hebben in de laatste jaren het onderwijs daarin zeer ernstig aangevat en bezitten op dit gebied een voorsprong van belang op onze Rijksuniversiteiten, waaruit de perswetenschap nog nagenoeg geheel verbannen blijftGa naar voetnoot(2). | |||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||
Aan de Vrije Universiteit van Brussel werd, enkele jaren geleden, een van de Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren afhankelijke ‘Section de Journalisme’ gesticht. Slechts studenten met een candidaatsdiploma bezitten er toegang voor en kunnen daar na 2 jaar studie de wetenschappelijke titel van ‘licencié en journalisme’ behalen. Om dit diploma te bekomen, moeten de studenten niet alleen een bepaalde leerstof doorgewerkt hebben, doch tevens een certificaat kunnen voorleggen, waaruit blijkt dat zij een professionele stage hebben gedaan in een of ander dagblad (in de praktijk bij ‘Le Soir’); tevens dienen zij het bewijs te leveren dat zij minstens één vreemde wereldtaal (buiten het Frans) op degelijke wijze kennen. Een student, die reeds de licentiaats- of doctorstitel van de universiteit bezit, kan echter de graad van ‘licencié en journalisme’ in één jaar verwerven. Op het leerprogramma van deze Sectie voor Journalisme te Brussel staan 8 verplichte leergangen: Beschavingsgeschiedenis (45 u.); Parlementaire en Wetgevende geschiedenis van België (22 ½ u.); Hedendaagse internationale politiek (60 u.); Publiek Recht (75 u.); Algemene persgeschiedenis (45 u.); Wetgeving op de pers (45 u.); Deontologie van de pers (15 u.) en Informatie en haar sociale rol (30 u.). Bovendien moeten haar studenten uit een reeks cursussen 6 keuzevakken nemen, waarover zij examen hebben af te leggen. Brussel kan er dus prat op gaan de enige universiteit te zijn in gans de Nederlanden, waar een bepaalde academische titel wordt verleend aan de student in de journalistiek en waar zijn opleiding niet verbonden is met een bepaalde reeds bestaande academische opleiding. Het behoort aan de toekomst uit te wijzen of een dergelijke afzonderlijke sectie voldoende levenskracht bezit. Het staat natuurlijk buiten kijf dat het Franstalig perswezen in België veel meer toekomstmogelijkheden biedt aan universitairen met een uitsluitend diploma voor de journalistieke wetenschappen. In Vlaanderen zijn wij zeker nog zover niet. Wij achten het zelfs wenselijk dat men hier voorlopig het Brussels voorbeeld niet zou volgen, doch liever de perswetenschap koppelen, zoals dit overal elders in de Nederlanden gebeurt, met een reeds bestaande academische opleiding. Wij vragen ons tevens af of het wel wenselijk en nodig is een nieuwe academische graad te scheppen voor het vrije beroep van journalist. Op het programma van de Sociale en Politieke Wetenschappen staan voldoende leervakken ingeschreven, die de toekomstige journalist, mits toevoeging van enkele cursussen in de perswetenschap, voorbeeldig op zijn toekomstig beroep kunnen voorbereiden. In de School voor Politieke en Sociale Wetenschappen der Katholieke Universiteit te Leuven, die sedert het jongste academische jaar samen met de economische wetenschappen ook een zelfstandige faculteit vormen evenals te Brussel, werd in 1946-47 een onderafdeling voor ‘Journalistieke Wetenschappen’ opgericht, verbonden met de bestaande sectie voor ‘Sociale Wetenschappen’. Haar stichting werd als volgt gemotiveerd: ‘Gelet op de immer groeiende invloed van de pers, een der machtigste psychologische factoren van onze moderne samenleving, en op haar belang inzake objectieve voorlichting, cultuur en beschaving, op de gewichtige rol en de grote verantwoorde- | |||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||
lijkheid van de journalist, is een dergelijke specialisatie, gepaard met een algemene vorming op het gebied van de politieke en sociale wetenschap, onontbeerlijk voor allen, die op dit gebied een bepaalde werkzaamheid willen uitoefenenGa naar voetnoot(1). Hieruit blijkt wel dat de leerstof in de onderafdeling voor ‘Journalistieke Wetenschappen’ zich in de eerste plaats tot toekomstige journalisten wil richten, doch dat men tevens aandacht overheeft voor het belang van de perswetenschap voor alle academici, die in het openbare, staatkundige of maatschappelijke leven een rol willen spelen. In tegenstelling met Brussel verleent men hier geen speciale titel aan de studenten, die de vakken in de perswetenschap volgen; zij behalen het diploma in de Sociale Wetenschappen met de vermelding of zij al dan niet de onderafdeling ‘Journalistiek’ hebben gevolgd. Tot nog toe werden in deze onderafdeling voor ‘Journalistieke Wetenschappen’ de volgende cursussen gedoceerd: Geschiedenis van de pers (2 s.u.); Wetgeving over de Pers (1 s.u.); Journalistieke Plichtenleer (2 s.u.) en Techniek van de Pers (1 s.u.). Daarbij is gedurende de 2 jaar van de licentie (in de sociale Wetenschappen) een practicum voorzien. Bij de aanvang van het huidig academisch jaar 1951-52 werd het leerprogramma in de Journalistiek te Leuven merkelijk uitgebreid door de inschakeling van nieuwe leergangen o.m. over ‘Publieke opinie en Propaganda’ (2 u.). Te Leuven dankt de perswetenschap in de eerste plaats haar opgang aan dr N. Devolder, die tevens reeds uiterst lezenswaardige publicaties, inzonderheid over de pers in de Verenigde Staten, ondertekende.
***
Dat de perswetenschap nog maar weinig toegang tot onze Belgische Rijksuniversiteiten verkreeg - in duidelijke tegenstelling met onze Vrije Universiteiten -, houdt o.i. hiermede verband dat men haar uitsluitend en alleenlijk een plaats wil toewijzen binnen het raam van de journalistenopleiding. Als corrolarium van deze reeds op zichzelf aan te vechten opvatting laat men dan gelden dat in Vlaanderen een veel te bescheiden aantal universitairen een renderende positie in de perswereld zouden kunnen bemachtigen. Wij menen vooreerst duidelijk te hebben gemaakt dat de perswetenschap zich niet uitsluitend richt tot de toekomstige journalist. Of zou men niet evengoed kunnen staande houden dat de politieke wetenschappen zich uitsluitend richten tot de toekomstige parlementair; weshalve zij ook geen reden van bestaan zouden hebben, vermits België geen voldoende groot aantal parlementsleden aan het werk kan stellen? Niet alleen de toekomstige journalist - alhoewel hij in de eerste plaats! - doch al onze academici, die later leidende posities in het publieke leven hoeven te bekleden, zouden gedurende hun studiejaren aan de universiteit op wetenschappelijke wijze met het wezen en de problemen van de moderne grootmacht ‘pers’ dienen vertrouwd te raken. | |||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||
Men kan zonder twijfel de mening verdedigen dat in een klein land als het onze nog een te beperkt aantal universitairen toekomstmogelijkheden ontdekken in de pers en aanverwante bedrijven. De na-oorlog heeft zulks echter reeds enigszins ten gunste gewijzigd. Men overlope slechts de huidige ledenlijst van de Belgische Persbond en men zal vaststellen welk betrekkelijk groot procent universitairen reeds in het beheer en de redactie van Belgische bladen binnentrad. Daarbij worden steeds meer universitairen in de officiële voorlichtingsdiensten, in de diensten van de buitenlandse ambassades, enz. gehaald. Wie ziet niet duidelijk in dat deze ambtenaren in de eerste plaats dienen ingewijd te zijn in de problemen van de pers en de publieke opinie? Deze afzetmogelijkheden zijn nochtans niet van aard om te doen geloven dat, zeker in Vlaanderen, een uitsluitend universitaire opleiding in de ‘Journalistieke Wetenschappen’ gewenst zou zijn. De oprichting van zelfstandige of afzonderlijke universitaire persinstituten, zoals in Amerika en Duitsland bijv., stijgt onze Vlaamse en Belgische mogelijkheden verre te boven. De opleiding in de perswetenschap bij ons behoort dus gekoppeld te worden aan een reeds bestaande universitaire opleiding. Een aantal universiteiten, binnen- en buitenlandse, hebben de leervakken ervan opgeschreven bij de Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren; de meeste evenwel brachten ze onder in de Faculteit, School of Sectie voor Politieke en Sociale Wetenschappen. Niemand zal betwijfelen dat de perswetenschap het best op haar plaats is in faculteiten, die hun studenten rechtstreeks voorbereiden op een loopbaan in het actuele staatkundige, sociale, administratieve of diplomatieke leven. Logisch is het dan dat zij hare plaats verwerve onder de ‘Politieke en Sociale Wetenschappen’, terwijl tevens toekomstige juristen in de mogelijkheid gesteld zouden worden om de perswetenschap, al ware 't maar als keuzevak, te bestuderen met het oog op een stevigere voorbereiding van hun latere publieke loopbaanGa naar voetnoot(1). |
|