Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 97
(1952)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Dirk Benedic
| |
[pagina 208]
| |
FadiëiëvGa naar voetnoot(1), die, in zijn functie van secretaris-generaal der Vereniging voor Soviëtschrijvers, gelast is met de beoordeling der ideologische waarde van de verschenen letterkundige werken. Debuterend in 1910, met een bundel middelmatige gedichten, geschreven onder invloed van het Franse symbolisme, verliet Ehrenburg echter dra de Parnassus om zich volledig aan het proza te wijden. Om zijn werk te karakteriseren menen we niet beter te kunnen doen dan de woorden te interpreteren die hijzelf schreef in de inleiding tot ‘Julio Jurenito's Avontuurlijk Leven’, zijn eerste roman, en waarin hij zich noch een dichter, noch een romanschrijver, doch slechts een wereldreporter noemt, bevangen door de kaleisdoscopische menigvuldigheid der feiten. Nu, menigvuldig is zijn werk zeker, quantitatief gezien. Van qualitatief standpunt uit verengt de keuze echter merkelijk, niet alleen doordat verschillende publicaties beneden de middelmaat blijven, maar ook tengevolge van het feit dat de auteur dikwijls volgens eenzelfde patroon werkt, waardoor het mogelijk wordt zijn ganse oeuvre tot enkele type-werken te herleiden waarvan de lectuur ruimschoots volstaat om een zeer volledige totaal-indruk te verkrijgen. Verdere karakteristieken vinden we, primo, in de keuze van het onderwerp - Ehrenburg houdt zich niet bezig met lotgevallen en zielsconflicten van geïsoleerde personen, maar beschrijft stromingen en massaverschijnselen bij voorkeur van sociaal-economische aard - secundo, in de stijl, die, zenuwachtig en kort, bijzonder goed de koortsige polsslag van het moderne leven weergeeft, en tenslotte, in de eenzijdige en zonder twijfel tendentieuze opsommingen van cijfers en statistische gegevens. Het scherpst komen deze kenmerken tot uiting in zijn drie zogenaamde industrie-romans: ‘Ons Dagelijks Brood’, ‘10 P.K. Het Leven der Auto's’ en ‘Droomfabriek. Kroniek van de Film’. Laten we dadelijk opmerken dat deze werken, die tot de meest gelezene behoren, congruent zijn zowel wat opzet als wat uitwerking en techniek betreft, en een typisch voorbeeld uitmaken van wat men litteraire serieproductie zou kunnen noemen. De gebreken der huidige economische structuur vormen voor Ehrenburg een dankbare (en commercieel zeer lonende) bron van inspiratie. Het graan, de auto en de film zijn de onderscheiden onderwerpen. Met een duivelse handigheid en een beklemmend suggestievermogen weet schrijver deze economische gebruiksgoederen zodanig voor te stellen dat ze een eigen leven en een eigen ontwikkelingsgang krijgen. De personen daarentegen die in zijn verhaal voorkomen zijn slechts marionetten die handelen in functie van bepaalde economische verschijnselen, ze hebben geen zelfstandig karakter, ze dienen slechts ter illustratie en men leert ze bekijken als van boven op een toren: kleine, zwarte wezentjes, die door elkaar wriemelen, stoppen en verder | |
[pagina 209]
| |
gaan, gedreven en geleid door een (verkeerd werkend) economisch signalisatiesysteem. ‘Ons Dagelijks Brood’ behandelt de graancrisis van 1929 en hekelt de gebrekkige correcties die aan de wet van vraag en aanbod aangebracht werden. Terwijl in Amerika en in Canada door de ‘Farm Board’ en de ‘Wheat Pool’ fantastische hoeveelheden graan gestockeerd worden om een baisse der prijzen te vermijden, sterven in Europa de mensen van honger. Enerzijds maakt men het graan langs chemische weg onbruikbaar voor menselijke consumptie of voedert het aan de zwijnen (die het niet lusten), anderzijds werpt men Roemeense boeren in de gevangenis omdat ze - razend van honger - boomschors eten en vlees van rottende kadavers. ‘10 P.K. Het Leven der Auto's’ is een aanval op 't sweatingsystem, op de uitbuiting der koelies in de rubberplantages, op de beursspeculaties, op de financiële transacties van petroleumkoningen als Deterding van de ‘Royal Dutch’, Cadman van de ‘Anglo-Persian’ en Teagle van de ‘Standard Oil’. In ‘Droomfabriek. Kroniek van de Film’, heeft de auteur het ditmaal gemunt op de film- en electroconcerns en op de zedelijke corruptie der artistenmiddens. Ehrenburg kent de zwakke plekken der huidige samenleving, en de cijfers die hij aanhaalt zijn ongetwijfeld juist. Maar hij ziet slechts één kant van de zaak - de slechtste - en blijft, in zijn verbittering, halsstarrig aan deze zienswijze vasthouden. Geen criticus is hier aan het woord, geen zoeker die wikt en weegt, maar wel een radicaal revolutionnair, die slechts één doel heeft: doden, afbreken, neerhalen. Vandaar dat we van hem ook geen opbouwende argumenten moeten verwachten, hij is volledig negatief, zowel in zijn premissen als in zijn conclusies, en laat ten hoogste even doorschemeren dat de redding slechts uit het Oosten kan komen. Van zijn stijl werd gezegd dat hij zou in de smaak gevallen zijn van Flaubert en Maupassant. En inderdaad, we kunnen niet ontkomen aan de ban van zijn talent en worden, met dolrazend tempo, meegesleurd in angstwekkende visioenen van beursnoteringen, café-chantants en internationale conferenties. Want Ehrenburg's feitenmateriaal is enorm. Hij beschrijft met evenveel gemak het leven van een effectenmakelaar uit Parijs, als dit van een planter op Sumatra of van een bankbediende uit Delft; hij citeert zowel Churchill, als Hoover, als Frederik van Eeden en de lezer wordt overstelpt met een hagelbui van gegevens en voorbeelden, die echter niet altijd van een zekere gezochtheid zijn vrij te pleiten. Maar overdaad schaadt altijd en het is waarschijnlijk door zijn doorgedreven eenzijdige interpretatie dat Ehrenburg juist het omgekeerde bereikt van wat hij beoogt. Zelfs de meest passieve lezer voelt tenslotte intuïtief aan dat er iets hapert, en begint vragen te stellen: Of we het complexe wereldgebeuren slechts uit één gezichtshoek mogen beschouwen? Of er naast het Taylorisme in Amerika, ook geen Stakhanovisme in Rusland bestaat? Of het mogelijk is alle arbeidsongevallen te vermijden? Of enkele fouten een voldoende reden uitmaken om kortweg een ganse industrie te veroordelen? | |
[pagina 210]
| |
En eens zover, komt ook de conclusie. Dat men best doet dit alles cum grano salis te nemen. Waar Ehrenburg zijn cynisme vrije teugel laat als het gaat om Westerse situaties aan de kaak te stellen, moet het ons niet verwonderen dat zijn houding volledig omslaat zodra het de weergave geldt van specifiek Russische toestanden zoals in ‘De Tweede Scheppingsdag’, een werk dat de industrialisatie van Siberië behandelt, en dat vooral van belang is voor de kijk die het ons geeft op de geestesgesteldheid der arbeiders en intellectuelen die meehelpen aan de verwezenlijking van het eerste der vier piatiliëtki. Eens te meer geven we ons hier rekenschap van de diepe kloof die ons, Westerlingen, scheidt van die vreemde Russische ziel, want alhoewel in de jonge jaren na de revolutie alle melancholieke dromerijen, Dostojevsky en Tourgeniëv, plaats moesten maken voor electrische centrales en dialectisch materialisme, heeft er zich slechts een verschuiving voorgedaan, en werd de oude mystiek vervangen door een nieuwe: de verering van de machine en van de partij. Onze doorsnee-arbeider met zijn gehechtheid aan zijn sociale verworvenheden zou een vreemd figuur slaan in het midden der arbeiders die Ehrenburg ten tonele brengt. Hier gaan alle traditionele doeleinden teloor, hier wordt niet gewerkt voor een maandelijks of een veertiendaags loon, hier zijn het omzeggens allen idealisten, voor wie slechts één principe telt, nl. zo snel en zo goed mogelijk een machine plaatsen, een brug of een hoogoven bouwen. In brigades ingedeeld wedijveren ze met elkaar, werken dag en nacht, in de Siberische koude, om alles binnen de termijn af te krijgen, het land aan een industrie te helpen en - liefst zo gauw mogelijk - de achterstand op de U.S.A. in te lopen. Onbegrijpelijk voor onze opvattingen. Om een voorbeeld te geven: Tolia Koezmin is verliefd op de komsomolkaGa naar voetnoot(1) Groenia. De jonge man echter is een weinig overtuigd communist, en brengt zijn geliefde enkele onvolkomenheden van het regime onder oog. Groenia, die het als haar plicht aanvoelt de partij hoger te stellen dan haar individuele gevoelens, brengt de weifelende houding van haar vriend op de eerste vergadering ter kennis van haar kameraden. Tolia, hierdoor diep geschokt, geraakt aan het drinken, pleegt in een dronken bui een sabotagedaad, wordt gevat en onder 't gejoel der arbeiders tot vijf jaar dwangarbeid veroordeeld... Met dit al blijft ‘De Tweede Scheppingsdag’ Ehrenburg's machtigste en meest eerlijke werk. Machtig vanwege het grootse beeld dat hij hier ophangt van de ontzaglijke arbeid die daar gepresteerd werd in de Siberische taïga, en eerlijk omdat hij hier zijn cynisme heeft laten varen, de toestanden met liefde bekijkt en - laten we Caesar geven wat Caesar toekomt - niet blind blijft voor zekere tekortkomingen. Vooral dit laatste punt, Ehrenburg's critiek t.o.v. zuiver binnenlandse aangelegenheden is van belang en we verwijzen hier naar Daisne - de alomtegenwoordige - die dit verschijnsel in zijn ‘Van | |
[pagina 211]
| |
Nitsjevo tot Chorosjo’ op zijn gewone, rake manier als volgt formuleerde: ‘Ehrenburg is bepaald een auteur van zijn land, een overtuigd revolutionnair, maar de liefde maakt hem niet blind, integendeel, zij stemt hem critisch, evenwel niet op de slopende wijze, waar het hedendaagse Westen zo dol op is, maar op constructieve manier. De zelfcritiek van Ehrenburg tegenover zijn land en het regime dat hij mede voorstaat, is een werktuig, geen breekijzer, maar een schietlood. Het breekijzer hanteert hij veeleer ten opzichte van het buitenland’Ga naar voetnoot(1). In dit opzicht zijn vooral die bladzijden van belang die gewijd zijn aan de figuur van Volodia Safonov, een twijfelaar en een zoeker, die zich niet bij het dialectisch materialisme kan neerleggen, verpozing zoekt in literatuur en philosophie, ‘Anatole France belangrijker vindt dan rails gieten’Ga naar voetnoot(2), maar geen middel vindt om die twee tegengestelde levenshoudingen te verzoenen en zich uiteindelijk verhangt. Het is duidelijk dat de schrijver hier de verhouding heeft willen toetsen tussen het extreem materialisme der eerste generaties van na de Octoberrevolutie en de humanistische levensopvatting, die onontbeerlijk is voor de harmonische ontwikkeling van ieder individu. Maar meer nog dan een gewoon nagaan der feiten, voelen we hier dat de diepere gevoelens van de auteur zelf uitgaan naar Safonov, dat hij zoekt en past om aan deze dramatische figuur een plaats te gunnen in de nieuwe maatschappij. En als Safonov - geen uitweg vindend in dit conflict - tenslotte de dood verkiest, terwijl zijn geliefde, 't onderwijzeresje Irina, 't geluk vindt aan de zijde van de levenslustige Kolka, wat de overwinning zou moeten betekenen der nieuwe generatie, kunnen we dit niet als een overwinning; doch als een spijtige nederlaag aanvoelen. Onafgezien van de sympathie, die ieder Westerling zal hebben voor de Safonov-figuur, een Hamlet à la Tourgeniëv, menen we toch dat ook de auteur grotendeels voor deze ‘verkeerde’ indruk verantwoordelijk is en zijn eigen overtuiging - ik sprak van hem reeds als een insider - geforceerd heeft terwille van de algemene lijn van het werk.
Waar de tot hiertoe behandelde werken, die een actueel tijdsgebeuren tot voorwerp hadden, ondanks zekere gebreken uitermate konden boeien, vermindert het gehalte zeer sterk als Ehrenburg naar werkelijk historische feiten teruggrijpt. ‘Babeuf. De Samenzwering der Gelijken’ is bedoeld als de levensgeschiedenis van Gracchus Babeuf, oorspronkelijk landmeter in Picardië, die na de val der Bastille zijn dorp verlaat, naar Parijs trekt en er alle phasen van 't onbestendige revolutionnaire leven meemaakt: Girondijnen en Montagnards, Marat, Danton en Robespierre, de assignaten en Citoyen Sanson. Echter slechts na de dood van Robespierre treedt hij als politicus en journalist | |
[pagina 212]
| |
op de voorgrond door zijn aanvallen op de bourgeoisie-gezinde politiek van het Directoire. Steunend op de sympathie die hij geniet bij het lompenproletariaat der faubourgs Saint-Antoine en Saint-Marceau, organiseert Babeuf een samenzwering om het Directoire ten val te brengen en een ‘maatschappij van gelijken’ te stichten. Verraden door een kapitein van 't republikeinse leger, wordt hij gevangen genomen, veroordeeld en na een mislukte zelfmoordpoging in Mei 1797 geguillotineerd. Het is klaarblijkelijk dat Ehrenburg, als uitgesproken politiek schrijver, dit onderwerp aangevat heeft om Babeuf's collectivistische avant-garde ideeën in 't daglicht te stellen. Een roman kunnen we dit werk moeilijk noemen, daarvoor is de hoofdpersoon te schematisch getekend en is de karakterontleding niet consequent genoeg doorgedreven; een historische studie is het evenmin, we kunnen nu eenmaal van Ehrenburg bezwaarlijk objectieve uiteenzettingen van geschiedkundige gegevens verwachten. Hoogstens zouden we het werk als een geromanceerde biographie kunnen betitelen, al doet het geheel ons meer denken aan een filmjournaal, waarvan slechts enkele frappante beelden in herinnering blijven. De schrijver springt zonder overgang van de ene gebeurtenis op de andere, en de lezer loopt verloren in een massa gegevens van bijkomstige aard, die wel meehelpen aan de atmosfeerschildering en blijk geven op een zeer persoonlijke kijk op de toenmalige toestanden, maar die de draad van het verhaal op een hopeloze manier verwarren, zodat we ons na de lectuur van dit boek de vraag moeten stellen: Was Babeuf een fantast, een kinderlijk dromer, een ziekelijk fanaticus of doodgewoon een der velen die in de revolutie slechts een middel zagen tot een spectaculaire carrière?
Op nagenoeg hetzelfde peil staat ‘De Steeg aan de Moskwa’, een milieuschildering uit de N.E.P. periode. Waar we bij de lectuur van een roman toch nog steeds op een hoofdpersonage en een enigszins logisch uitgewerkte intrige rekenen, worden we hier totaal in onze verwachtingen bedrogen. Omzeggens iedere figuur in dit boek wordt evenveel - of zeggen we liever even weinig - ontleed, en kan dan ook om de beurt als figurant of als acteur beschouwd worden. De gebeurtenissen zelf doen zich voor als geïsoleerde feiten zonder verband, en zelfs als we onze eerste critische reflex welwillend dooddrukken en tot-compromis-bereid de Moskwasteeg zelf als centrale figuur adopteren, dan nog blijven 's schrijvers bedoelingen uitermate enigmatisch. In ‘Moskou gelooft niet in Tranen’ wordt hetzelfde onderwerp nogmaals aangevat, met dit verschil dat het toneel van Moskou nu naar Parijs verplaatst wordt. De handeling heeft plaats in het pension Mont Blanc, een der vele obscure hotelletjes der lichtstad waar een schilder, een philosopherende taartjesverkoper, een uitgeweken Russisch paar, een verlopen dichter en een vrouw van lichte zeden hun schamel bestaan leiden. Verre van het een meesterwerk te willen noemen, kunnen we toch zeggen dat dit boek op een hoger plan staat dan het voorgaande, en dat Ehrenburg er hier in gelukt is, in een zeer rea- | |
[pagina 213]
| |
listische stijl, de leegheid en de doelloosheid weer te geven die het kenmerk zijn van zovele levens ener grootstad. Ik meen er vroeger reeds op gewezen te hebben dat Ehrenburg een verre van sedentair leven leidt. De indrukken die hij tijdens zijn talrijke reizen opdeed liggen vervat in enkele werken, waarvan ‘Langs de Wegen van Europa’ een der meest recente is. Het is een reportage met een op zijn minst genomen eigenaardige titel, want buiten de staten van achter het ijzeren gordijn komt Ehrenburg niet verder dan Triëst, om te eindigen met enkele beschouwingen over het proces van Nurenberg. Zijn opinie is kort en goed als volgt samen te vatten: vóór de bevrijding door 't Rode Leger was in die landen alles slecht en verdorven, nu is er alles goed en indien er soms nog eens iets hapert dan vindt zulks zijn oorzaak in vooroorlogse reactionnaire uitwassen. Kort na het einde der vijandelijkheden nodigde het Amerikaanse Staatsdepartement enkele Russische personaliteiten uit tot een rondreis in de Verenigde Staten en stelde hen in de gelegenheid gedurende een viertal maanden de verschillende aspecten van het Amerikaanse leven te bestuderen. Ehrenburg, die samen met Constantin Simonov en generaal Galaktionov van deze afvaardiging deel uitmaakte, bundelde zijn indrukken in ‘Retour des Etats-Unis’, een werkje, dat in alle opzichten een belangwekkend tijdsdocument mag genoemd worden, omdat het ons toelaat de reacties na te gaan van twee tegengestelde elementenGa naar voetnoot(1). Wat hier dadelijk in het oog springt is de toon die Ehrenburg aanslaat; waar hij vroeger uiteraard aanvallend, onverzettelijk, en negatief in zijn besluiten was als het de beoordeling gold van Westerse of Amerikaanse toestanden, is hij hier begrijpender, welwillender geworden en heeft zijn cynische agressiviteit laten varen voor een kalm en beleefd beschouwen der feiten. Zijn gewoonte getrouw overstelpt hij ons met duizend en een détails om een beeld te geven van de doorsnee-Amerikaan, beeld, dat we sinds lang kennen uit andere publicaties, maar dat hier door de scherpe opmerkingsgave en de directe stijl van de auteur opnieuw tot leven komt. Hiervoor alleen is het werkje waard gelezen te worden, maar meer dan de typerende bijzonderheden over de echtscheidingsprocedure te Nevada en over de gestandaardiseerde smaak van de Amerikaan - zowel op vestimentair als op intellectueel gebied - interesseren ons die hoofdstukken, die gewijd zijn aan specifiek Amerikaanse sociale problemen zoals het rassenvraagstuk. In dit opzicht verklaart Ehrenburg categoriek dat hij geen verschil ziet tussen de Rosenbergse theorieën en het Amerikaans antisemitisme, en gewaagt zelfs van een hiërarchische rassenindeling: ‘de aristocraten zijn de Engelsen, de Ieren en de Schotten; dan komen de Scandinaviërs en de Duitsers; vervolgens de Fransen en de Slaven; veel lager de Italianen; nog lager de Joden en de Chinezen; een sport lager | |
[pagina 214]
| |
nog de Portoricanen en tenslotte gans beneden aan de ladder de negers’Ga naar voetnoot(1). Vooral de toestand van deze laatsten is tragisch te noemen: de gewone hotels blijven voor hen gesloten, op trams en treinen worden hen speciale compartimenten aangewezen en... bij 't kopen van een paar schoenen moeten ze deze nemen zonder ze aan te passen, want geen blanke zou het ooit in zijn hoofd halen zich schoenen aan te schaffen, die voorheen reeds door een ‘coloured man’ aangetrokken werden. Teneinde dit probleem volledig na te gaan - Ehrenburg zelf is Israëliet - verbleef hij geruime tijd in de Zuidelijke Staten en 't moet ons dan ook niet verwonderen dat beschouwingen hierover de zwaarste brok van zijn reportage vormen. Alhoewel het stemrecht in de U.S.A. algemeen is, wordt het de negers quasi onmogelijk gemaakt aan de verkiezingen deel te nemen; de methodes hiertoe aangewend zijn, volgens schrijver, de contributies en de examens. Waar de neger er in gelukt voldoende dollars bijeen te brengen om de eerste klip te omzeilen, en daarenboven nog in zijn examen slaagt, zijn er nog altijd middelen genoeg om hem, desnoods hardhandig, aan 't verstand te brengen dat de wetten én op een blanke én op een negermanier kunnen geïnterpreteerd worden. Ehrenburg citeert het voorbeeld van een negerprofessor die de proeven schitterend doorstond, waarop de examinatoren niet beter vonden dan hem als bijkomende vraag een vertaling uit een Chinees dagblad voor te leggen. Men zou geen Ehrenburg heten als deze geboden kans niet dankbaar gebruikt werd om een vergelijking te maken met de verkiezingen in Yougo-Slavië, waar de regering aan 200.000 onwaardigen het stemrecht ontnam, daad die in de Amerikaanse middens de grootste verontwaardiging veroorzaakte. Ook op rechterlijk gebied gelden voor de negers speciale wetten, en het lynchen is - steeds volgens schrijver - nog steeds courant, ‘men gaat er naartoe als naar een pick-nick, met sandwiches en whisky’Ga naar voetnoot(2). Een tweede belangrijk punt, niet zo grondig uitgediept als het voorgaande nochtans, vormen Ehrenburg's beschouwingen over de politieke onrijpheid van de fair-average Amerikaan. Meestal is de U.S.-burger wel ingelicht over het familiale leven van deze of gene senator, hoeveel kinderen hij heeft, wat hij drinkt en eet, of hij golf speelt enz. maar het politieke platform der partijen blijft hem meestal onbekend. Vandaar ook een onvergeeflijke onwetendheid over de meest elementaire grondbeginselen der buitenlandse politiek. Zijn besluit? Om het met André Gide te zeggen in zijn ‘Retour de l'U.R.S.S.’: il y a là-bas du bon et du mauvais; je devrais dire: de l'excellent et du pire. - Ehrenburg ziet de toestand niet duister in, Amerika verkeert volgens hem nog in een overgangsstadium, maar alle kiemen zijn reeds aanwezig om een toenadering toe te laten tussen het Westers kapitalisme en het communisme. Er moet echter geleerd worden met dezelfde maten te meten. | |
[pagina 215]
| |
Evenals zovele andere Soviëtschrijvers is ook Ehrenburg lange tijd als oorlogscorrespondent werkzaam geweest, eerst in Spanje (No Pasaran: Zij zullen niet passeren), daarna tijdens de grote vaderlandse oorlog. Zijn schetsen, gloeiend van haat voor de Duitse overweldiger, liggen zowat overal verspreid, maar behoren - ondanks een soms macaber cynisme - mee tot het beste wat ooit in dit genre geschreven is geworden. In de dreigende jaren tussen Spanje en de Hitlerbenden in, verbleef Ehrenburg in de Franse metropool die hij slechts in 1940 verliet om naar Moskou terug te keren. De drukkende atmosfeer van die tijd ligt weergegeven in ‘De Val van Parijs’. In dit boek, dat vooral in Franse parlementaire middens speelt, maakt schrijver het proces der omstandigheden die geleid hebben tot de inname van Parijs door de Duitse troepen. De oorzaken van de débacle wijt hij voornamelijk aan de corruptie die heerste in de Franse politieke en financiële kringen (Stavisky-affaire) en aan de kortzichtigheid van sommige personaliteiten, die, zich vastklampend aan hun mandaat en in weerwil der communistische verwittigingen, meer belang hechtten aan partijpolitieke intriges en cabinetscrises dan aan de onheilspellende internationale verhoudingen. De voornaamste figuren der republiek passeren voor 't voetlicht, en Ehrenburg deinst er niet voor terug tot zelfs in hun private leven door te dringen. Afgezien van de inhoud - zelfs Franse communisten geven toe dat er onwaarschijnlijkheden in voorkomen, aan de historicus hierover een oordeel te vellen - getuigt dit werk, in de typische Ehrenburg-stijl gehouden, eens te meer van zijn liefde voor de Franse hoofdstad en meer bepaald nog voor het Parijs der musici, der dichters, schilders en arbeiders. Zijn laatste groot werk, het lijvige ‘Storm’, is een poging om een synthese te geven van de communistische weerstand tegen het fascisme. De handeling speelt tegelijkertijd te Kiëf, te Parijs, aan 't Russische front en in 't Franse maquis, terwijl de oorlogsinspanning der andere geallieerde landen omzeggens doodgezwegen wordt. Men weet dat dit werk, waarvan de auteur spoedig een tweede deel in 't vooruitzicht stelde, in de Russische pers op verschillende manieren onthaald werd. De meningen waren aanvankelijk verdeeld en langs zekere kanten was de kritiek zelfs tamelijk streng. Tenslotte werd het geschil echter bijgelegd en de auteur met een Stalinprijs beloond.
Op 't gevaar af hier eentonig te worden en in herhalingen te vervallen, kunnen we bij 't besluiten van dit opstel nochtans niet nalaten nog enkele regels te wijden aan de eenzijdigheid van zienswijze en aan de partijdigheid, die ons bij de lectuur der hierboven besproken werken zo dikwijls tegen de borst hebben gestuit, al hebben ze ons niet belet én Ehrenburg's scherp vernuft én zijn onmiskenbaar schrijverstalent te waarderen. Daar deze verschijnselen echter niet kenmerkend zijn voor Ehrenburg alleen, - wegens de aard van zijn onderwerpen komen ze enkel beter tot uiting - maar we ze terugvinden bij alle Soviëtauteurs, is het nodig ze na te gaan in 't licht der opvattingen die in de U.S.S.R. heersen. | |
[pagina 216]
| |
Voortbouwende op de stelling dat de materiële infra-structuur de ideologische suprastructuur beheerst, is het in de marxistische denkwijze onmogelijk economie en cultuur van elkaar te scheiden. Deze begrippen worden als een eenheid gezien, het ene is een logisch gevolg van het andere. Vandaar ook de voorliefde in de Soviëtliteratuur om onderwerpen met economische of sociale inslag te behandelen. Maar niet alleen het onderwerp, ook de functie der literatuur is van de vroegere doelstellingen afgeweken. Ze dient niet enkel meer tot ontspanning of tot bespiegeling, maar moet met alle mogelijke middelen de nieuwe maatschappij bevorderen, of zoals Dr. K.F. Proost zegt: ‘de kunst beeldt niet uit, maar brengt nieuw leven voort. Zij is geen spiegel in de handen van de ijdele burger, maar een hamer in de vuist van de proletariër’Ga naar voetnoot(1). Zich baserende op deze beginselen, is men er in de U.S.S.R. toe gekomen een werkelijk litteraire politiek te voeren, die vooral werd uitgewerkt door de onlangs overleden partijsecretaris Andrei Zjdanof. De partijdigheid domineert volkomen en alle objectiviteit wordt beschouwd als zijnde een kenmerk der decadente (Westerse) bourgeoismethodes. Binnen deze perken beschouwd is Ehrenburg een typisch vertegenwoordiger der Soviëtliteratuur. Een duistere vlek in Ehrenburg's verleden is zijn werk in de eigenlijke revolutionnaire periode. Velen beweren dat hij vijandig stond tegenover de revolutie en uit ‘Julio Jurenito’ leren we dat hij er aanvankelijk zeker onverschillig tegenover stond. Maar buiten de revolutionnaire periode beslaat zijn werk alle phasen der U.S.S.R.-ontwikkeling, van het N.E.P.-tijdvak af met ‘De Steeg aan de Moskwa’, over de opbouwperiode met ‘De Tweede Scheppingsdag’, tot de tijd van 't patriotisme met ‘Storm’ en zijn frontschetsen. Anderzijds staat hij wat afzijdig, wegens zijn uitgesproken voorliefde voor zekere uitingen der burgerlijke Westerse cultuur. Dat hem dit in Rusland vergeven wordt mogen we, onzes inziens, gerust aan de glans van zijn talent toeschrijven. Tenslotte getuigen zijn industrie-romans eerder van anti-kapitalistische dan wel van pro-communistische gevoelens. Bij het begin van dit opstel heb ik reeds gewezen op 't revolutionnaire in Ehrenburg's karakter. Dit zij ook mijn besluit. Een talentrijk oproerling, die, - om Daisne's terminologie te gebruiken - uit de aard der zaak zelf, steeds dichter zal staan bij ‘nitsjevo’, het deugt niet, dan wel bij ‘chorosjo’, 't is goed zo. |
|