grote zalen, het Paleis voor Schone Kunsten, de Koninklijke Vlaamse Schouwburg, de vergaderzalen van de Universitaire Stichting en in enige bekende drankgelegenheden, overal waar Vlamingen bijeenkomen voor een beschavingsopdracht, een verjaardag of wat zij noemen een nieuwe onderneming. Gebogen over bestuurstafels... Enige van die bestuurstafels, waar in vele kleine, moeizame, noodzakelijke dingen met eindeloos geduld aan het lot en het welzijn van de Vlaamse gemeenschap wordt gewerkt.
Franz De Backer stapt door mist en goud van dat Brusselse landschap met zijn strijdhelm. Hoe zou hij rusten, hoe zou hij zwijgen of gaan neerzitten op een stoel terwijl er nog zoveel te doen is om dit klein en dierbaar gewest, deze weerbarstige hoofdstad, bewoonbaar te maken voor die haar hebben liefgekregen.
En onder de strijdhelm ontdekt ge het gelaat en het karakter van deze mens:
‘een oog dat verten ziet:
idee en idealen...’
een open karakter - gevoelig - niet cynisch - met belangstelling voor opbeurende dranken die een vermoeid man vederlicht maken, - voorkomend voor de dames, - veeleisend voor de toekomst der Vlamingen, -
soms al eens langdradig door een liefdevol uitputten van noodzakelijke bijzonderheden in een inleiding, een commentaar, een dankwoord of een boeiend kort verhaal,
maar zijn gemoed heeft zoveel te zeggen aan zijn vrienden en zijn strijdgenoten, hij heeft een afkeer voor dikdoenerij maar houdt van waardigheid,
hij zingt slechts zelden ondeugende liederen,
hij vindt vele dingen ongelooflijk,
hij zou alles geven en alles doen opdat het de Vlamingen tenslotte beter zou gaan te Brussel. Hij is de gevierde voorzitter van de schoonste club van het land. Daarom moet er op dit portret een bloem staan. Ik zal, zoals hij in Longinus, een witte roos kiezen. Een rode roos prijkt op de borst of in de haartooi van de vrouw die voorbijreist, een witte roos houdt de man tussen de tanden, hard maar niet bitter, met een bedwelmende herinnering en een vastberaden wil. Of een witte roos steekt in het knoopsgat van de statige professor bij wijze van liefelijkheid, als een lichtende gedachte die met hem zijn leven doorwandelt.
Ik leg die bloem op het portret waar het donker is. Zij betekent onze erkentelijkheid. En ik stel voor dat een geoefende hand daaronder de woorden zou penselen uit de zeventiende zang van het Purgatorio, de woorden welke de dichter Dante wijdde aan hen die geen verkeerd voorwerp hebben bemind en die niet te weinig hebben bemind.