| |
| |
| |
Gestalten in 't verleden
door M.E. Belpaire
XVII
De Mei aan 't front, in dat eerste oorlogsjaar, was éen bekoring van schoonheid en leven. In het dagboekje van Mej. Duykers zijn het nu de bloemen, de wriemelende wereld der spruitende duinplantjes, die den boventoon nemen. Nu eens luidt het: ‘Partout des fleurs: primevères, véroniques, pensées, les argousiers sont splendides avec leur ramure vigoureuse, noire, anguleuse, leur feuillage neuf, vert grisâtre où se voient encore les sépales roux et les minuscules fleurs vertjaunâtre.... Les feuilles naissent, des peupliers à tête ronde semblent d'or rougeâtre; les bourgeons des canadas sont tout blancs. A distance, on dirait la neige des arbres fruitiers; les sureaux sont déjà tout verts, les bouleaux couverts d'une verdure adorablement légère et de petits fruits longs et brunâtres....’
Dan weer:
‘Les grands massifs d'aubépine sont couverts de fleurs. Dans les prairies au bord des fossés, dedans, sur les talus, c'est un admirable fouillis de compagnons blancs, de boutons d'or, de véroniques, de sinoglosses, de cigüe, de petits géraniums roses, de roses des dunes, de ronces fleuries. Les tétards commencent à pousser de petits rameaux couverts de feuilles...’
Wij dwaalden, verrukt, door de duinen en langs het strand, genietend van het herlevende licht, van den ketterenden zang der nachtegalen, van ''t ruischen der jonge baren in de blauwe zee. - Maar geen oogenblik vergetend wat zich afspeelde ginder, waar het kanon donderde. 's Namiddags, in 't lof in ons geliefd kerkske, was het de zang der talrijke jongens, vereenigd in herdenken van hun verre thuis, in gebed om hun
| |
| |
geliefden terug te vinden. Drukker en drukker kwamen de bezoekers toe: Van der Cruyssen, met wien wij voor na den oorlog een werk hadden begonnen, een steunfonds voor den middenstand; Georges Van Severen, die al zijn vrienden meebracht; Edouard Gérard, een fijne Waal uit Gembloux, dichterlijke natuur. Met hem zagen wij, Zondag 9 Mei, voor den eersten keer, Paul Piérard, een schilder uit Brussel, die het volgend jaar aan 't front zou sneuvelen. Hij was een talentvol leerling der Brusselsche Academie, stond vooral onder den invloed van Montald. Daar ik hem had gezegd dat ik de duinroosjes zoo bewonderde, stond hij voor dag en dauw op om een paneeltje ervan te borstelen dat ik met piëteit bewaar. Jeugdig en vol geestdrift, was hij een onzer trouwste vrienden de korte maanden van zijn overblijvend leven. Een andere jonge schilder, Gustave Donnet van Antwerpen, kwam ons met zijn vriend Paul Van Aubel, den 5 Mei bezoeken. Ook die twee waren vol jeugdig enthousiasme en van de vroolijkste dapperheid.
Heel die jeugd trouwens wedijverde in dat opzicht. Louis de Mahieu had, te Steenstraete, blijk gegeven van waren heldenmoed en genoot, die eerste oorlogsjaren als een miraculeuze bescherming. Een obus, die nevens hem viel, ontplofte niet. Hij had schuil gezocht in een molen. Op 't oogenblik dat hij er uit kwam, werd de molen door een bom vernield. Maar zoo die jongeren in hun driesten overmoed, niets vreesden, dan lieten de meer bedaagden zich toch niet overtreffen in dapperheid. August Van Cauwelaert werd op de dagorde gesteld, omdat hij, bij klaren maneschijn een blokhaus had vernield, dicht bij de Duitsche linie. Zijn verwante, Dom Franco de Wijels, was ook een dier dapperen. De strijdlust zat hem in 't bloed, volgens wat August ons vertelde. Hij behoorde tot een adellijke familie die te Antwerpen aankwam in de beroerde tijden der zestiende eeuw. Al de geslachten ervan voelden zich gelokt naar den strijd. Waterloo, 1830, 1870, zij hadden alles meegemaakt door een of ander lid, en nu kon Dom Franco, in zijn benedictijnsche abdij, den roep ook niet wederstaan en een zuster van hem, die in 't klooster was, verbeet moeilijk haar strijdlust. In die atmosfeer van
| |
| |
jeugd en heldhaftigheid leefden wij.
Zeer aangenaam en onderhoudend waren tevens de gesprekken van Majoor Collon die een druk bezoeker was bij zijn neef. Hij was op de hoogte van alles wat in het leger, en ook in de politiek van heel de wereld, omging. Toch kon hij zich soms vergissen. Duinkerke werd gebombardeerd door een kanon, ergens verscholen, en dat men niet kon ontdekken. Het moest van ongemeen kaliber zijn en deed veel kwaad. Sommigen dachten dat uit de zee geschoten werd; anderen uit het land. De majoor verklaarde, met militaire beslistheid, dat het laatste onmogelijk was - en toch bleek het later dat het zoo was.
De groote bezorgdheid van die dagen was te weten of Italië aan de zijde der geallieerden in den oorlog zou treden. Den 24 Mei viel eindelijk de beslissing. Met angst en spanning had men ze verwacht, want steeds hoopte men op een spoedige verlossing en eindvrede. Hoe juichten de mannen toen Italië zich aan hun zijde schaarde! Want steeds gruwelijker werd de strijd. Den 8 Mei vernamen we dat de Duitschers de Lusitania, met aan boord 1500 passagiers en 500 personen der bemanning, in den grond geboord hadden. Slechts 500 konden gered worden, en onder de slachtoffers, bevond zich Mevrouw Depage, de vrouw van Dr. Depage van den Océan. Zij werd later begraven in de duinen, niet verre van de houten kapel die opgericht werd voor den dienst der ambulance.
Ik herinner mij nog den indruk, twee jaar vroeger, toen zooveel menschen omkwamen op den Titanic, maar dat was niet geschied door menschendaad! Steeds nam de Océan meer uitbreiding, want de oorlog nam aldoor in hevigheid toe. Groote paviljoenen waren opgetimmerd bezijden en achter het vorig hotel. Dat op de dijk werd geheeten Everyman en de hoofdnurse was een Engelsche: Miss Dale, die reeds in de eerste dagen van den oorlog, naar Antwerpen was gesneld om de gekwetsten te verzorgen. Zij kwam den 21 Mei kennis maken, denkende te vinden ‘an old lady, knitting all day long’. Zij was verrast ons met zooveel zaken bezig te vinden, en werd, en is nog, een onzer trouwste vrienden.
Tusschen al het oorlogsgedoe in, opende en bloeide de Mei
| |
| |
en speelden zich de kerkfeesten af. De kruisprocessiëen doorliepen de duinen, bij den zang der priesters, het beieren der paternosters, het sissen der obussen en het fluiten der ontelbare nachtegalen - contrast van leven en dood, van opstanding en vernieling. Ons Heer-Hemelvaart, Sinxen gingen voorbij, en nog waren wij in die Panne die ons met elken dag dierbaarder werd, als een oord van ballingschap, maar ook van ongekende vreugd en smart.
Juni, de maand van 't H. Hart. Zou die ons de verlossing brengen? De flora der duinen was nu rijker en weelderiger geworden; en wij genoten meer dan ooit van de natuur - in de tusschenpoozen, want onze werkzaamheid had uitbreiding genomen.
Den 1sten Juni kregen wij het bezoek van den heer Ramaekers, volksvertegenwoordiger voor Limburg, gezonden door Minister Helleputte. Hij was met zijn vrouw sinds het uitbreken van den oorlog het leger gevolgd, - zij hadden een zoon onder de wapens - en soms sliepen ze gewoon op stroo, zooals de jongens en vergenoegden ze zich met éen maaltijd per dag, om iedereen te kunnen helpen. Zij hadden veel gezien, o.m. de ellende der gekwetsten te Calais, onder den slag van den Yser. - Daarover kon ook mijn neef Maurice Belpaire vertellen, die lang op hulp wachtend op de straatsteenen bleef liggen.
Mr. Ramaekers hield voordrachten op 't front en in het buitenland. Het doel van zijn bezoek was een Engelsche dame aan te melden, Mrs. Innes-Taylor, die een Canadeesch fonds vertegenwoordigde; The Belgian Soldiers Fund en zich dienstig wilde maken aan de Belgische bevolking. Daar dit ons grootelijks interesseerde, kwam hij wat later terug met zijn vrouw, een zoon seminarist en Mrs. Innes-Taylor, die bij ons bleef logeeren.
Mrs. Innes-Taylor had lange jaren, toen zij een jong meisje was, Brussel bewoond. Nu was zij uit Canada, bij hare familie in Engeland aangekomen en de oorlog gaf haar de gelegenheid om haar grenslooze menschenliefde lucht te geven. Mits den practischen zin der Engelschen, wenschte zij kennis te
| |
| |
nemen van den toestand, en den volgenden dag ging zij, door Juf. Duykers begeleid, de ambulance van den Océan bezichtigen. Alles werd in oogenschouw genomen en geestdriftig bewonderd om de volkomenheid der organisatie. Mev. de Brockdorff - Mary Good - stond aan 't hoofd van het economaat: keuken, beenhouwerij, voorraadsmagazijn. Wasscherij en lingerie waren bestuurd door Mw. Janssen, echtgenoote van een der knapste chirurgijnen van de ambulance. Ieder departement stond onder toezicht van een verantwoordelijke persoon. De talrijke nurses, in 't begin bijna alle Engelsche, hadden aan hun hoofd eene Engelsche matron.
Dit alles was te danken aan het initiatief der Koningin. Men kan zich voorstellen hoe Mrs. Innes-Taylor, als Engelsche, genoot, van die zoo practische inrichting. Maar was zij Engelsch door geboorte en afkomst, toch had zij zich in haar kinder- en jeugdjaren te Brussel vertrouwd met onzen aard. En met welke toewijding wierp zij zich in den strijd om de heerschende ellende te lenigen! zoodanig dat zij er gezondheid en krachten bij inschoot.
Van die ellende kon zij zich vergewissen, toen zij, den volgenden dag, den heer Ramaekers vergezelde. Uit de pastorie van Steenkerke, waar hij logeerde, togen zij beiden rond en vonden van alle miserie: 17 kloosterzusters, van alle levensmiddelen beroofd en zonder vuur gehuisvest in een bouwvallige woon; geruïneerde pachters, enz., enz. Overal zou hulp welkom zijn en het veld voor de liefdadigheid was ruim genoeg. Volgens den Heer Ramaekers stonden 1600 kinderen van de vuurlinie opgeschreven om naar Frankrijk gevoerd te worden, maar een overgroot getal, bleef er nog over. - Zoo bleek het inderdaad toen de Koningin later, te Vinkhem, die arme kleinen vergaarde en er als eene Moeder over waakte....
Het plan van Mrs. Innes-Taylor was een centrum van haar activiteit in De Panne te openen en daarom een der villa's van den Océan te bekomen om er een depot van hulpmiddelen: voorraad, kleederen, enz. te kunnen houden. Zij had Dr. Depage reeds over haar plan onderhouden en hij scheen gunstig gestemd. Den 4 Juni, gingen wij, Mrs. Innes-Taylor en ik, samen naar den Océan, om verder contact te nemen.
| |
| |
Wij werden zeer vriendelijk onthaald, maar plots veranderde die houding toen Mrs. Innes-Taylor in overweging gaf de pakken neer te leggen bij de pastoors of bij kloosterzusters. Daar was Dr. Depage die evenals de meeste zijner medewerkers, deel uitmaakte van de loge, niet voor te vinden, en de villa kon ook niet verder gemist worden. Van dit sectarisme had Mrs. Innes-Taylor, die een protestantsche was, geen idee, en zij kon het bezwaarlijk gelooven. Vruchteloos zochten wij de zaak nog te redden. Wij noodigden enkele gezaghebbende personen van den Océan: Heer en Mw. Hanssens, van Vilvoorde, Heer en Mw. Rolin uit op een thee in Swiss Cottage. Het onderhoud was vriendelijk, maar het mocht niet helpen; en onverrichterzake moest Mrs. Innes-Taylor ons verlaten. - Later vestigde zij zich te Veurne, waar zij met behulp van Mej. Pauline Van Hee, van deze stad, de levende voorzienigheid werd. Zij bekeerde zich tot het katholicisme onder den invloed van deze engelachtige vrouw, die op het veld van eer der liefdadigheid sneuvelde. (Nov. 1915).
Met Heer en Mw. Ramaekers, was ook gekomen de pastor van Steenkerke, bij wien zij logeerden. Een treffende persoonlijkheid, een kostbare verschijning was deze struische priester, rond en gul, met een stem als een klok. Van Hoonacker was zijn naam, en hij was de broeder van dien Prof. Van Hoonacker, wiens collega ik later zou worden in de Vlaamsche Academie. - Beiden zijn mij reeds, zooals zoovele anderen, bij den Heer, voorgegaan. En ik hoor nog de stem van Pastor Van Hoonacker gonzen: ‘La guerre est une chose paradoxale’. Ter eere van Mrs. Innes-Taylor sprak hij Fransch.
Tusschen al die démarches, wemelde het van bezoeken: de heer Steyaerd, arrondissementscommissaris te Veurne; Paul Van Aubel, met zijn vriend, Gustave Donnet; Edouard Gérard, een jonge heer Schaeken, uit Brussel, verwant met eene zuster van Mrs. Innes-Taylor; Paul Piérard, de schilder, met Ed. Baers. Zij behoorden beiden tot het 2de linieregiment, en daar dit regiment op rust was in De Panne, kwamen zij meermaals in die maand Juni, die daarbij opgehelderd was door een prachtig zomerweer, en, op geestelijke wijze, door de octaaf van 't Allerheiligste Sacrament, het feest van 't H.
| |
| |
Hart. Door dit alles werd de ziel hoog gehouden.
Zelfs boven de ellenden, de kleinzieligheden, onvermijdelijk waar menschen bijeen zijn: meeningsverschil tusschen de aalmoezeniers en vervolging van de meest edelgezinden. Ik denk aan den voortreffelijken E.H. Quaedgebeur, aalmoezenier op den Océan en wiens positie een oogenblik bedreigd scheen, - echter niet van wege de andersdenkenden, want Dr. Depage verklaarde dat, zoo hij weggenomen werd, hij er geen ander zou in zijn plaats aannemen. - Over zijn Océan zwaaide Dr. Depage onverbiddelijk den scepter.
In die Juni-dagen brak een brand los in de ambulance. Het paviljoen Albert-Elisabeth werd vernield. Gelukkig kon men de gekwetsten redden, maar die rosse vlammengloed had iets sinister in dien oorlogstijd. De mannen vonden er enkel leute in, en Paul Piérard vertelde met zest hoe zij alles door de gesloten ramen hadden geworpen in een villa die ook in brand was geraakt. Men kan zich denken in welken staat porcelein en glas op den grond neerkwam! - Vernielen is 't instinct van de jeugd....
Aalmoezenier P. De Groot, van de Jesuieten, die ons bezoeken kwam, behoorde eigenlijk niet meer tot de jeugd.... Maar ondanks zijn rijpen leeftijd spaarde hij geen moeite, stond dag en nacht ten dienste zijner jongens en werd verscheidene malen gekwetst.
Met het 2de linieregiment lag ook het 4de op rust in De Panne. Dit bezorgde ons herhaaldelijk het bezoek van Aalmoezenier Nobels. Hevig kwam hij op tegen zekere strekking die zich begon te laten gelden bij de Vlamingen - de Vlaamsche intellectueelen wel te verstaan, want het volk werd er niet door beroerd. ‘Zij stellen de Vlaamschgezindheid boven alles’, kloeg hij, ‘boven vaderlandsliefde, boven den godsdienst zelf!’ Toen kon hij niet voorzien tot welke noodlottige gevolgen dit kwaad eenmaal in Duitschland zou voeren, maar zijn woorden vonden bij ons een gereed echo. Die verkeerde stemming werd in de hand gewerkt door de ophitsingen der franskiljons. - Zonder het franskiljonisme trouwens zou er nooit activisme bestaan hebben. Hadden van eerst af de Vlamingen hun recht bekomen, er zou geen reden
| |
| |
geweest zijn tot misnoegdheid. - Ik heb, meen ik, reeds gezegd hoe de XXe Siècle, in Parijs gedrukt, een groot deel droeg in de verantwoordelijkheid dezer droevige toestanden. Het schilderde de Vlamingen af als zoovele verraders, verkocht aan Duitschland, terwijl zij tachtig ten honderd in 't leger stonden als verdedigers van 't vaderland; de Waalsche provincies werden immers eerst door den vijand overrompeld. Voor dit blad was de Vlaamschgezindheid een gevaar voor de alliés en het mag een schande heeten dat deze aantijging door een Belg in Frankrijk tegen eigen volk werd verspreid. Ongelukkig waren maar al te veel Belgische officieren met dezelfde mentaliteit behept. De Koning deelde voorzeker niet in die wraakroepende vooringenomenheid, maar wat kon hij alleen doen tegen een geheele legerinrichting, en in zulke akelige omstandigheden? Iets tragisch had de Vlaamsche jeugd toen, onder miskenning en wantrouwen, strijdend voor den geboortegrond, leven en bloed veil hebbend. Hun heldhaftigheid stond geteekend door het eigen teeken van Christus' Kruis: het offer in verworpenheid.
Maar was hun offer dubbel roemrijk, het verminderde de schuld niet van hen die smaad en oneer wierpen op hun edelmoedigheid. En welke verbittering werd door die valsche aantijgingen verwekt! Welk gevaar leverden zij niet op voor de trouw van 't leger!
Aan 't hoofd van de XXe Siècle stond Fernand Neuray, een talentvol journalist, vroeger discipel van Kurth en die tot dien post beroepen werd door Minister Helleputte. Een andere Fernand, advocaat Passelecq, nog schitterender begaafd, maakte ook deel uit van de redactie. Ik schreef aan dezen laatste om hem het verkeerde en gevaarlijke van de actie van den XXe te doen inzien en kreeg een antwoord even vol begrijpen als deferentie, maar toen ik mij tot Fernand Neuray wendde kwam mij van hem toe een brief van louter persiflage. ‘Met een vrouw is redeneeren tijdverlies’, was zijn ongesproken oordeel. - En het kwaad bleef duren.
Eenigen tijd later kwamen ministers Schollaert en Helleputte, de twee schoonbroeders, ons bezoeken. De ministers resideerden te Le Havre, maar van tijd tot tijd kwamen zij
| |
| |
bijeen in De Panne, onder voorzitterschap van den Koning, die nooit van zijn leger week.
De houding van de XXe Siècle verwekte hun verontwaardiging. Zij begrepen het gevaar en beloofden tusschen beide te komen. Door Minister Helleputte hoorden wij van de moeilijkheden die Frans Van Cauwelaert en de Vlaamsche Stem, in Holland ondervonden. Daar kwam het gevaar van den tegenovergestelden kant. Een der voornaamste geldschieters was zekere Gerritson, Hollandsche reserve-officier, die de medewerking opdrong van Dr. Jacob, uit Antwerpen, bekend om zijn Duitschgezindheid. - Het noodlottig activisme stak het hoofd op. Aldus wat Helleputte ons vertelde. in Le Havre was men gemakkelijker in voeling met de algemeene gebeurtenissen. Aan 't front moesten wij ons tevreden houden met wat hier en daar doorzijpelde en wat de bladen drukten. En mocht men het immer vertrouwen? Toch later hebben wij ondervonden dat we over 't algemeen goed ingelicht werden.
Tusschen de twee vuren, uit Frankrijk en uit Holland, nam de werking van De Belgische Standaard om de Vlaamsche eischen hoog te houden tegelijk met de loyauteit der Vlamingen, een belangrijke plaats in. Vanaf den 15 Juni verscheen het blad dagelijks. De taak was niet gemakkelijk en het initiatief van P. Ildefons Peeters is van uitzonderlijke beteekenis geweest. Met welke moeilijkheden had hij niet te kampen! Nu eens wilde men hem buiten zijn villa zetten. Of men dreigde zijn secretaris, Juul Filliaert, voor den legerdienst op te eischen. Of zijn broeders, die hem hoogst noodig waren en allen werkzaam waren voor 't blad; of er kwam hinder van wege den drukker. Al wie bezig is geweest aan zulke onderneming, zal licht begrijpen wat al moeilijkheden kunnen oprijzen, - vooral in oorlogstijd. Het ergste was altijd af te rekenen met de militaire censuur. Een Vlaamsch katholiek blad was daar voorzeker niet in geur van heiligheid.
(Vervolgt).
|
|