Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1939
(1939)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 514]
| |
Russische letteren en muziek in Vlaanderen
| |
[pagina 515]
| |
zij worden, door een eveneens conservatorische stem, niet bezield, maar gezongen, ‘gedeclameerd’, instede van ‘gezegd’ te worden, met al wat dit nieuwe woord aan menschelijkheid inhoudt. Juist andersom met het straatlied, het succesdeuntje, den Schlager, of hoe men het noemen wil. Heel dikwijls is hier de basis prachtig aanwezig: ik zou dadelijk tientallen, wel bekende Schlager kunnen opnoemen, die een heerlijken muzikalen stroom bezitten, waaraan ze dan ook hun populair succes te danken hebben: ze zingen, direct, uit en tot het hart. En daar dàt allereerste voorwaarde is, zijn ze ons oneindig meer lief dan de ‘artistieke’ dorheden waarover we 't zooëven hadden. Te meer dat die Schlagers ook vaak uitstekend voldoen in de tweede voorwaarde, de stem-vertolking: vele platen met deuntjes zouden hier kunnen genoemd worden, die op werkelijk aangrijpende wijze, niet voorgedragen, maar menschelijk gezégd worden. Helaas, tot het artistieke patrimonium worden die volksche schoonheden doorgaans niet toegelaten, en wel omdat het derde, literaire element, hun bijna altijd ontbreekt: u kent de zinlooze of onzinnige teksten waarop ze gesteld zijn. Dat ze, desniettemin, zekere menschen-mèt-cultuur lief blijven, bewijst wel hoe rijk hun muzikaal basis-bezit is, en hoe jammer het is dat dit, meestendeels, niet op waardige literaire wijze uitgewerkt wordt. Dat de muziek-firma's dat mochten inzien en voortaan beroep doen op letterkundige tekstschrijvers, - iedereen zou er baat bij hebben! Dit alles om u thans Aljeksandr Vjertienskiej te kunnen voorstellen, als den zeldzamen componist-dichter-zanger van liederen die o.i. volmaakt kunnen genoemd worden. Immers, in zijn liederen wordt men bewogen door wat men herkent als pure muziek: eenvoudige muzikale zinnen, direct uit het leven wellend, en daarom zoo geheimzinnig ontroerend en onvergetelijk. Datzelfde eenvoudige en aangrijpende klinkt uit de waarachtig bezielende stem van Vjertienskiej. En ten slotte zal men in den, ook door Vjert. gemaakten tekst van die liederen, - althans als mijn vertalingen geslaagd zijn, - bizonder mooie gedichten herkennen, die, afgescheiden van de muziek, | |
[pagina 516]
| |
nog een volmaakt bestaan hebben. Wie is Vjert.? Ik zei het reeds: een Russische componist-dichter-zanger. Reeds voor de Revolutie verwierf hij bekendheid in Rusland. Men vertelt, dat, tijdens den oorlog, de soldaten zijn ‘Jamais, jamais’ zongen bij hun marschen. Wellicht begrepen ze dit fijne droomvers niet volledig, maar toch voldoende om er een tegenwicht in te zoeken, en te vinden, voor die harde uren. Na den oorlog verbleef Vjert. in 't buitenland: in Polen, waar zijn naam ook zeer populair is en al zijn liederen vertaald werden; in Parijs, waar hij als Pierrot optrad in de café-concerts; en, naar ik vernam, thans in Shangaï. Er is geen Rus die den naam van Vjert. niet kent, maar zijn succes is meer populair dan artistiek. Zoowel door de uitgeweken Russen als door de Sovjet-Russen wordt hem m.i. te kort gedaan, om verschillende redenen. Voor de uitgewekenen blijkt het het genre te zijn, dat aanleiding geeft tot voorbehoud. We zullen hierop niet ingaan: we zeiden hierboven waarom we het ‘deuntje’ voortrekken boven het conservatorische lied, vooral waar dit deuntje ons inziens nog letterkundig ‘achevé’ is. Met de Sovjets is het andersom: de uitgewekenen zien op Vjert. neer als op een volkskunstenaar, - de Sovjets wijzen hem af als een decadent uit den ineenstortingstijd van het vroeger regime. Inderdaad, er is iets decadents aan en in Vjert., maar in zijn beste werk hoeven we dat niet zóó pejoratief op te vatten: daar gaat het niet verder dan een betooverende verfijning in inhoud en vorm. Elders draagt het echter wél sporen van ziekelijkheid, maar hier dienen we een groot onderscheid te maken tusschen leven en kunst. Persoonlijk ijver ik steeds voor een definitie der Kunst waarin deze wezenlijk dóór en vóór het Leven zou bepaald worden. Maar dat wil niet zeggen dat kunst en leven identisch zijn. Kunst is o.i. een verlenging van het leven, leven geleefd op een ander plan, dat van den droom, waar elementen die gevaarlijk zijn in het echte leven, op onschadelijke wijze kunnen toegelaten worden. Het decadente is zoo'n element: in het leven zal men het bestrijden, maar in de kunst mag men | |
[pagina 517]
| |
het toelaten, omdat, goed-begrepen, het daar onschadelijk is, én omdat het waarde heeft. Ik kan dit bewijzen. Maar het zou ons te ver leiden. Ik zal u alleen de namen van eenige groote decadente en toch waardevolle kunstenaars herinneren: Verlaine, Baudelaire, Poe, Hoffmann.... en u maar even wijzen op dit: heeft u van een decadente als Marlène Dietrich ten slotte geen vergeestelijkte emotie bewaard? Want dàt is het diepere wezen van die decadenten: op den rand van het ziekelijke, op den zelfkant van leven en maatschappij, stellen ze door contrastwerking den geest dubbel in het licht. Goede decadentenkunst dient, ‘par la négative’, hetzelfde ideaal als rechtstreeks-positieve, zgn. gezonde kunst: het verheerlijken der eeuwige Waarden. Men denke aan het woord van Aristoteles: het treurspel loutert de ziel. U ziet, naar aanleiding van Vjert. zou een gansche studie te schrijven zijn over de filosofie van het decadente in kunst en leven. Maar dit is vandaag niet onze taak. We spraken over de Sovjet-Unie en voegen er nog dit aan toe: we begrijpen best dat in gespannen tijden van opbouw, practische politieke strakheid de bovenhand moet hebben op breedere wijsgeerige interpretatiën. Wij vertrouwen dat er mettertijd plaats zal komen voor deze laatste: we wezen er reeds op dat de S.U. harmonieus die richting uitgroeit. Hieronder laten we nu vijf typische voorbeelden uit het werk van Vjertienskiej volgen, hopende hiermede de aandacht te winnen voor verdere bekendmaking van zijn kunst alhier.
Ziehier het uiterlijk meest Russisch lied van Vjert. Het heet ‘V Stjepie Moldavanskoj’, wat beteekent ‘In de Steppe van Moldavië’. Moldavië is een landstreek in Roemenië (de dichter blijkt haar met Bessarabië te assimileeren) en ook een A.S.S.R.Ga naar voetnoot(1). Beide worden gescheiden door den Dnjestr. De uitgeweken dichter bevindt zich in Roemenië en staart | |
[pagina 518]
| |
over den Dnjestr naar het land waar hij geboren werd. Ziehier zijn droefgeestig lied, zooals we het, evenals al de andere die u zult hooren, metrisch uit het Russisch vertaalden: Met een zucht rollen slaaprige treinen
door de weilanden af het talud,
terwijl Christus, meewarig en peinzend,
van het kruis kijkt, dat hangt bij den put.
Ach, die wind der Moldavische steppen,
en het lied van den grond waar je gaat!
't Is het lot van Zigeuners: te trekken,
altijd weer, zonder zorgen noch maat.
Hoe verwantschapt zijn al deze beelden!
'k Zie zoo veel dat geliefkoosd hier werd,
en die vogels, je moet met hen mede,
als met schoolmeisjes naar een concert.
Hoor die verre geluiden stil varen,
Op den Dnjestr, door het donkergroen land:
't is de bittere Russische aarde....
die ginds leeft op het andere strand....
Ach, de berken beginnen te tanen,
nacht heeft alles in droom doen vervlien,
Maar laat, nacht, mij 't geluk: door mijn tranen,
mijn ver land nog een keer toch te zien!...
Het volgende lied is het meest decadente. De dichter, gekleed als Pierrot, zingt: | |
‘Jonny’Hoe schoon het ook eens groeide,
een dag worden we 't moede,
hoe spijtig dat ook is.
Zoo had mijn kleine Jonny
| |
[pagina 519]
| |
twee handen warm als zonnen
en een volmaakt gebit;
ook kon hij streelend lachen,
en in zijn oogen lag er
een wild betoovrend licht.
Hij diend' in Piccadilly
die, wat men ook bedille,
dé bar der baren is!
Met cocktails en sigaren
liep Jon door de gevaren
van dit helsch paradijs:
het poeder dat doet droomen,
de fats en lichtekooien,
en beider wilde grijns.
Maar Jonny gleed heel rustig
voorbij aan al die lusten,
zijn roode lip bleef rein.
Te midden der verlangens
die wild voor hem ontbrandden,
ging zélf hij koud als ijs.
Hoe broos zijn al die koelen!
Een nacht kwam een bezoekster,
juist voor den dageraad,
in hermelijn gewikkeld,
van dorst bijna verstikkend,
en met gesmart gelaat:
een schoone feest-verminkte,
een doodlijk-moe-geschminkte.
Ach, leeftijd vol van waan,
die, uitgeput van zinnen,
nog vraagt en wil beminnen
en zoenen tot den traan!
En zoo is het begonnen:
zij was bij 't raam geklommen
op een hoog taboeret,
| |
[pagina 520]
| |
Jon heeft voor haar gebogen,
met plots iets in zijn oogen,
en wijn voor haar gezet....
Sindsdien verstreken weken,
en vlug ging haar vervelen
mijn Jonny's prachtgebit.
Hij werd met schand' bekeken,
bedankt en ging dan stelen,
hoe spijtig dat ook is.
Ziehier nu een der heerlijkste liederen van Vjertienskiej, van een uitzonderlijke vroom- en fijnheid. Het heet: ‘Vasjie paljtsy pachnoet ladanom’, letterlijk: Uw vingeren geuren naar wierook’. Het is een herinnering aan het oude Rusland, toen het overschot van de gestorvene in de kerk werd tentoongesteld en de overlevenden een laatste maal de in wijwater gewasschen hand van de doode komen kussen.
Een meisje is gestorven, de dichter knielt voor haar, terwijl hij haar vingeren met de lip beroert, en zingt: Wierookgeurend zijn je vingeren
van elk ding zacht los gegaan,
weemoed slaapt onder je wimperen,
niemand wekt er nog een traan.
Maar herrijzen zul je, lentelijk,
en met God, den goeden grijs,
langs de witte trap van 't prentenboek,
binnengaan in 't paradijs.
Hoor je nog je diaken prevelen?
Buigend zit hij in de nis,
onderwijl zijn baardje, zegenend,
van d'ikonen 't stof afwischt....
Wierooklicht, ach! zijn je vingeren
van elk ding stil losgegaan;
alle leed gleed van je wimperen,
niemand wekt er nog een traan.
| |
[pagina 521]
| |
Weer éven decadent is het lied ‘Jamais’, ook wel ‘Papegaai Flober’ genoemd; in 't Russisch ‘Ja pomnjoe etoe notsj’. U kent wellicht dat lang proza-gedicht van Edgar Allen Poe, waar de dichter in zijn vertrek zit te droomen aan een afgestorvene, terwijl een raaf steeds herhaalt ‘Never more’ - nooit meer. Het thema van ‘Jamais’ is 't zelfde. Ik laat aan u over te oordeelen wie, Poe of Vjert., het meest direct en aangrijpend dit gegeven vertolkt heeft. Zihier Vjertienskiej: Weer denk ik aan dien nacht,
o meisje, toen je weende:
uit je geverfde oogen rolde opeens,
in mijn glas wijn, een blauwe edelsteen....
Ach, hoéveel, hoéveel keer
Zag ik hem weer,
Zag ik dien nacht,
dien nacht nog weer,
O meisje, die je meenam!...
Nog hangen in 't salon
je lichtgevende kleeren,
het éénig licht dat deze dagen verft.
In 't hoekje treurt je papegaai Flober:
‘Jamais’ zegt hij;
den heelen dag zegt hij:
‘Jamais, jamais, jamais’,
om dan in 't Fransch te weenen!...
Om te eindigen, dat prachtige lied, dat Vjert. gecomponeerd heeft op het gedicht van den grooten Russischen symbolist Aljeksandr Blok: ‘V goloeboj, daljokoj spaljenkje’, letterlijk: ‘In het blauwe, verre slaapkamertje’: In het verre, blauwe kamertje,
sliep je meisje zachtjes in;
op zijn teenen klom een mannetje
naar de klok en lei ze stil.
| |
[pagina 522]
| |
Alles werd weer aan 't verleen gelijk:
alles vreemd met rust belaen,
en een straat slechts, wit van eenzaamheid,
wit van nevel, in je raam.
Langzaam glijdend, ach droombleeke, zijt
langs de kamers je gegaan,
en je hand heeft, teer van needrigheid,
't blauw gordijn traag toegedaan.
Alles rust in 't verre kamertje,
alles zinkt er deemster weg,
want het rood kaboutermannetje
heeft het uurwerk stilgelegd....
|