| |
| |
| |
Gestalten in 't verleden
door M.E. Belpaire
XIV
Voor goed was de winter ingevallen; de winter met vorst en sneeuw Op het strand, waren de schelpkens met rijm omrand en de pooten der duinvogels teekenden er krinkelenkronkels, luchtige arabesken. Heele scharen van die vogels stonden er zekeren morgen, de eene witgekuifd, de andere zwart. Wij hadden die soort nooit gezien. De Panne was nog in primitieve schoonheid op die eerste dagen van den oorlog. Wij konden genieten van 't landschap. Maar wat hadden de arme jongens te verduren: blootgesteld in de tranchées aan kou en nat, aan verwonding en doodsgevaar. Het front was nu gestabiliseerd, maar ten koste van welk lijden en sacrificie.
De vluchtelingen ook stonden in bitteren nood opgestapeld in de wagens van den tram, zonder vuur. Zij bleven aankomen, van Oostduinkerke en elders, want de Duitsche obussen vielen zoo wat overal.
Een luitenant der gendarmerie, de heer Clesse, die veel bij Mr. Collon kwam, hield ons op de hoogte van wat er op 't front geschiedde. Volgens hem, hadden de Franschen tot op het laatste der Novemberdagen, de Belgen alleen in eerste linie gelaten.
Den 23 November had weer op het strand een van die treffende militaire parades plaats, langsheen de wijde, ruischende zee, op de wijde vlakte van het zand. De troepen stonden in vierkant geschaard, de muziek speelde, de Brabançonne galmde - wat een indruk, heel den oorlog door, toen men die tonen hoorde, vroeger zoo banaal en afgezongen, en nu behelzend al de liefde tot den eigen grond! - de groet aan de vlag werd gebracht. Heel dit tooneel ter eere van een
| |
| |
sergeant en een corporaal, die door den Koning, in persoon, werden gedecoreerd.
Dien zelfden dag deden wij, in den nanoen, eene wandeling langs het strand. Soldaten waren met mitrailjeuzen aan 't schieten op de zee. Wat een vreemd effect! Als zweepslagen viel het schroot over het water dat opspriette.
Door de duinen keerden wij terug. Zij waren in hun winterstrengheid en schoonheid, bar en woest. Een boschje van karige groene pijnboomen en rossig-roode struiken teekenden zich af op het zand. Een gendarme op schildwacht belette ons door te gaan. Op ons aandringen, wedervoer hij dat er veel voor hem aan gelegen was. Onderhield hij niet stipt de consigne, dan werd hij naar het front gezonden....
Op den Dinsdag 24 November was er groote beweging van troepen. Het 7de linie voetvolk vertrok uit de Panne, zooals de Gidsen vroeger waren heengegaan. 't Was de beurt aan de 1ste Legerafdeeling om op rust te komen. - De Panne was immers het centrum, het rustoord, de hoofdstad geworden van ons land in miniatuur. En zoo zou het blijven, vier jaar lang. En wij hadden het geluk heel dien tijd te leven in dit hart zelf van 's lands leven in zijn bittersten strijd. Geen wonder dat wij, met hart en ziel, verknocht geraakten aan dit strookje gronds, dat mij reeds zoo innig aansprak uit de herinneringen aan mijn vader. - Al de militaire bewegingen wekten onze aandacht. Het nieuws van Yperen werd akelig. Meer en meer beukten de verwoede barbaren op de wonders van hallen en stadhuis!
Het einde van de Novembermaand bracht weinig verandering in ons leven en in den algemeenen toestand. Den 4en December kwam de Koning van Engeland, George V, een bezoek brengen aan onzen Koning. 't Was de eerste maal sedert Henry VIII, dat een Engelsche vorst weer te Calais landde. De twee Koningen gingen te Veurne wapenschouw houden en kwamen dan terug in De Panne, in de nederige villa, getuige van zooveel buitengewone historische feiten.
Van dit alles kregen wij natuurlijk niets te zien. Wij leefden in de gedurige spanning van de omstandigheden en luisterden gretig naar alle nieuws. Van de successen der
| |
| |
Russen, die talrijke Duitschers hadden krijgsgevangen. Van de duikbooten die door de Engelschen belet werden in zee te steken, te Zeebrugge. Een verheugend feit was het zenden van een Engelschen ambassadeur, een Katholiek, Sir Henry Howard, naar den H. Stoel. Dit ook, zoo goed als de komst van een Engelschen Koning te Calais, was sinds drie eeuwen niet meer gebeurd. Met mijn gewoon optimisme zag ik reeds uit de wereldverwarring de solutie der sarrende Roomsche kwestie opdoemen. En inderdaad gebeurde dit, in latere jaren en dank aan de tusschenkomst van Koning Albert.
Er was een grondig verschil van opvatting tusschen onzen gastheer en ons. De heer Collon zag de toekomst zeer donker in. Volgens hem zou de oorlog enkel rampen en economischen ondergang voor ons land meebrengen. Hij voorspelde de ellende die, ongelukkig, maar al te zeer een feit is geworden. Voor mij was de wereldoorlog een gebeurtenis van wijde beteekenis, een worsteling vooral van moreele factoren. De ideëele kant sprak mij meer aan en, hoe gevoelig ook aan het ontzettende en bloedige, bleef ik toch vol geloof uitzien naar een herleving van cultuur en geestelijke grootheid. Ik verwachtte die echter te spoedig, bijna onmiddellijk, en weigerde aan te nemen dat de strijd nog maanden, nog jaren, zou aanhouden. Daarin vergiste ik mij, maar heb er geen spijt van, vermits de hoop ons steunde en voorthielp.
De maand December bracht geen verandering; noch in onzen toestand, noch in dien der strijdende krachten. Een zeeslag werd bij de Falklands geleverd tusschen Duitschers en Engelschen en, volgens men ons berichtte, werden de schepen Scharnhorst, Gneisenau, Leipzig en Nurnberg gezonken. Ook voor De Panne waren de Engelsche schepen zeer bedrijvig. Op zekeren morgen, telden wij er niet minder dan negen. Gedurig bestookten zij de Duitschers op de kust. Te Lombaertzijde vorderden wij eenige meters, maar dan vielen er weer obussen op Coxyde en kwamen meer vluchtelingen het reeds overgroot getal in De Panne vermeerderen. Ook uit Dixmuide kwamen nu de laatste overgeblevenen aan. Divisies wisselden af, en brachten ons andere kennissen en vrienden. Uit Alveringhem verscheen Verschaeve zekeren morgen. Hij
| |
| |
was te voet gekomen en vertelde ons hoe zijn huis vol krijgsvolk was en ook hoe hij eenen ongelukkige bijgestaan had, die gefusileerd werd. De jongen was zijn post een oogenblik ontvlucht, maar was terug gekomen. Toen was er nog geen spraak van ‘shellshock’ en men trad hardhandig op. Was dat de oorsprong van Verschaeve's walg voor den oorlog?
Tegen Kerstmis begon De Panne vol krijgsvolk te loopen. Zelfs de kerk werd in slaapgelegenheid veranderd. Men strompelde tegen slapende soldaten; hier en daar stond nog een stoel, maar de priesters konden nauwelijks de altaren bereiken om er mis te lezen. Daags voor Kerstmis waren wij genoodzaakt de wijk te nemen naar de naburige kapel der Zwarte Zusters. De Kerk was heelemaal aan de soldaten overgeleverd. Terwijl ik daar op den vloer geknield was, kwam een jonge geestelijke mij fluisterend voorstellen mij Ons Heer uit te reiken. Ik hief de oogen op. Het was E.H. Aug. Nobels. Hij was, het jaar te voren meen ik, een voordracht komen geven op 't Institut voor den Vrouwenbond, over het jong ideaal van de Vlaamschgezindheid. Toen reeds waren wij getroffen geweest door zijn jeugdig enthousiasme, de voornaamheid van zijn geest, zijn gloeiend woord. Maar vluchtig was die eerste contactname. De tragische dagen van den oorlog zouden ze doen groeien tot een diepe, intieme vriendschap.
Het was zeer mistig dien morgen. Had ik kou gevat? In elk geval, op dien eersten Kerstdag aan 't front, was ik verplicht te blijven liggen. Geen mis, geen communie. Een soort griep had zich van mij meester gemaakt, en ook Tia voelde zich onwel. En juist dien dag kwam Jan Degreift, die met vrouw en kind naar Engeland uitgeweken was, te voet uit Malo-les-Bains, ons bezoeken! Men kan zich de blijdschap voorstellen van de moederlijke tante, die alles veil had gehad voor dien zoon eener eenige zuster, bedeeld met bijna geniale gaven en die het levenschenken door een plotse dood had bekocht. Ik was reeds den tweeden Kerstdag te been. Men had toen geen tijd om ziek te zijn en kon zich nooit neerleggen zonder de perspectief van abrupt te moeten opstaan.
Een echt winterweer was het geworden voor de laatste
| |
| |
dagen van 't tragische jaar '14. Wind, regen, stormen. En onze arme jongens in de loopgraven! Den 28en December namen zij, met behulp der Franschen, het dorp St. Joris in. Ook ten Westen van Lombaerdzijde was er een lichte vooruitgang. Alles nam een beteekenis in die dagen. En wij telden ze af, altijd hopende op de verlossing. Een pater capucien, P. Ildefons Peeters, kwam mij den 29en spreken van het stichten van een dagblad voor de soldaten. Ik weigerde in 't eerst daarop in te gaan. Het was de moeite niet waard. Wij zouden voorzeker spoedig naar huis kunnen gaan. Gelukkig dat hij meer vooruitzicht en aanhoudingskracht had dan ik en zijn heerlijke gedachte doordreef. Zoo ontstond de Belgische Standaard, die zooveel goed moest stichten onder het krijgsvolk en de medewerkers een bron was van vreugdige werkzaamheid.
| |
XV
1 Januari 1915! - Eerste Nieuwjaarsdag van den oorlog; eerste Nieuwjaarsdag aan 't front, in ballingschap, ver van alle verwanten en vrienden, in zoo hemelverschillende omstandigheden. Maar nieuwe banden werden aangeknoopt, een wijde familie groeide rond ons aan, wij kregen meer en meer bezoek en weldra zou De Belgische Standaard een centrum worden van vruchtbare werkzaamheid.
Onze bezorgdheid bleef niet beperkt bij lokale belangen, zelfs niet door de enge grenzen van 't land; het wereldconflict opende uitzichten naar alle kanten en wij lagen altijd op de loer om alles te vernemen wat in den vreemde omging. Zoo vertelde men dat de Japaneezen aangeboden hadden tien legerkorpsen te zenden om het kanaal van Suez te bewaken. Clémenceau was dit voorstel gunstig, maar Hanoteau verzette er zich tegen. - De Fransche bladen waren onze groote informatiebron en wij lazen dagelijks de Echo de Paris. - De Russen hadden een groote overwinning in den Caucasus behaald. De houding van Italië was nog twijfelachtig, maar men hoopte toch dat het eindelijk aan de zijde der geallieerden zou komen te staan.
| |
| |
Daags voor Kerstmis hadden wij met treurnis vernomen dat Hugh Benson, de Engelsche schrijver wiens romans wij zoozeer bewonderden, in October bezweken was. Slechts tien jaar vroeger, was hij, zoon van den protestantschen primaat van Canterbury, tot het katholiek geloof overgegaan en priester geworden. Wat had hij op die korte spanne tijds niet gedaan als schrijver, predikant, zich schenken op allerhande wijze! Wij hadden hem tweemaal op den kansel gezien, te Londen, in St. James-kerk en in de Kathedraal van Westminster. Ik zeg: gezien, want wij konden onmogelijk iets vatten, tenzij hier en daar een woord, van zijn voordracht. Hij sloeg zijn armen zenuwachtig heen en weer, zoodat het eerder vreemd aandeed hem te aanschouwen. Overspannen moest hij zijn en het schijnt dat hij in de conversatie stotterde. Ik had hem eens geschreven ten gunste van Joergensen, die zeer vriendelijk door hem ontvangen werd, in zijne woning van Harestreet.
Den eersten Zondag van 't nieuwe jaar, 3 Januari, kregen wij 't bezoek van Aalmoezenier Nobels. Ik meende dat hij moeilijkheden had ondervonden om regulier opgenomen te worden als legeraalmoezenier, maar ik moet mij vergist hebben, want reeds toen was hij gehecht aan dat 4de linieregiment dat hij, den ganschen oorlog door niet zou verlaten en wiens steun en roem hij werd. Hoe fier waren zijn jongens op hem! Zij droegen hem op de handen. Hij leefde immers voor hen, was dag en nacht met hen begaan. - Immer volgde hij hen in eerste linie, deelde hun gevaar, hun nood, hielp de gekwetsen, troostte de stervenden, en vond middel om mis te lezen in stukgeschoten kerken of kapellen, of biecht te hooren in schuren of loopgraven. Daarbij vond hij nog tijd om die fijne penteekeningen te vervaardigen die later onze expositie's van De Belgische Standaard moesten opluisteren. Nu was zijn regiment in den sector van Ramskapelle gelegerd.
Het eerste nummer van De Belgische Standaard verscheen Zaterdag 9 Januari en vond onmiddellijk bijval onder de soldaten, want het werd op 4000 exemplaren verkocht. Gretig grepen de mannen er naar. Een leemte was gevuld. Immers
| |
| |
het leger aan 't front bestond uit Vlamingen, tachtig ten honderd, daar de Waalsche provincie's eerst overrompeld werden.
Een heele strijd was er geweest rond den titel van het blad. Dr. Daels wilde het eenvoudig De Standaard noemen. Daar verzette ik mij stellig tegen, daar het plan bestond om te Brussel, onder dien titel, het algemeen blad voor Vlaanderen op te richten. Zonder den oorlog zou het reeds een feit zijn geweest. Ik vond het noch correct noch fair de benaming te ontnemen aan de groep Vlamingen die rond Frans Van Cauwelaert en Dr. Van de Perre het plan had opgevat.
Wij ook, aan 't front, vormden een groep, waarin Dr. Daels een aanzienlijke rol speelde. Te Veurne, waar hij den heelen tijd van den oorlog verbleef, bewees hij grooten dienst, niet alleen aan onze jongens, maar ook aan de bevolking, aan de armste onder hen, die hij met veel toewijding verzorgde. De mannen vonden bij hem steun en opbeuring. Onder andere had Joe English hem oneindig veel te danken. De arme, schuchtere artist liep verloren in het geroezemoes van den oorlog en zou het op den duur met zijn leven bekoopen.
Maar zoo ver waren wij nog niet in die maand Januari 1915. Indien ik die kleine oppositie vanwege Dr. Daels aanstip, is het om te wijzen op de moeilijkheden die, toen reeds begonnen en aangroeien zouden.
Zij waren de eenige niet. Er viel nog af te rekenen met de militaire overheid, met de censuur. Hoe dikwijls verscheen het blad niet ontsierd met witte plekken te midden van gedrukte. En alles was onderworpen aan de willekeur, aan het onbegrip van soms Vlaamschonkundigen. Geduld was eene deugd die men in die dagen leerde.
Wij verschenen eerst slechts eens te week, dan drie keeren en eindelijk alle dagen. Rond P. Ildefons draaide heel de onderneming. Hij bewoonde, met zijne familie, de villa Ma Coquille, op den dijk, en algauw werd deze villa heel en al herschapen in redactiebureel. Want heel de familie hielp mee, de vier broeders waarvan een, P. Hildebert, insgelijks Capucien was. Later werd Juul Filliaert redactie-secretaris.
In villa Ma Coquille was het een echte biekorf, een in- en
| |
| |
uitgaan van soldaten, aalzoezeniers, intellectueelen, artisten, heel het Vlaamsch leven aan het front. Wat een geluk dat P. Ildefons zich niet had laten misleiden door mijn bedriegelijk optimisme en volhard had in zijn voornemen! Want vruchtbaar buiten mate werd zijn edel initiatief.
Tusschen Ma Coquille en Swiss Cottage was het een dagelijksch verkeer. Reeds op de villa Joliette hadden wij bezoek gekregen van den heer Borginon die ons aan petrol en kolen hielp, de groote vereischten van deze oorlogsdagen. Later kwam hij vooral bij P. Ildefons, maar niet zelden gingen de bezoekers van de eene villa naar de andere.
Het groote feit van het nieuwe jaar was de prachtige brief van Kardinaal Mercier aan zijn geestelijkheid: Patriotisme et endurance. De meesterlijke, gloeiende taal bracht niet alleen de Duitschers in 't bezet gebied in opschudding, maar klonk zelfs tot aan het verre front door. Torenhoog plots rees de gestalte van den Kerkvoogd, leider en beschutter van zijn volk, zooals een der Kerkvaders van den ouden tijd. Rond hem schaarden zich de verdrukten van 't land, zooals de strijders het deden rond den Koning. Was het een voorbeschikking Gods dat koning en kerkvorst mannen waren van ongemeen hooge gestalte? als twee symbolische standaarden van Recht en Eer. - Aan den oorlog hebben beide te danken de volle ontplooiing hunner innerlijke gaven. Het woord van Simeon blijft waar: Ut revelentur ex multis cordibus cogitationes. 't Is door 't zwaard van 't sacrificie dat het hart zijn rijksten schat, het bloed zijner liefde schenkt. Zonder den oorlog, ware Mercier gebleven de kalme philosoof, de vrome priester, edel van voornemen en opvatting, maar soms onbegrijpend voor ware noodwendigheden. Zonder den oorlog, had men nooit geweten wat bij Koning Albert achter een schuchter voorkomen schuilde aan onversaagde kalme energie, vastberaden heldenmoed.
Vruchteloos zocht de Duitsche macht het effekt ervan te verkleinen, de geestelijken van 't aartsbisdom Mechelen te intimideeren, hen te beletten lezing te geven van het herderlijk schrijven. Allen, van Mgr. Cleynhens te Antwerpen tot pastoor Quirini te Brussel en de nederigste dorpspastoor,
| |
| |
bleven even pal en onversaagd. Alles werd te vergeefs in 't werk gesteld, bedreiging, perquisities, ondervragingen. De Duitschers hadden graag den Kardinaal aangehouden. Dien laatsten stap durfden zij niet wagen, maar zij hielden den kerkvoogd in zijn paleis gevangen. Dit duurde echter ook niet lang. De openbare meening was te zeer opgehitst. - Den heelen oorlog door begrepen de Duitschers niets van de Belgische mentaliteit. Zij oordeelden ons volk naar zich zelf, laag voor overheid, trots jegens minderen. Van rechtmatige fierheid hadden zij geen benul. - Protest rees ten allen kant op. De Kardinaal, als prins van de Kerk, beriep zich op Rome. Onze Koning schreef naar den Paus. - En de Kardinaal van Keulen, Mgr. Hartmann, zag alles lijdelijk aan....
Ook in De Panne gaf Pastor Van Beveren lezing van den fieren brief en hij verscheen natuurlijk in De Belgische Standaard.
Het duurde soms wat lang eer men aan 't front bericht kreeg van wat er in 't bezette land omging. Langs Engeland en Frankrijk om moest het nieuws ons bereiken, en de Fransche bladen bleven de inlichtingsbron. Op den 8sten Januari, lazen wij in den ‘Gaulois’ iets dat ons erg interesseerde. Zekere Mr. Campbell, hoofd eener protestantsche sekte, had, zoo 't scheen, de meening geopperd dat de Paus een oproep zou doen aan alle christelijke gemeenschappen om samen de middelen te bestudeeren tot eindigen van de vijandelijkheden. Volgens dezen protestant, was de Paus alleen in staat dit te verwezenlijken.
Naar 't gezag van den H. Stoel keerden allen, in de tragische omstandigheden de oogen. Een voor een zonden de minst roomschgezinde landen, een gezant, een vertegenwoordiger bij den Paus. Het protestantsche Engeland begon; Frankrijk, hoe schoorvoetend ook, moest volgen. Zelfs Amerika liet zich vertegenwoordigen. - De roede heeft hun wijsheid geleerd. Eilaas! dat die zoo snel verzwindt! Hadde men in die gevoelens volhard, bij 't sluiten van den vrede, dan waren de jammerlijke na-weeën vermeden geweest. Dan had men Koning Albert, de spil rond dewelke heel het
| |
| |
bloedig spel gedraaid had, niet op zij gelaten; den Paus, tot wien men zich in 't gevaar keerde. Dan had men niet alles gelaten in handen van protestanten en vrij-metselaars - Clémenceau, Lloyd George, Wilson - die Oostenrijk te niet wilden, om de katholieke gedachte te treffen, en Pruisen intact lieten.
Zelfs het protestantsche Holland vaardigde Kardinaal Van Rossum bij den H. Vader af om hem over zijn troonsbeklimming te feliciteeren. Hij zou den Paus vragen een afgevaardigde voor den tijd van den oorlog wel te willen ontvangen. Vanzelfsprekend werd dat vergund.
De Hollandsche bladen kwamen gemakkelijk door. De Tijd werd ons op Swiss Cottage gezonden door Maria Goossens, de nicht van Dr. Ariëns, die studentin op 't Institut was op 't oogenblik dat de oorlog uitbrak. Wij hadden toen internen uit alle landen: Engelsche, Hollandsche, Duitsche. Een jong Duitsch meisje weende zoo bitter toen haar vader haar op 't naar oogenblik kwam weghalen.
Ik kan niet zeggen dat de lezing van De Tijd ons erg verkwikte. Die bedaarde, neutrale taal op een oogenblik dat alle gevoelens geprikkeld, gespannen waren, pakte ons op de zenuwen. Veel welkomer was wat wij vernamen over de houding van ons volk. Hoe, bij de vernieuwing van 't jaar de gemeenteraad van Brussel een adres van loyauteit en verkleefdheid aan onzen Koning had gestuurd. Hoe de brief van Kardinaal Mercier op 10.000 exemplaren was verspreid geweest, onder den neus van den Duitschen bezetter. Hoe, zonder onderscheid van stand of streek of taal, alle Belgen eensgezinds bleven in 't trotseeren der vijandelijke macht.
Toen echter reeds begon vaag spraak te zijn van eenige jammerlijke uitzonderingen - en dat van wege Vlamingen. Namen werden genoemd: Adelfons Henderickx, Raphaël Verhulst. Maar dit alles was nog zoo vaag; wij durfden er geen geloof aan hechten.
Door Jos Rombouts, die ons trouw kwam bezoeken, vernamen wij het afsterven van E.H. Drijvers, een der eerste leden van Eigen Leven, een zeer origineele geest die door velen als een diepen wijsgeer werd aanschouwd. Cuppens
| |
| |
noemde hem steeds: Pater Omnipotens, wat overeenstemde met zijn trage spreekwijze, zijn gezapig voorkomen.
Den 14den Januari stormde Jan Bernaerts Swiss Cottage binnen, zeggende: ‘Ik weet iemand die blij is met den oorlog, dat is Mieke Belpaire’. - Hij meende dat de oorlog mij gelijk gaf in het ruimere dat ik altijd voor de Vlamingen gewenscht had in uitzicht en bedoeling. - Den zelfden morgen, was hij door den Koning gedecoreerd geworden wegens zijn vaderlandsliefde en dapperheid. Hij, de legeraalmoezenier, ziende dat zijn mannen begonnen te wijken, was in een boom geklommen en had ze aangevuurd, terug weten te groepeeren en zegevierend op te treden. Aan moed en zelfopoffering ontbrak het hem voorwaar niet. Hoevelen hebben wij er niet aan 't front gekend van deze echt-Vlaamsche priesters, onverschrokken in 't gevaar, zelfvergeten in 't uitoefenen hunner heilige bediening! Uit al de streken van 't Vlaamsche land waren zij daar verzameld - Limburgers, Brabanders, Vlaanderaars - wien zou men den prijs gegeven hebben? De West-Vlaming is echter een Vlaming op zijn eigen. Iedereen kent mijn voorkeur voor de Westvlaamsche streek, voor haar taal, voor haar zienswijze. Maar ik ben nooit blind geweest voor de gebreken mijner geliefden. Integendeel, des te sterker springen mij deze in 't oog, naarmate mijn ingenomenheid grooter is. Welnu, het heeft mij meer dan ooit in den oorlog getroffen, hoezeer de Westvlaming particularist is. Ingesloten in zijn eng gewest, weinig voelend voor 't overige van ''t land. Was Omer De Laey zoo niet? Was zelfs Gezelle zoo niet? En nu dat alles in brand stond, bleef Verschaeve niet hangen aan een sluimerende sympathie voor die Duitschers die ons den oorlog aandeden? Kon men Stijn Streuvels, in 't bezette land, niet van 't zelfde betichten? En toen Georges Van Severen, een afstammeling van de Belpaire's van Wacken, een weinig later, aan 't front kwam, en viel midden een der akeligste worstelingen, was ook niet zijn taal die van defaitisme en minachting voor den heerschenden weerstandsgeest? Wij waren toch zoo blij hem te zien! Hij
was zoo echt van 't bloed dier gulle, blijde menschen, fijn van aard, diep van zin. Een feest was het telkens hij de villa
| |
| |
binnentrad, altijd nieuwe boeken brengend - fransche vooral, want deze rasvlaming was uiterst gevoelig voor de charme van 't fransche woord, voor de diepte, de zinrijke gedachte, eigen aan zekere schrijvers. Hij bracht ons Claudel, Hello, en.... Bloy, o wee! Maar telkens ook, na de eerste blijdschap, rees de discussie op. En hoe geweldig werd die! Want alles voor wat wij daar stonden, verketterde hij. En zijn taal was heiligschennis in onze ooren. - Hadden wij toen kunnen voorzien hoezeer hij zou veranderen!
Wij hadden kennis gemaakt met den overste der paters oblaten, P. Bommenel, een Franschman die jaren lang te Luik verbleven had, zoodat hij vertrouwd was met de Belgische mentaliteit. Het was een fijn, bezadigd man. Door hem kregen wij nieuws uit Frankrijk. Of dit altijd evangelievast stond wie zou 't kunnen beweren? Zooveel praatjes deden de ronde. Cailleau en zekere Général Persaint moesten het bij hem verduren.
Maar nog welkomer was de bibliotheek van 't klooster, waaraan wij boeken mochten ontleenen. Zoo lazen wij de volledige correspondentie van Joseph de Maistre, die wonder klopte met de tijdsomstandigheden en een mijn van pittige opmerkingen, diepe bespiegelingen was. Wij genoten er ten volle van. Ook van Tolstoï's wondere La Guerre et la Paix, wat insgelijks in het kader paste.
Bij de ramp van den oorlog kwam nog de aardbeving die Italië teisterde. Wij vernamen het door de bladen den Maandag 18 Januari. Joergensen heeft er ons later ruimschoots over ingelicht.
Frans Van Cauwelaert, uit Italië komende, kwam ons op Swiss Cottage verrassen den 20en Januari. Den zelfden dag was hij door den Koning ontvangen geweest en diep was hij onder den indruk van 's Vorsten treffende personaliteit. Zijn hooge wijsheid, zijn vastberaden ernst, de rijpheid zijner gedachten, de verhevenheid van zijn geest, en dan die eenvoudigheid die onmiddellijk boeide. België dreigde door te groote welvaart arm te worden aan zedelijke grootheid. Men moest niet belust zijn op uitbreiding van grondgebied, maar alles veil hebben om 't bestaande te vrijwaren. Die verheven
| |
| |
taal van zelfverloochening moest gemakkelijken ingang vinden bij den idealist dien Frans Van Cauwelaert immer is geweest.
Zoowel over de houding van Kardinaal Mercier, over zijn herderlijken brief, als over Koning Albert, sprak Van Cauwelaert zich uit met diepe bewondering.
Een nieuw bezoeker kwam ons toe den Zondag 24, een jonge knaap, bijna een kind nog: Jean Henry, de zoon van den Leuvenschen professor. Van de schoolbanken, was hij zooals zooveel anderen, naar den strijd getrokken. Hij was nog roos en blank, als kwam hij uit de nursery, uit moeders handen. Hij zou, nog in de bloem der jeugd, sneuvelen.
Den volgenden dag weer Aalmoezenier Nobels, met fijne teekeningen van Ramskapelle: de doorschoten kerk, een hoeve nog door de Duitschers bezet in de bocht van den IJzer.
Duitsche zeppelins waren in groot getal de Engelsche kusten gaan bombardeeren en verwekten er veel schade: ontzetting en levensverlies.
Den 24en bracht de Engelsche zeemacht echter den Duitschers een gevoeligen slag: hun kruiser Blücher werd gezonken.
De vijand spande alle krachten in. Tegen den verjaardag van den Kaiser - 27 Januari - wilde men door alle middelen een groote overwinning behalen. Te Yperen vooral hadden het de Engelschen te verduren. Ook Veurne moest het ontgelden. Dag en nacht hoorde men 't kanongedonder. Doch niets werd bereikt, en bij den 30en trad wat meer kalmte in. Dien dag kreeg P. Ildefons een brief van den Koning, ter goedkeuring van De Belgische Standaard. Een kostbare aanmoediging! Hadden allen de wenken, de wenschen van Koning Albert gevolgd, wat ware veel kwaad, veel ongeluk vermeden geworden! Ware, vóór den oorlog voldoening gegeven geweest aan de rechtmatige eischen van de Vlamingen, wat al oneenigheid en twist en misverstand ware gespaard gebleven! Ja, het activisme zelf had geen reden van bestaan gehad. - Het diepe woord van Dickens in Copperfield, rijst zoo menigmaal in den geest op: ‘Blind! Blind!’ De mensch is blind, waar het zijn eigen geluk geldt. De
| |
| |
volkeren zijn blind en werpen roekeloos vrijheid en welvaart op het spel.
De laatste dag van deze maand Januari, zoo zwaar aan gebeurtenissen van afdoenden aard, was een Zondag. Het had hevig gesneeuwd, maar de lucht was opgeklaard. Wij kregen bezoek van Godfried Persyn, de zoon van notaris Persyn van Wynghene, die lid was van Eigen Leven. Godfried, die te Leuven studeerde, was oorlogsvrijwilliger - dus was het abstentionisme der Westvlamingen niet algemeene regel, - een fijne jongen, een gecultiveerde geest. Wij hadden aangename betrekkingen met hem al die jaren. Wij leenden hem boeken. Hij kwam zelfs logeeren. Een weinig later, dien zelfden dag, kwam Alfred de Mahieu per auto aan. Drie maanden had hij te Calais overgebracht. Nu was hij tot chauffeur aangesteld van Dr. Rulot, dien wij later zoo goed zouden kennen. Te vergeefs zocht hij naar den docter in wiens dienst hij zou staan. Hij was vruchteloos naar St. Idesbald gereden. Swiss Cottage was hem een aangeduid toevluchtsoord. Ook Jean Henry kwam binnen. Heel die jeugd was vol ijver en geestdrift en schiep een atmosfeer van vroolijkheid, zelfs in de nare omstandigheden. Hoe welkom was die aan de bejaarde die ik toen reeds was!
Dien zelfden dag werd ik 62 jaar.
|
|