| |
| |
| |
Ellen Terry en Bernard Shaw
door Dr. J. Keunen
Ellen Terry herdacht in het nat. theatre
Het sedert vele jaren bestaande project om een nationalen schouwburg - den eersten - in Engeland op te richten heeft de laatste tijden zijn verwezenlijking ingezet. De National Theatre zal er komen ter eere van Shakespeare in het West-End van Londen. De bouwplaats in Zuid-Kensington, schuin tegenover het Victoria en Albert Museum, is aangekocht, met planken afgezet en door groote reclameborden aan den ruimen steun van de tooneelliefhebbers aanbevolen. Niet een Engelschman, maar een Duitscher had de eerste fondamenten gelegd, toen een Hamburgsch financier - het was langen tijd vóó de goud-mark - 70.000 pond stortte: Unser Shakespeare!
Het was beschamend voor de Engelschen, vooral omdat er jaren lang geen andere vooruitzichten bestonden dan die eerste som in de banken te laten aangroeien, 50 jaar lang, aan samengestelden intrest. Wel had Bernard Shaw al een scherpe tooneel-satier geschreven en het de Engelschen eens duchtig meegegeven: The Black Lady of the Sonnets; ook was wel intusschen afgestaan het betrekkelijk onbeduidende bezit van degenen die in Portland brescent een Shakespeare-monument wilden oprichten als evenknie van het Walter Scott-monument in Edinburgh, maar de zaak vlotte toch heelemaal niet; alle bijtjes schenen afgevischt.
Nieuwe belangstelling kreeg het Shakespeare National Theatre toen de samenstelling van de Globe-Mermaid Association of Engeland and America met een voorstel uitkwam om naast de oprichting van de oude Mermaid Tavern in Cheapside, gansch in Tudor-stijl zoo binnen als buiten, een compleet-restaurant met enkel Elizabethan huisraad en menu,
| |
| |
ook den heropbouw te verzekeren van het vroegere Globe Theatre, verwoest door den grooten brand van Londen in het eerste kwart der 17e eeuw. De inrichting zou een trouwe nabootsing zijn van het tooneel en het auditorium uit Shakespeare's tijd, met zijn vooruitspringend tooneel tot ver in de pit; allleen zou een glazen dak de open lucht-accomodatie vervangen.
Die aanhangers van het oude Globe Theatre blijven evenals de getrouwe bezoekers van The Old Vic-Theatre beslist uitgesproken tegenstanders van den Zuid-Kinsington Schouwburg, die alhoewel gelegen buiten het theaterland van Londen, toch definitief zijn opbouw tegemoet ziet. Wie nu een check inzendt van 100 pond, zal binnen enkele jaren hier kunnen plaats nemen in een zetel, die in de rugleuning zoowel den naam vermeldt van den begiftiger als van den artist wien de zetel als ex-voto opgedragen werd. Het Comité hoopt op deze wijze de vereischte 120.000 pond te kunnen ophalen; Bernard Shaw schonk een zetel ter eere van den Shakespeare-acteur Barry Sullivan, anderen herdachten den acteur Sir Johnston Forbes-Robertson, David Garrick, Sir Charles Hawtrey, Clement Scott, Sir Edward Elgar, C.E. Montague, Ben Johnson, enz. Onder de namen der met exvoto's vereerde tooneelspelers, verschijnen ook Henry Irving en Ellen Terry.
Opvallend, heeft dus Shaw niet deze laatste maar wel een rondreizend acteur uit de 19e eeuw, die zijn kunst evenzeer in Australië en Noord-Amerika als in Engeland ten tooneele voerde, met een zetel gedoteerd.
Interessant is het intuschen een overzicht te maken van de verhoudingen Shaw en Ellen Terry.
| |
Ellen Terry's roemrijke tijd met Henry Irving
Met haar drie zusters en haar broer was ook Ellen Terry (1848-1928) door familie-traditie voor de tooneelkunst bestemd; als jong meisje van 16 jaar gehuwd met den tweemaal zoo ouden schilder Watts leefde zij na haar echtscheiding een tamelijk ongeregeld leven - in onmin met haar eigen familie - tot zij opnieuw ‘trouwde’ met een tooneelspeler
| |
| |
enkele jaren vóór dat Irving haar zag optreden als Olivia in The Vicar of Wakefield en haar - sedert 1878, 1879, toen hij den Lyceum-schouwburg overnam - voor zijn uitvoeringen vooral uit Shakespeare engageerde. Hunne samenwerking duurde onafgebroken voort hetzij in Amerika hetzij in Engeland - op het Vasteland is ze nooit opgetreden - tot in 1902, drie jaren vóór Irving's dood.
Het was de gulden tijd voor Engelands tooneel. Henry Irving had van Londen zijn hoofdkwartier gemaakt, hield er 20 jaren lang een schouwburg en kreeg er het hoogste sukses dat Londen maar eenigszins aan een ernstig acteur mogelijk maakt. In de uitvoeringen van het Lyceum Theatre bereikte de picturale voorstelling van Shaekspeare haar meest glansrijke volmaaktheid, de traditie van zijn voorgangers: de beide Keans, Samuel Phelps, de gebroeders Kemble zuiverde Irving van alle pedantrie en 't gelukte hem in de medewerking van Ellen Terry nieuwe schoonheid te verkrijgen.
In de rol van Ophelia vooral verwierf zij een wereldfaam, ook wel omdat Hamlet door Garrick in Drury Lane Theatre aan zijn eigen persoonlijkheid werd aangepast en afgemeten; zijn methode om Shakespeare te gebruiken ‘zooals een koekoek dat doet met een spreeuwennest’ bleek noodzakelijk een vervalsching zoodra de acteur de mindere was van den auteur en velen protesteerden omdat hij in Hamlet steeds het tooneel met den grave-digger en bijna het gansche 5e bedrijf oversloeg. Maar boven Hamlet verkoos zij haar ‘cymbelinedress’. Op den rug van haar portret had ze geschreven: ‘Imogen 1896. Think of me like this. Good-bye, everybody, at the farm 192 -’ Haar dochter vond dit portret na haar dood in 1928 op haar buitengoed Smallhythe; de blanco in het jaartal gaf dus een soort voorzegging ervan waar en wanneer zij zou sterven.
Shaw had haar voor het eerst zien optreden in 1876 in een kleinen schouwburg; het was het eerste jaar van zijn verblijf te Londen in de dagen van zijn novellenromantiek. De indruk, dien Ellen Terry hem liet, was eerder ongunstig, niet alleen wegens een gevoelen van onbehaaglijkheid alsof zij zich niet in haar rol thuisgevoelde en dit ook niet wenschte maar ook
| |
| |
omdat haar uiterlijk hem minder interessant en eenig voorkwam dan hij 't voor haar uit portretten had afgeleid. Het nieuwe was er af! want Shaw beweert dat hij voor louter mooiheid nooit ontvankelijk is geweest.
Terwijl Irving en Ellen Terry in hun volle glorie waren, werd B. Shaw - toen zelf al tooneelschrijver - aangesteld als muziek-criticus later als tooneelcriticus. Zijn oordeel over Ellen Terry had hij intusschen herzien. Zij was voor hem geworden ‘the Unique’, de uitverkorene die den anti-romantischen en vrouwenhatenden rood-baard tot dithyrambische - overigens zeer Platonische - ontboezemingen ging verleiden en hem in een Duitsch blad schrijven deed, dat alle groote mannen uit het laatste kwart der 19e eeuw verliefd zijn geweest op Ellen Terry.
| |
Shaw's aanvallen tegen Irving
Hoe was die groote verandering in hem geschied?
Het verzet tegen Ibsen in Engeland was vooral een persoonlijke veete van artisten onder elkaar. Shaw dweepte met den grooten Noor; de hollander Grein, de schouwburg-directeur die ‘Spoken’ voor het eerst in Londen opvoerde - 2e revolutie die Engeland aan een Hollander dankt: schreef Shaw -, Archer, de Ibsen-vertaler met Noorsch bloed, de voornaamste Ibsen-acteurs als Charrington waren allen persoonlijke vrienden van Shaw. De oude school hield mordicus vast aan Shakespeare, zoodat de hevigheid van de eersten een heftigen tegenaanval noodzakelijk moest verwekken: Abyssus Abyssum! Pro-Ibsenisme werd Anti-Shakespeareanisme. Shaw hield er niet mee op Ibsen en Shakespeare naast elkaar te stellen in de Saturday Review en steeds ten nadeele van den laatste.
De Shakespeare-acteurs verweet hij onwetendheid, waardoor zij Shakespeare niet spelen maar mulileerden om hun eigen persoonlijkheid in de rollen te leggen. Vooral over Irving en zijn Lyceum Theatre was de Saturday Review niet te spreken. ‘Het Lyceumry - zoo heette het daar - beteekent Shakespeare fijn gehakt in de tekst, overladen in de decoratie en schitterende mise-en-scène, opgediend om
| |
| |
Irving's tooneeleffecten te demonstreeren; vooral het vermijden van elke nieuwe gedachte, zoodat het Lyceumry de meest in 't oog loopende hinderpaal wordt voor den vooruitgang van het Engelsche tooneel in gelijke lijn met het Duitsche en 't Scandinaafsch sprekend theater’.
De aanvallen tegen Irving waren onophoudend en hevig, zelfs trokken zij de bekwaamheid van den grooten tooneelspeler in twijfel: hij leeft in een droom, - zijn gemis aan letterkundig inzicht en gevoel, - insinuaties over Irvin's dronkenschap op 't tooneel - een armzalig nazale stem - een sleurende methode etc. etc.
Irving's onverschilligheid voor Ibsen is bekend; maar feitelijk was 't een Ibseniaansche strijd van twee mannen om een vrouw: Irving wilde Ellen voor zijn Lyceum, Shaw echter voor de rollen van Nora, Hedda Gabler, Rebecca West. enz.
Hij zei het duidelijk: ‘Haar weergalooze schoonheid gepaard met Irving's onvergelijkelijke distinctie maakte het heele Lyceum tot een magische kracht. Die betoovering verblindde iedereen tegenover het feit dat Ibsen de oude Lyceumtraditie had stukgeslagen en ik zelf ontsnapte aan die illusie alleen omdat ik tooneelschrijver was en haar voor mijn eigen tooneel noodig had’.
| |
De correspondentie shaw-terry
Intuschen gebeurde het dat Ellen Terry aan den uitgever van de Saturday Review schreef om te weten, wat hij dacht over een toondichter-zanger, een vriend van haar. Met 't antwoord werd Shaw belast. Nu zag hij de kans klaar om, in persoonlijk kontakt met Ellen Terry, haar definitief van Irving los te krijgen. Er begon toen een drukke en characteristieke correspondentie, waarin zich aan beide zijden een echte furie voor brieven-schrijven ontwikkelde: ‘Als je bij je ochtendpost een brief van haar vindt, dan open je dien brief het eerst en je voelt dat je dag voorspoedig is’ zoo schreef Shaw.
Het merkwaardige in deze vriendschap is wel het feit, dat ze aanvankelijk alleen bestond op papier: de eerste brief is van 1892, de laatste van 1922; - een zeer drukke correspon- | |
| |
dentie vooral in 't begin: sommige jaren 4 brieven per week, soms over zaken, doch vele ook niet en Shaw's huwelijk in 1898 bracht hierin geen wijziging. Nog zonderlinger werd de verhouding tengevolge beider beslistheid om de(n) andere op een afstand te houden: tot 1900 spraken ze nooit met elkaar, alhoewel de tooneelcriticus herhaaldelijk het mooie spel van de actrice had gezien en deze zelf wel heel dikwijls onder de pauze geloerd had door de reten van 't gordijn naar ‘den baard en de snor van de Saturday Review’.
Eens gebeurde het, dat zij naast elkaar aandrongen bij den uitgang na een tooneeluitvoering. Shaw zag en herkende haar maar gebaarde van niets. Ellen Terry, blijkbaar in gedachten droomend, hief plots de oogen naar hem op en zei met veel eerbied: ‘goeden avond, meneer’ Shaw had kunnen neerzitten op den vloer van verlegenheid, maar hoe dan ook hij antwoordde met de waardigheid van een landjonker: ‘goeden Avond’ Toen ging zij uit, de straat op, terwijl Shaw haar nastaarde en verdwijnen zag. ‘Ik vermoed - schrijft hij haar later - dat gij U wel niet herinnert in den loop van uw reizen een landjonker of dominee ontmoet te hebben met een rooden baard en een een leelijken trek rond de hoeken van zijn mond’
Maar Ellen Terry bleef bij Irving en zijn vernieuwende tooneelregie.
| |
Tooneel-schrijven als lokmiddel van Shaw
Shaw wierp het toen over een anderen boeg. Hij schreef een bravoura-tooneelstuk, waarin de heldin nu eens werkelijk het sprekend portret was van Ellen Terry; hij deed haar erin een persoonlijke overwinning behalen op niemand minder dan Napoleon. Irving voelde 't lokaas; er waren 2 goede rollen in ‘De Man der Toekomst’ en op aandringen van Ellen Terry moest hij het toch wel in beraad nemen, maar hij zette Shaw gauw schaakmat door de belofte af te kondigen het te zullen opvoeren. Wat natuurlijk altijd een doode letter gebleven is. Shaw beweerde dat de belofte afgelegd werd om hem over te halen naar het choor der Irvingverheerlijkers, een lokmiddel dat Irving nog met andere
| |
| |
critici beproefd had... maar de tooneelstukken bleven intusschen altijd in 't rekje noodeloos wachten op de beloofde uitvoering. De Irvingisten ontkennen dit natuurlijk en rechtvaardigden Irving's terughoudendheid door de beschuldiging dat Shaw bij zijn tooneelstuk allerlei regie-aanduidingen, klaarblijkelijk een imitatie van Irving's affectatie, gevoegd had.
Na lang dralen viel Irving dan Shaw openlijk aan. Vriendelijk was het niet, toch betoonde Shaw zich ridderlijk genoeg om aan Ellen Terry te schrijven: ‘Kies zijn partij en troost hem: wanneer een man te diep gekrenkt is om een waarlijk grootmoedige handelwijze aan te nemen heeft hij het meest ondersteuning noodig’.
Shaw maakte nog een tweede tooneelstuk voor Ellen Terry. Zij had hem geschreven dat nooit iemand een tooneelstuk zou willen schrijven voor een grootmoeder - zij bedoelde zichzelf - onmiddellijk stak de galante tooneelschrijver 3 bedrijven in elkaar: Captain Brassbound's Conversion. Volgens gegevens uit haar brieven had Shaw haar geteekend, hij had haar gemaakt de Charmeuse van het Atlasgebergte, (zooals 't stuk oorspronkelijk heette) een vrouw die met al haar charmes en aangeboren lieftalligheid een onstuimige, absorbeerende, verpletterende persoonlijkheid blijft, een ‘geboren baas’, die thuis is in al de finesses van vrouwelijke strijdlisten en de opvating toepast dat alle mannen vatbaar zijn voor behendige vleitaal, het vrouwentype dat bij Shaw altijd overheerschte van zijn eerste novellen af tot aan zijn laatste tooneelspelen. Epiphania uit The Millionairess is steeds nog hetzelfde Frauenzimmerchen..
Toen haar huishoudster voor het eerst het stuk las, zei ze tot Ellen Terry: ‘Maar dat ben jij!’ - Die kon het weten; evenals de zoon en dochter van haar meesteres kende ook zij wellicht haar imponeerend karakter - de zoon die al gauw het huis verliet en weinig nog van zijn moeder zag - de dochter die aanvankelijk even erg onsympathiek voor haar moeder er toch na jaren in gelukte dien ‘haan met sporen’ te overtroeven en de gezellin werd in de laatste levensjaren der groote actrice.
| |
| |
Ellen Terry en Bernard Shaw spraken elkaar voor het eerst in 1900; zij kon maar niet begrijpen dat ‘die goede kerel’ dezelfde was als de ‘luimige ontembare uit de brieven’ Kort daarop bezocht Shaw haar aan huis. Zij was afwezig, zooas gewoonlijk naar den schouwburg, doch een jonge Amerikaansche dame verving haar als gastvrouw; zij had te voren alles met groote moeite opgepoetst, het blauw chineesche servies uitgehaald en een copieus dîner besteld, blijkbaar vergetend dat haar hooge gast nooit ‘doode lichamen’ at. Shaw verscheen en begon Je kunt 't Nooit Weten aan de Amerikaansche voor te lezen zonder ook maar eens binnen te stappen in de kamer waar het chineesche servies voor bewondering gereed stond. Ellen Terry's dochter was ook tegenwoordig, maar zij scheen heel in beslag genomen door haar borduurwerk en complimenteerde den auteur zoo karig na de lezing dat Shaw later aan Ellen schreef: ‘Uwe dochter stelde zich aan alsof zij al 20 jaar met mij getrouwd geweest was.’
Ten einde raad zond Shaw ten slotte in 1902 zijn ‘Ultimatum’. Ellen Terry was niet erg in haar schik geweest met Captain Brassbound, nu wilde Shaw haar definitief voor De Man der Toekomst en hij dreef zijn inschikkelijkheid zoover dat hij zelfs voorstelde om een kleinere rol voor Irving open te houden. Er kwam niets van in huis.
Nog draalde ze steeds; zelfs haar weigering om Irving te vergezellen op zijn laatste rondreis door Amerika was geenszins equivalent met een afscheuring. In December 1902 brak ze weliswaar af maar nog eens - voor 't laatst - speelde zij met hem in de Koopman van Venetië. Irving was toen al ziek.
| |
Ellen Terry na haar afscheuring van H. Irving
Ellen Terry had intusschen met haar zoon het Imperial Theatre overgenomen - een onderneming die gauw verkeerd liep. Zij schoot er haar gansche fortuin bij in. Shaw had de opvoeringen en de kunst van haar zoon in de bladen aangevallen, zijn interpretatie van Ibsen beviel den criticus niet. Toch mislukte de onderneming gewoon door gebrek
| |
| |
aan belangstelling, maar Shaw zou er later voor boeten.
Ellen Terry trachtte nu met een provincie-toer haar gehavend bezit te herstellen en de schulden te dekken. Buitengewoon veel sukses behaalde zij toen met Heyermans' Op Hoop Van Zegen. Zij speelde Kniertje natuurlijk - de eerste maal in haar leven dat zij als oude vrouw verscheen, laat staan een oude visschersvrouw - het interesseerde haar geweldig vooral wegens de effecten van kalmte en gelatenheid waarvoor deze rol haar gelegenheid bood. Doch lang duurde het niet of zij associeerde zich met Beerbohm Tree, hollander van afkomst - let op de tautologie in zijn naam - voor His Majesty's Theatre. Tree beweerde, dat er een Shakespeare noodig was om het tegen haar op te kunnen nemen, maar Shaw beweerde dat Tree zelf nooit iets van Shakespeare verstaan heeft buiten hetgeen iedereen noodzakelijk eruit begrijpt. Er was toen al een reactie ontstaan tegen te veel ‘stoffeerderij’ en een verlangen om terug te keeren naar meer eenvoud en de echt Shakespeareaansche techniek - ook waren Shaw en Tree nu precies geen vrienden, de verminking die een overleden Shakespeare in zijn teksten bedoelingen niet verhinderen kan, zou zich Shaw, die in Londen zijn eigen stukken meestal zelf helpt repeteeren, niet van Tree laten welgevallen: het kabaaltje rond Pygmalion bewijst dat voldoende.
Intusschen was Irving's toestand zeer verslecht - sciatica; eens werd hij bijna stervend van het tooneel weggedragen - een tweede Molière - hij overleed in 1905, één jaar vóór zijn vijftigjarig jubileum als acteur en ligt nu begraven in de Westminster Abbey in de beroemde Poet's Corner, aan den voet van het Shakespeare monument. De zon, een mooie, taankleurige zon, brak door de solemneele grijze mist van de Abbey op het oogenblik dat de lijkkist, bedolven onder bloemen en kransen, in het hooge koor werd binnengevoerd - een apotheose zooals Irving die zoo graag ensceneerde. Shaw had geweigerd de begrafenisplechtigheid bij te wonen: ‘De Literatuur hoort niet thuis bij Irving's graf’... Nochtans was de letterkunde niet zóó poover vertegenwoordigd in de Lyceum-uitvoeringen, Irving verwaarloosde althans zeker niet de contemporaine dramatiek.
| |
| |
| |
Ellen Terry en Shaw na Irving's dood
In 1906, na Irving's dood, begon Ellen Terry een autobiographie: ‘Story of my life’ - vooral om wat geld te verdienen. Zij verscheen in 1908. Shaw had in een Duitsch blad de waarde ervan geroemd; dit artikel lokte toen een heelen pennentwist uit omdat Shaw zg. zou beweerd hebben dat Irving den ridderstand verworven had door vleierij. Maar Shaw had gezegd, dat Irving, de eerste acteur die zulke hooge eer te beurt viel, een einde gesteld had aan de dwaze reputatie van Bohemianisme en losbandigheid die het volk en 't Gouvernement als van zelf-sprekend aan schouwburgartisten toeschreef: ‘Irving heeft - zoo zei Shaw - voor het tegenwoordige drama niets verricht en hij mutileerde ook nog de overblijfselen van den stervenden Shakespeare; maar hij voerde zijn levenslangen strijd ter victorie en zag den tooneelspeler erkend zooals een prins onder andere artisten erkend wordt. En dat is genoeg in het leven van een enkel man. Requiescat in Pace!’
Thans eindelijk, na Irving's dood, in 1905 en 1906 verscheen Ellen Terry in de rollen die bekende tooneelschrijvers voor haar hadden uitgeteekend: o.a. Barrie en ten slotte ook Shaw's beide vermelde stuken. In 1907 huwde zij voor den derden keer. Zij was 60 jaar geworden en zou nu haar bijval in 't classieke poètische drama overgaan naar het contemporaine proza-drama. Met Shaw bleven haar relaties steeds zeer vriendelijk; toen zijn defaitistische geschriften tijdens den oorlog 1914-1918 zulke reactie tegen hem verwekten, dat zelfs de schouwburgen waar nog uit Shaw gespeeld werd een boycot te wachten stond, bleef zij hem trouw en al was zij niet pacifist evenmin als suffragist of socialist, zij had toch - zegt Shaw - gezond verstand genoeg om mijn ‘Gezond Verstand over den Oorlog’ te waardeeren.
Na den oorlog ontmoetten zij elkander vaak op de Shakespeare Festivals in Stratford-on-Avon. Zij bewonderde ook de Shawsche Pentateuct, woonde elke première bij van Shaw's vijf drama-cyclus: Back to Methusaleh in de Court Theatre in Febr. 1924.
De laatste jaren van haar leven bracht ze door in gezelschap
| |
| |
van haar dochter op haar farm te Smallhythe. Zij stierf er op 80 jarigen leeftijd in 1928. Haar vereerders werd haar bijzetting in Westminster niet toegelaten.
| |
Aanleiding tot de publicatie der brieven
Eenige dagen na haar dood vond Edith Craig - Ellen Terry's dochter - een blad papier met het opschrift: ‘Mijne vrienden.’ Op deze eerelijst kwam allereerst de naam voor van Charles Read - den schouwburgdirecteur die haar na haar tegenslag naar het tooneel had teruggeroepen - onmiddellijk daarop volgde de naam van G.B.F. Shaw.
Tot wien beter dan tot dezen kon Edith Craig gaan om het voorwoord tot haar intusschen verschenen boek over haar moeder? In dien brief vroeg zij ook of Shaw soms geen brieven had van haar moeder zaliger. ‘Brieven van Ellen Terry? Ik heb er honderden’ antwoordde Shaw en kort daarop zonder ze opnieuw na te lezen zond hij haar een bundel brieven netjes afgedeeld in chronologische orde.
Het nalezen van deze correspondentie bracht de dochter de overtuiging deze brieven te moeten publiceeren omdat de overleden actrice er in haar echt karakter tot uiting kwam beter zelfs dan in haar mémoires van 1908.
Maar was het wel doenbaar zulke delicate intimiteiten te veropenbaren? Waarom had Ellen Terry zelf in haar levensschets ook de minste aanhaling uit die correspondentie - buiten de copie van Shaw's ultimatum van 1902 - zorgvuldig geweerd?
Toen Ellen Terry bezig was haar boek te schrijven, 't jaar na Irving's dood, raadde haar dochter haar aan enkele brieven van Shaw erin op te nemen. ‘Ik weet niet waar ze liggen’ had zij ontwijkend geantwoord. Er stonden vele bijzonderheden in over Henry Irving, die zij wel niet zoo onmiddellijk na dezes dood wilde publiek maken; maar ze voorzag zeker het belang dezer correspondentie, want zij bewaarde ze zorgvuldig terwijl zij zoovele ander intieme brieven vernietigde b.v. van de vele liefdebrieven, die deze actrice ontving, bleven slechts weinige over.
Maar niets belette dan, dat zij een keus deed uit enkele
| |
| |
andere van Shaw's brieven aan haar. Waarom beperkte zij zich tot één enkele?
Waarschijnlijk hechtte Ellen Terry zelf weinig waarde aan haar Story of my life - een boek, meende ze, alleen gemaakt om den schoorsteen te doen rooken. Men zei zelfs dat Shaw er de medewerker en samensteller van was.
Men bedenke echter ook, dat in 1906 de herinnering aan Shaw bij Ellen Terry door andere personen werd verdrongen. Zij speelde toen wel in Captain Brassbound, maar de tijd dat zij bijna dagelijks aan elkaar schreven was sedert lang voorbij; ook vooral stond zij toen op het punt met een Amerikaansch acteur te huwen, zoodat de Shaw-Irving twist - waarover een twintigtal brieven handelden - haar nu eerder kon voorkomen als much ado about nothing.
| |
Voorzorgen bij de publicatie
Hoe dit zij, overwegende dat vroeg of laat deze correspondentie toch openbaar goed zou worden, dat 24 jaren na Irving's dood de kritieken tegen dezen niet langer als persoonlijken aanval konden gelden, en dat dezelfde brieven anderzins toch ook het edel karakter, den genialen aanleg van Irving evenals de trouwe aanhankelijkheid van de schrijf ster erkenden, vreezende daarbij dat de successierechten de nagelaten brieven aan hun aller greep zou onttrekken, besloot Shaw ten slotte tot een publicatie maar nog alleen in beperkte oplage, hij verkreeg eerst de toelating van Gordon Craig, Ellen Terry's zoon, en schreef zijn inleidend woord.
Shaw las nu de oude brieven nog eens na. Het viel hem op hoe levendig zijn vroeger vriendin eruit te voorschijn kwam en dat de dochter wel kon gelijk hebben met steeds opnieuw aan te dringen op een gewone onbeperkte uitgave aan gewonen handelsprijs. Hij verzocht opnieuw om toelating en stelde voor, dat de zoon zelf thans het inleidend woord zou schrijven. Die had haar wel ooren naar, doch weigerde toen hij vernam dat het voorstel van Shaw kwam: ‘Het is een valstrik’ zeide hij. De vroegere tooneelkritieken van Shaw heeft Craig nog niet goed verteerd en beide mannen zijn, als bekend, eerder slechte vrienden. Nochtans op aandringen van
| |
| |
Max Beerbohm gaf hij ten slotte de publicatie toe op voorwaarde dat Shaw sommige zijner kritieken eruit wegliet en beloofde toen zelfs dat na de publicatie Shaw er volledig op kon rekenen dat hij, als zoon van Ellen Terry, niet over de publicatie zou schrijven noch interviews daarover toestaan.
| |
Belang der brieven
In 1931 verscheen dan: Ellen Terry and Bernard Shaw: A Correspondence.
De uitgave stelde voorgoed een einde aan het praatje dat Shaw de hoofdbewerker van The Story of my life was geweest; hier ontmoette men inderdaad dezelfde vrouw, physisch, geestelijk en verstandelijk, hier las men denzelfden stijl als in The Story, hier had zij zich veropenbaard als een der meest bekoorlijke briefschrijfsters en een artiste met ongewonen letterkundigen aanleg.
Deze correspondentie blijft van het allergrootste belang, een getrouw dagboek is het uit een woeligen tijd: van den harden strijd der Fabian-socialisten, hun verbazenden werklust, den vertrouwelijken omgang tusschen de leden van ‘de oude ploeg’ de stichters der society; vooral voor de kennis van de ‘privaten’ Shaw onmisbaar, er klinken onthutsende zelfrelaties van een man, die zijn openbaar leven als harteloos deed aanvoelen, er valt helder licht op den psychologischen toestand van den grooten tooneelschrijver, den psychologischen ondergrond van zijn kunstwerken. De stijl van Shaw's brieven is weergaloos van zwierigheid, pit en humor. Er zit kruim in zijn Engelsch. Shaw voelt het zelf en schrijft in een der brieven: ‘Als ik kan denken en kan schrijven, dan vliegen mijn gedachten als steenen: je bent er nooit zeker van of één ervan je niet zal raken. Mijn verloofde zelf geraakt verward in een helsch intellectueel weefsel dat wondt terwijl ik het als een liefkoozing bedoelde.’ De Shawsche manie om met zich zelf te lachen geeft een eigenaardige bekoorlijkheid aan deze brieven; om een voorbeeld aan te halen: hij zal op eens na een glanzende periode zooals die van zelf uit zijn pen vloeit, zichzelf plots onderbreken met een tusschenzin als ‘Hier nam de voordrachtgever een glas water en bevochtigde zijn amandels onder luid applaus’.
| |
| |
| |
De strijd rond Shaw's voorrede tot de brieven
De voorrede was van B. Shaw's hand, hij pocht er op, dat hij Ellen Terry's geloof in Irvin verwoestte m.a.w. dat hij haar van hem losscheurde. Toch blijkt het na lezing, dat Ellen Terry den grooten tooneelman altijd loyaal gediend heeft, ook vaak tegen haar eigen voordeel, tot dat zij ervan overtuigd werd, dat zij hem niet langer van dienst kon zijn. Het is mogelijk, dat Shaw alleen vorm en volledig bewustzijn aan Ellen Terry's ontgoocheling gegeven heeft. Zijzelf wist heel goed dat Irving ‘die harde werker’ ook zijn gebreken had, zijn ijzig-koude, bijna verachtende onverschilligheid ondervond zij beter dan wie ook; toch bleef zij een kwart eeuws met hem samenwerken.
Shaw's preface bevatte geenszins een kleineering van Gordon Craig's vader, hemzelf of zijne familie; integendeel. Toch beschuldigde hij Shaw van jaloerschheid en eerroof op de overledenen en gebruikte hij deze aantijgingen om in zijn later verschenen boek: Ellen Terry and Her Secret Self te beweren dat dat Shaw zijn moeder had willen uitbuiten, wel niet om geld te verdienen - eene bekommernis die Shaw inderdaad steeds vreemd was - maar toch om een gunstige gelegenheid te krijgen tot het lanceeren van zijn eigen propaganda-tooneel, terwijl Irving nooit aan zulke berekeningen toegaf en zich steeds als vriend jegens haar gedroeg. Dat alleen was de reden, dat zij zoolang bij hem bleef en hem zoozeer bewonderde.
Toen Gorden Craig's boek verscheen, zond Shaw een antwoord in The Observer van 8 Nov. 1931. ‘Ik ben voor vele lieden een afstootelijk persoon met een hatelijk karakter. Een van mijn beroepen is het beroep van criticus, een soort van literair ganster, wiens bedrijf het is om zijn slachtoffers op den vloer te plakken. En hoe behendiger en degelijker ik het doe, hoe meer hekel zij eraan hebben’. Hij schetste het heele verloop over het ontstaan der publicatie; een kostbaar voorbeeld van allerfijnste scherts. Craig ‘het miskende genie-tje’ had beter gedaan woord te houden en zich niet bloot te stellen aan een behandeling door Shaw, die veel gelijkt op de wijze waarmee Gulliver als reus de dwergjes van
| |
| |
Liliput manipuleerde, die in zijn snuifdoos waren gekropen.
Intusschen is het opvallend hoe ridderlijk Shaw gehandeld heeft met den zoon van zijn vroegere vriendin. Tegenover de hardhandigheid van zijn optreden tegen Irving - tot zelfs bij zijnen dood - baart dit wel verwondering. Maar Shaw was toen in zijn Sturm und Drang-periode, niets ging hem toen boven het genot om een oude instelling, waaraan iedereen geloofde, te ondermijnen. Hij vond dit eerbiedwaardige waaraan nooit iemand twijfelde: Shakespeare. Op dien weg botste hij noodzakelijk tegen Irving aan.
Maar in 1931 was Shaw ook al bijna 80 jaar oud!
|
|