Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 583]
| |
Gestalten in 't verleden
| |
[pagina 584]
| |
trekken, te kampen tegen de neutrale scholen, moest men vermijden een te uitgesproken katholieken stempel op de nieuwe inrichting te drukken en, in zake onderwijs, moest zij op één hoogte zijn met de officieele scholen. Aan den anderen kant, dienden personeel en omgeving diep katholiek te zijn, wilde men het doel bereiken. Men stond dus voor een dubbele moeilijkheid, en alleen de bijzondere Voorzienigheid die over de onderneming waakte, kon alle klippen doen omzeilen. Onze ondervinding in de Extension Universitaire kwam ons hier goed te pas. Wij hadden het Antwerpsch publiek leeren kennen en waardeeren, wisten hoe de ouders er op uit waren aan hun kinderen een degelijk onderwijs te verschaffen. Ook onze gedachten over opvoeding waren gerijpt. In onze familie was men steeds, niet stelselmatig, maar instinctief geweest voor wat men kan noemen den Engelschen geest. Dat is te zeggen, het kind als verantwoordelijk wezen aanschouwen, op welks woord men kan rekenen, dat niet gekneld wordt door een verlagende, achterdochtige surveillance, maar dat zich vrij ontplooit in vaste beginselen, in ruim optimisme. Dat was de atmosfeer onzer kinderjaren, die zoowel heerschte in onze zonnige tehuizen van de Lei als in de sombere gebouwen van 't Gouvernement, opgehelderd door den glans van kunst en liefdadigheid. En, wonder genoeg: die zelfde geest kwam, onbewust, de nieuwe inrichting doordringen. Daar ook, zooals zoovele jaren vroeger, op 't Gouvernement, werd het een middenpunt van intellectueele beschaving, sociale bezorgdheid, veredelende kunst. Niet enkel een onderwijsgesticht werd bedoeld, maar een centrum van hoogere kultuur, en zoo mogelijk zouden alle kunsten er hun plaats vinden. De muziek werd toevertrouwd aan Lodewijk Ontrop en aan een keur van professors, zelfs uit Brussel. Alice Eeckermans vergaderde in een studio de jonge meisjes die zich op het schilderen wilden toeleggen. In de ruime teekenzaal, versierd met photos die schilder Joseph Janssens opzettelijk uit Rome meegebracht had, gaf jaren lang Ernest Wante de lessen. | |
[pagina 585]
| |
Want niet lang had men zich vergenoegd met de eenvoudige schoollokalen. Pastoor Karsseleers, die intusschen zijn schoone ogivale St. Eligiuskerk had doen oprichten op de plannen van architect Coomans, wist mij te bewegen om hem ook den bouw van 't nieuw gesticht te vertrouwen. 't Was in de ruime teekenzaal, dat op een Octoberdag van 1905 René Doumic, uit Parijs, den Cours supérieur kwam openen. - Hij had ons vroeger een zes-wekenreeks lessen in de Extension gegeven, en 't was dank aan hem dat een jonge Franschman, Georges Lechartier, zich in Antwerpen kwam vestigen om den cursus van Fransche litteratuur te geven. De andere professoren waren: voor de philosophie, Abbé Léon Noel - nu Mgr. Noel, bestuurder van het seminarie Leo XIII, te Leuven, en die er toen professor was onder Mgr. Mercier. Voor de Histoire de la Civilisation, Fernand Deschamps, dien wij in de Extension hadden leeren kennen als een der uitstekendste professoren, een geest even klaar als omvangrijk, vol diepe gedachten. Ook Marcel Laurent was ons van den tijd der Extension in al zijn voortreffelijkheid bekend en hij wilde wel zijne uitgebreide kennis ten dienste der meisjes stellen en ze bezielen voor de Kunstgeschiedenis. Jaren lang bleef hij dit vruchtbaar apostolaat beoefenen, tot bijna aan de oorlogsjaren en in den oorlog, kwam hij met onverdroten ijver en algeheele toewijding terug. Jules Persyn had op zich twee cursussen genomen, een in 't Vlaamsch, die der Vlaamsche letterkunde en een in 't Fransch: Littérature comparée. Wat zulk een onderricht voor de meisjes beteekende, hoeft niet gezegd. Heel hun leven door moesten zij er de sporen van dragen, moest op haar de stempel blijven dier geestdriftige jeugd. Voor de wetenschappen en andere vakken was ook ruimschoots gezorgd. Aan 't hoofd van heel het onderwijscomplex - lagere en middelbare school en Cours Supérieur - stonden twee hoogst-gedistingeerde vrouwen. - Juf. Willems had de wereld voor 't klooster verlaten - Voor 't onderwijs, Mw Chaumont-Cammaert, regentes der Luiksche Normaalschool van Fragnée, waar zij met Juf. Duykers gestudeerd had, en voor de opvoeding. Mlle de Bellefroid d'Oudoumont. | |
[pagina 586]
| |
Wat de instelling aan deze twee vrouwen, vooral aan de eerste te danken heeft, is niet onder woorden te brengen. Voor goed was er op geprent een cachet van voornaamheid en degelijkheid, die op de leerlingen overging. Maar, zal men zeggen, waar bleef in dit alles de Vlaamsche gedachte? Die was in 't geheel niet door de nieuwe stichting bedoeld. De Beroepschool Anna Bijns was op volkomen Vlaamsche leest geschoeid, maar hadden wij hetzelfde willen doen voor de Middelbare school, dan waren de localen leeg gebleven. Het eenige wat, toen, mogelijk was, en waarvoor ook gezorgd werd, was aan de leerlingen een grondig onderwijs van 't Vlaamsch te geven en de achting voor de Vlaamsche taal. De lessen van Persyn in den Cours Supérieur brachten daar niet weinig toe bij. Later zou hij ook, in de middelbare klassen latijn in 't Vlaamsch doceeren, maar hij was niet in de wieg gelegd voor het onderwijs aan kinderen. Mw Chaumont was te vinden voor alle nieuwe initiatieven en, gelukkig, ofschoon leerlinge van een Luiksche Normaalschool, had zij van hare moeder, die een Hollandsche was, de kennis van het Nederlandsch genoten en sprak het keurig. Door 't geven van zijn lessen werd Persyn nu naar Antwerpen getrokken. - Hij woonde toen in Brussel, waar hij werkzaam was geweest aan 't Beknopt Verslag van de Kamer. - Daarna werd hij particulier secretaris van Minister Schollaert. - Men wenschte ook hem de redactie van Dietsche Warande en Belfort toe te vertrouwen, en Minister Schollaert zag met veel spijt van zijn diensten af. ‘Vous ne savez pas le trésor que je vous ai cédé’, zeide hij mij eens dat hij, met zijn schoonbroeder. Minister Helleputte, de gebouwen der De Bomstraat was komen bezichtigen. Ik beweerde dat ik het wel wist, doch hij drong aan: ‘Non, non, je me connais en hommes, et je vous assure que ses pareils sont rares’. Een nieuw leven begon voor Persyn, in Antwerpen, waar hij weldra huwde en zijn vruchtbare loopbaan inzette. Het waren ook rijke jaren, die van de beginnende school, van het aanvangende tijdschrift, van de werkzaamheid op sociaal gebied. Men leefde in omgang met ontwikkelde geesten, toegewijde zielen, harten die klopten voor een ideaal. Maar thuis | |
[pagina 587]
| |
kwamen ziekte en dood, onder de jongeren, telkens offers vragen, rouw en verdriet verspreiden. De levenstragedie staat niet stil. In 1901 had zich, onverwacht, een nieuwe gast aangemeld en, zooals het altijd gaat, wisten wij niet hoe hij groeien zou tot een der intiemste vrienden. Godefroid Kurth had mij, uit Luik, het bezoek aangekondigd van een jonden Deenschen bekeerde, Johannes Joergensen. Wie was hij? Zou hij iets anders dan zijn taal spreken? Wij riepen Persyn ter hulp en verwachtten den vreemdeling ten middagmale. 't Was de 24 Juni, juist dus op zijn feestdag, dat Johannes Joergensen in ons midden verscheen. In zijn Livslegende schrijft hij hoe hij even verlegen was als wij. Gelukkig sprak hij vlot Fransch, zoodat het gesprek niet stokte, maar naar Deensche mode bedankte hij toen hem een disch werd voorgesteld, wat wij voor een ontkenning namen, en integendeel een jawoord beteekende. Juist op tijd kwam die kennismaking met Joergensen. Weldra zou een oude en kostbare vriendschap ons ontvallen. In den Zomer van 1902 kwam Schaepman voor de laatste maal ‘à la maison’, zooals hij de Lei noemde. Den 16 Juni van dat jaar was Victor Mansion, hier ten huize, bezweken aan de kwijnende ziekte die hem eerst belette Jesuiet te worden, zooals hij het verlangde, en later zelfs het seminarieleven te verdragen. Hij was slechts 23 jaar oud. Zijn makkers, uit het Mechelsch seminarie wilden in St. Laurentius eene mis tot zijne zielelafenis komen zingen. Dit gebeurde in Augustus, tijdens Schaepmans verblijf en te voet vergezelde hij ons naar de kerk. Hij was nu Monseigneur en droeg met fierheid het violet gewaad waarmede Leo XIII hem vereerd had, als protest tegen zijn aanvallers en benijders. Want die waren talrijk. Welk groot man heeft er geen? Zijn gang was altijd zwaar geweest. Hij was een boekenmensch, niet geschikt voor lichaamsoefeningen, maar nu werd zijn kracht gesloopt door de suikerziekte die hem ondermijnde. Niet ten koste van zijn vroolijkheid. Ik had mijn vrienden, Cuppens, en onzen welsprekenden onderpastoor Jageneau, | |
[pagina 588]
| |
willen vergasten op het vuurwerk zijner conversatie en ze 's middags, aan tafel, met hem hier, vereenigd. Wij genoten zonder achterdocht, maar de twee Vlamingen waren er vooral door getroffen en geërgerd dat de doctor altijd aan fransch sprak, en zoo vlot. Den volgenden dag vertrok Schaepman naar Brugge, waar hij het woord moest nemen op het congres dat er plaats nam ter gelegenheid van de feesten van het Gulden Vlies. Wij ook hadden in Brugge een vergadering van Eigen Leven belegd, hopende dat de leden talrijk zouden opkomen om te genieten van congres en muziekaangelegenheden, - buiten de schoonheid om der sluimerende stede, Brugge, de bekoorlijke. Wij waren echter met weinigen, en van werk kwam niets, maar wat een genot te kunnen kuieren langs rijen en Minnewater, de zwanen geruischloos op 't water te zien glijden, de drie wondere torens erin weerspiegeld te aanschouwen of afstekend op de reine lucht. Daarbij het feest voor de oogen van de tentoonstelling der zuivere tafereelen van David en Van Eyck. Ook naar de muziekauditie te luisteren of naar Tinels woord, die een rede over Bach hield.
't Laatste was de zitting van 't congres, waar Schaepman het woord voerde. Over wat herinner ik mij niet meer, maar ik zie hem nog, over de leuning van den grooten trap gebogen en mij, daar beneden, toeroepend dat ik hem in Rome moest komen vervoegen. - Hij vertrok uit Brugge naar Holland, en was voornemens in den herfst naar Rome af te reizen. - ‘Vous viendrez, n'est-ce pas.’ - Ik zou hem niet meer terug zien. Een jonge neef van ons, Arthur Belpaire, van Rousselaere, die te Gent de architectuur bestudeerd had onder Prof. Mortier, had hier ten huize, te samen met Victor Mansion, lijdend aan dezelfde ziekte, maanden gelegen. In Mei had men hem terug naar Rousselaere gebracht en wij wenschten hem te bezoeken. Wij trokken er dan in September naar toe met Cuppens, die Arthurs fijne natuur en artistieke gaven apprecieerde. Hij wilde ook gebruik maken van dit uitstapje om kennis te maken met Stijn Streuvels, in het niet ver gelegen Avelghem. Wij vonden den jongen, reeds beroemden schrij- | |
[pagina 589]
| |
ver achter zijn kachel, in gezelschap zijner fijn-gemanierde, zacht-sprekende moeder, de zuster van Gezelle. Nog verder ging onze tocht, en Westvlaanderen bleef ons lokken. Volksvertegenwoordiger en dichter, Alfons Janssens, had Eigen Leven verzocht op zijn villa, te Middelkerke. Daar zou de mislukte vergadering van Brugge met meer bijval hernomen worden. Wij gingen er uit Rousselaere naartoe, altijd met Cuppens, en onderwege stapte Hugo Verriest in onze coupé. Wij genoten dus van dan af reeds van zijn pittige, monkelende conversatie, maar 't was in de villa zelf dat hij er de kroon oplegde door een voordracht, zoogezegd van een gediplomeerde onderwijzeres ‘over de hoofdletter M.’ Ik heb zelden iets zoo geestig, zoo perfect nagebootst, gehoord. Al de leden van Eigen Leven genoten ten volle en de stemming was uitstekend. Op 't einde van een smaakvol middagmaal, stond Alfons Janssens op en droeg in keurige termen mijn gezondheid voor, daarbij Cupken betrekkend op aandoenlijke wijze. Van Januari 1903 af zou de Dietsche Warande te Antwerpen gedrukt worden, bij de artistieke firma Buschmann. Het was mijn vurig verlangen geweest ook, uitwendig, een fraaien vorm te geven aan het tijdschrift dat zich voor doel stelde de tolk te zijn van 't cultureel Vlaanderen. Daarom kon het niet in beter handen zijn dan bij Paul Buschmann, veel meer artist dan zakenman. Hij was de zoon van den dichter, in 't fransch, Ernest Buschmann, die de drukkerij had gesticht - zij was de eerste der stad, al de werken mijns vaders werden er gedrukt en de albums der jonge meisjes van die romantische periode waren vol van Ernest Buschmann's poëzie. Zijn zoon was hem vroegtijdig opgevolgd en zou de drukkerij tot vollen bloei van artisticiteit brengen. Zonder formeele studiën gevolgd te hebben, teekende hij oorspronkelijk en behendig. 't Was hij die de plaat, met de torens der drie zustersteden voor het tijdschrift vervaardigde, naar de wenk van Scharpé. Later illustreerde hij ook een tweeden druk van Lenaerts' Alvermannekens. Die eerste dagen van Januari 1903 werden voor ons versomberd door de dreigende dood van Schaepman. Den | |
[pagina 590]
| |
2 December was hij uit Holland afgereisd, reeds in bedenkelijken toestand, en bereikte de Eeuwige stad op den laatsten dag van 't jaar. Hij nam zijn intrek bij de zusters franciscanersen missionnarissen van Maria in de Via Giusti, en 't was in een der enge cellen van dit klooster dat de forsige man, de strijder voor geloof en recht - Credo, Pugno - zijn laatste dagen doorworstelde. Reeds op Driekoningendag, 6 Januari, werd zijn heengaan verwacht. Het scheen de geschikte tijd voor hem die de koninklijke gaven van wetenschap en poëzie in deemoed neerlegde aan de voeten van het goddelijk Kind. Toch bleef het einde nog uit, en kon hij mij nog schrijven: ‘Venez, nous serons Benoit et Scolastique’. Tot het laatste bewaarde hij zijn caustieken geest, zijn luimige zetten. Den 21 Januari 1896 had hij aan tafel gezeten in het gastvrije huis van zijn particulieren vriend, Frédéric Belpaire, bij de bruiloft van diens eenige dochter met Charles Hertoghe. Hij had een voorliefde voor haar die hij, van kind af, had zien opgroeien en die hij Piccola noemde en 't is alsof hun lotsbestemmingen samengestrengeld waren, want hij stierf op den 21 Januari 1903, terwijl zij overleed op zijn geboortedag, 2 Maart (1908). Zoo worden de geheime draden geweven die door ons leven loopen en, van ons zelven onbewust, het gulden geheel vormen dat slechts hierboven in vollen luister straalt. Van hier beneden, kunnen wij slechts gissen, doch in Schaepmans geval is het even troostelijk als wonderbaar te zien hoe Rome, net middenpunt van zijn leven, hem in den dood, in de armen ontving. |
|