Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
Noord en zuid bij Karel van den Oever
| |
[pagina 370]
| |
schap tot in 1919, hem volop in de gelegenheid stelden om zich terdege in te leven, objectief te vergelijken de nieuwe met de oude heimat en, jammer genoeg niet immer objectieve, nochtans goed-bedoelde gevolgtrekkingen op te bouwen. Als letterkundige bleek Van den Oever geen onbekende meer, ook niet in het Noorden, zoodat zijn studiewerk wel de aandacht gaande zou maken. Zijn eerst vermelde werkje komt hoofdzakelijk hierop neer dat hij vooraf de beide deelen tegenover elkander plaatst als zijnde: Holland het hoofd, Vlaanderen het hart der Nederlanden. Hierbij dient natuurlijk opgemerkt dat de verkeerdelijk-aangewende termen: Holland, Vlaanderen, bij hem, en toenmaals algemeen, in deze beteekenis opgevat werden: Noord- en Zuid-Nederland. Met het oog op beider groote belangen bij beter aanvulling klaagt hij over de onverschilligheid waarmede Holland tegenover de toekomst van het Vlaamsche volk voortleeft, terwijl het zoo wel Frankrijk als Duitschland in hun politieke propaganda hun gang laat gaan. Ook moet Vlaanderen niet met één slag verhollandscht worden, het hoeft van het zusterland de cultuur te krijgen ‘met de paplepel’, en zulks met eerbiediging van den eigen, Vlaamschen volksaard. Spijts al zijn beknopte onvolledigheid werd het boekje goed onthaald bij de stamgenooten uit het Noorden; het bracht stof tot nadenken, deed grootsche mogelijkheden en vooruitzichten in 't verschiet rijzen, alles tot dan toe te weinig opgemerkt. De Telegraaf noemde het ‘een boekje, waarin een vriend ons onze feilen toont en aanspoort tot meer geestelijke toenadering tusschen Holland en België’Ga naar voetnoot(1). En pater Linnebank bedacht erbij: ‘Hoe staat onze regeering wel neutraal en argeloos, maar nuchter, koel, onaandoenlijk en onhandig erbij! Met de handen op den trouwen rug en met 'n gezicht van: wat gaan mij de zaken aan van mijn broeder? Die zoo sprak in het Oude Testament was geen voorbeeld van een broeder’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 371]
| |
Om verder de soms ergerlijke, doch zoo begrijpelijke onwetendheid in het Noorden betreffende de toestanden in het verknechte, verfranschte, verknoeide Zuiden stelselmatig te bevechten, legde Van den Oever zich met hart en ziel toe, - hij, de vlammende poëet! - op een zakelijke, nauwkeuriggedocumenteerde studie der Vlaamsche Beweging, welker resultaten hij vooraf liet verschijnen in het Baarnsch NieuwsbladGa naar voetnoot(1), om ze daarna als boek uit te gevenGa naar voetnoot(2). Weer was de verdiende belangstelling ruim en sympathiek; doch pijnlijk-ontmoedigend werkten ook opmerkingen, op de Vlamingen, ‘die beter deden eerst het Nederlandsch, hun taal, goed te leeren’, en bedenkingen welke neerkwamen op de onzinnige vraag: waarom is er een Vlaamsche hoogeschool noodig als de Vlamingen toch altijd wantrouwig tegenover het Algemeen Beschaafd staan?Ga naar voetnoot(3). Het is wel menschelijk dat het eene verwijt het andere uitlokt; toch blijkt het duidelijk wie van beiden hier de meeste kans op juistheid kreeg: de Zuid-Nederlander, die aan den lijve gevoeld heeft waar de schoen nijpt, die scherp de oogen gericht houdt op den cultuurhaard aan den overkant van de staatkundige grens en daaruit een dringend beroep doet op liefdevol begrijpen; ofwel de tolk der bevoorrechte ‘broeders’, genietend den welstand van een degelijke cultuur, hooghartig misprijzend den verdrukte, geenszins de nooden aanvoelend, ze amper kennend, en verdere mogelijkheden overbodig achtend, wie? Er ontstond pennestrijd over, waarvan de slotsom uitwees dat Van den Oever den vinger op de wonde plek had weten te leggen; doch daarmee werd de kwestie niet opgelost, zou het integendeel nog lang aanloopen eer de horizont opklaarde, want ook de tweede, grondiger poging van den dichter om de belangstelling te wekken, zou op verzet stuiten: onverstand, misplaatste hooghartigheid en... humor. Gedeeltelijk draagt de schrijver zelf hieraan schuld, daar | |
[pagina 372]
| |
hij het in 1924 noodig oordeelde, benevens een streven naar onbevangen probleem-stelling, scherp en overdreven te hekelen op personen, op gebruiken, op kleinigheden, al te zamen op datgene bij den Noorderbroer wat bij hem den lach uitlokte, welke lach spontaan het sein gaf tot luchtig tegenspotten. ‘De Hollandsche Natie voor een Vlaamschen Spiegel’Ga naar voetnoot(1), een boek van aphorismen, bedoelt dieper te gaan dan een algemeen uitstippen der mogelijkheden; het is een aandachtig speuren naar verschillen door den tijd, den godsdienst, de vervreemding tot stand gebracht. De oorzaak van de verstandelijkheid der Hollanders, zoo meent hij te mogen vaststellen, ligt grootendeels in de Hervorming, in wat hij noemt: ‘de haarklovende spitsvondigheden en analytische redeneeringen van de Dortsche synode’; in Vlaanderen bleef de geest vrijer, luchtiger, natuurlijker, want ‘bleef de maatschappelijk-religieuze levenshouding synthetisch’. Van dit axioma uit formuleert hij dan zijn tallooze andere: - ‘De tegenstelling Vlaming-Hollander: de eerste heeft een idealistische ontvlambaarheid waarop de koele nuchterheid en de berekende nauwgezetheid van den andere heel weinig reageert. Aldus: Hollandsch realisme contra Vlaamsch idealisme: Holland blijft in zijn zakelijke plooi en Vlaanderen is een flap-uit’. Ook anecdootjes voert hij aan om zijn stelling vast te zetten: - ‘De Hollander kontroleert angstvallig zijn zuinige sentimentaliteit. Een dominee die ergens bedankte sprak een ontroerende afscheidsrede uit voor een bedrukte, “neepneuzige” gemeente. Onder de aandoening van dit oogenblik - waarlijk een uniek levensmoment voor een dominee! - en terwijl hem de tranen over de wangen rolden, had hij nog de “tegenwoordigheid van geest” zijn horloge uit te halen om te kijken hoeveel minuten hem nog restten: Verstandelijk kontrool van het gevoel!’ En aan het einde belandt hij, spijtig voorwaar, in zijn | |
[pagina 373]
| |
eeuwig krijt. Links en rechts deelt hij klappen uit, verbitterd trekt hij te velde tegen personen, tegen kranten die te fel ‘Hollandsch’, te oneindig praatziek zijn. Hij overdrijft, vervormt, boet er zijn objectiviteit en tegelijk zijn gezag bij in. Want de critiek merkte het eigenaardige, gedeeltelijkverdienstelijke, maar onevenwichtige boek wel op en waardeerde hetGa naar voetnoot(1); sommigen echter wezen, misschien terecht, op het gevaar dat dergelijke studie kon meebrengen: grooter vervreemding van HollandGa naar voetnoot(2). En tenslotte meende er in het Noorden een in zijn ‘Hollandsche’ fierheid gekrenkt te mogen wezen en zou het den al te stoutmoedigen spotter betaald zetten. In ‘De Tijd’, onder de vernietigende leuze tegen ‘Don Quichotte van Vlaanderen’, nam Bernard Verhoeven den handschoen op. Ware de Spaansche hyper-idealist in Vlaanderen geboren, ‘hij zou’, aldus Verhoeven, ‘in gezelschap van een Sancho Pancho, over den Moerdijk getogen zijn, en in naam van Vlaanderen den heiligen oorlog hebben aangezegd aan de Hollandsche windmolen, die als Calvinistische staketsels de horizon barricadeeren’. Van den Oever is hem de huwelijks-makelaar tusschen Holland en België, ‘maar vóór de vrijage doorgaat moet eerst dat puriteinsche sluikhaar krullig worden, eerst die wrat weg, eerst dat dons op de bovenlip’, en zoo gaat het verder, en erger wordt het als hij, bij de strenge critiek op het werk, ook den schrijver teekent als ‘den spotvogel die zelf ook zoo heerlijk in zijn hemd staat’Ga naar voetnoot(3). Van den Oever antwoordde met een ridderlijken brief, die, ofwel venijnig-bijtend, ofwel zeer christelijk-deemoedig moet geheeten worden: ‘In het jongste letterkundig bijblad van ‘De Tijd’ las ik uw luchtig-nerveuze beoordeeling mijner ‘Hollandsche Natie’,... U hebt de spreuk: qui bene amat, bene castigat, beter begrepen dan wie ook. Ten minste nu | |
[pagina 374]
| |
kan ik mij beroemen iemand in Holland gevonden te hebben die geloof heeft in mijn zeer groote liefde voor de Hollanders. Gij hebt verstaan dat er nergens kwaadaardigheid was in die aforismen en dat sommige bitterheid, ja sarcasme en ironie ingegeven werd door de drang naar de integraalste omhelzingGa naar voetnoot(1). Heeft Van den Oever zijn doel niet bereikt, wat gedeeltelijk te wijten is aan niet-voldoende objectiviteit, zoo slaagde hij er weer eens in de belangstelling leefbaar te houden voor een kwestie welke hem niet alleen, doch zeer velen in Noord en Zuid, toen en thans, nauw aan het hart ligt. Ons dunkens draagt het Noorden schuld om al te groote afzijdigheid, welke zeer goed begrijpelijk is, maar niet min het hare bijdraagt om het staatkundige Nederland in een al te benepen burgerlijkheid gevangen te houden. Het Zuiden anderzijds blijft door de superioriteits-mentaliteit der Noorderbroeders nagenoeg onmondig, blijft, wat erger is, steeds gedoemd tot verstrikt-zitten in binnenlandsche oneenigheid en bekamping, blijft kinderachtig voortgaan de geringste soms onbenulligste cultuur-uiting: een romannetje, een dichtbundeltje, een studietje van een der eigen volksgenooten met uitbundigen wierook van kliekjesbewonderaars te omzwaaien; wat vanzelfsprekend de nuchtere Noorderbroeders wel eens schokschouderen doet, en of ze gelijk hebben! Er is wel aan weerskanten iets uit den haak: de eenen klagen, verwijten, bevitten, beknibbelen: die superieure, neuswijze Hollanders; en de anderen: die ongecultiveerde, kinderachtige Vlamingen! Komt het niet doordat we wederzijds onszelf te veel blind staren op het feit dat iemand ‘Vlaming’ IS, of ‘Hollander’ IS? Durft een boek uit het Zuiden het aan onder de critische blikken van een Noord-Nederlandschen beoordeelaar te verschijnen, zoo klaagt men hier, dan is het, negen kansen op tien, reeds ‘geklasseerd!’ terwijl men te onzent de ‘Hollandsche’ eerstens ‘te duur’ en tweedens ofwel: ‘te nuchter, te zakelijk, te pretentieus, te flauw’ en wat al meer meent te mogen brandmerken; en dat alles voornamelijk | |
[pagina 375]
| |
omdat het eene zoogenaamd ‘Hollandsch’ en het andere zoogezegd ‘Vlaamsch’ zou zijn. Of er dan niet, - onze gemeenschappelijke geschiedenis wijst er toch op! - iets bestaat als ‘Nederlandsch’? iets wat Hollandsch en Vlaamsch, buiten alle staatkundige en cultureele verschilletjes om, objectief samen blijft binden in één ‘Nederland’? Van den Oever's boek was een uitgestoken hand, moge de tijd komen dat men ze aanvaardt! |
|