Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 848]
| |
De pedagogische ideeën van Marnix van St. Aldegonde
| |
[pagina 849]
| |
betrekkingen - ook in de meetkunde - en ongekende verhoudingen: waardoor het veel makkelijker het nieuwe zal onthouden. En aldus verscherpen ze hun schranderheidGa naar voetnoot(62). Als bronnen voor de Rhetorica komen in aanmerking Cicero's ‘De Oratore’, Aristoteles' ‘De Rhetorica’ en Quintilianus' ‘Institutiones arotoriae’Ga naar voetnoot(63). Vooraf echter, en misschien ondertusschen kunnen als leesboeken gebruikt worden Erasmus, Rivius, de duitsche schoolman, Melanchton, de andere praeceptor Germaniae, en, wanneer het oordeel der leerlingen wat meer zal gerijpt zijn, de leerboeken van Vives en Sturm. Bij die schrijvers zullen ze echter niet tè lang blijven stilstaan, om al dadelijk naar de hoofdbronnen hun toevlucht te nemen. De Scholae Rhetoricae, van Ramus, noch deze van Talaeus, Ramus' medewerker, worden geciteerd. Veelvuldig oefenen in de rhetorica zal voor de leerlingen noodig zijn; de themas worden gekozen uit daden van groote mannen, - dewelke ze zullen loven en prijzen, of eventueel laken en becritiseeren - of uit de bijzonderste hoofdstukken van de burgerlijke of huiselijke zaken, zooals ze dit in hun gemeenplaatsen uit Plato, Aristoteles, of Cicero aangeteekend hebben. En die dingen zullen ze behandelen naar de eischen van de dialectica: eerst naar het geslacht, dan naar de soort, tenslotte alles door omstandigheden omschrijven en om zeggens in zekere perken bepalen. Hun werk dragen de leerlingen voor vóór de heele klas, en 't zou niet zonder nut zijn, twee tegensprakelijke maar verdedigbare thesissen door twee leerlingen te laten bepleiten. Om den klassieken stijl zooveel mogelijk te benaderen, moeten de leerlingen één model kiezen, Plato, Demosthenes of Cicero, hetwelk ze zonder éénmaal af te wijken zullen navolgen, geleidelijk vanaf de eerste stijlformules, tot de gerythmeerde en deinende periode, steeds naar het voorbeeld analyseerend en onderzoekend naar zijn systeem. Het eindresultaat - en dus het te stellen doel, alleen voor de kunst van het spreken - moet zijn sierlijk en rythmisch Latijn met | |
[pagina 850]
| |
de noodige gratie en de hoogste overtuigingskracht voor te dragenGa naar voetnoot(64). Philosophie behoort tot het programma van de hoogste klas. Plato en Aristoteles vormen er de hoofdbrok. Waar het noodig mocht blijken zullen ook de beginselen geleerd worden van de ethica, politica en oeconomicaGa naar voetnoot(65). In die drie disciplinen zal men best te werk gaan met het catalogeeren en onthouden van loci communes, of gemeenplaatsen - dat zijn citaten, die men in de schrijvers over bepaalde onderwerpen terugvindt, en die de humanisten met kwistige hand in hun werk strooiden, zoodat dit een schijn verwierf van geweldige geleerdheid en overvloedige belezenheid - dewelke men kan verdeelen in particularia, om ze uit te breiden tot ieders species, en later, omschrijvend door uitzonderingen, begrenzen binnen bepaalde bakens; vooral omdat in de ethica en de politica elke casus naargelang het geval grondig kan gewijzigd worden door de omstandighedenGa naar voetnoot(66). Tenslotte behooren nog tot het programma der hoogste klasse de physica en de beginselen der jurisprudentie, nl. de rechtsinstellingen. Gaan de leerlingen daarna naar een Universiteit? Eerst nog niet, want ze gaan na hun studies op reis in het buitenland. Later? Dat is zoo weinig waarschijnlijk, omdat de meesten indertijd eens van hun zestiende jaar op de Universiteit waren, en vooral omdat de leerlingen van Marnix een massa zaken hebben doorgewerkt, die iegenlijk tot het programma van de toenmalige Universiteit behoorden: dat is best te vergelijken met het Collège de Guyenne, te Bordeaux, waar de leerlingen van hoogste klasse reeds de lessen in de wijsbegeerte mochten gaan volgen aan de ‘Faculté’ van dezelfde stad. Daarom is het minder waarschijnlijk te achten, dat de leerlingen, die uit het Gymnasium naar Marnix' opvatting zouden komen, nog de Universiteit zouden gaan bezoeken, of laten we eerder zeggen naar het gebruik van die dagen: de Universiteiten. | |
[pagina 851]
| |
Ondertusschen houdt Marnix steeds het oog op het doel van zijn onderwijs, en bij elke gelegenheid vinden we 't zij excursen om het geleerdenideaal af te keuren, 't zij practische wenken om goed figuur te slaan in het openbaar leven. Zoo moet elke staatsman een practische kennis bezitten, die hij paraat moet vinden bij elke gelegenheid. Daartoe behooren reeds de citaten uit de H. Schrift, verzen en ideeën van schrijvers uit de klassieke oudheid, - zooals Erasmus ze met duizenden heeft vergaard in zijn beroemde Adagia, - sententiae en apophtegmen, enz. Daartoe behooren ook de notiones communes, waarvan boven even spraak, tot dewelke de leerlingen alles moeten terugbrengen, more Geometrico, wat ze in hun zwaar beladen programma voor belangwekkends ontmoeten. Voor alles wat betrekking heeft op het werkelijke leven moet aan de leerlingen een aantal ‘loci communes’ voorgeschreven wordenGa naar voetnoot(67), die als titel een notio communis zullen dragen. Bijvoorbeeld: sit modus in rebus. Daaronder dan àl de citaten die daarop betrekking hebben, aangevuld met heel het arsenaal van fabels, gezegden en spreekwoorden, vervolledigd door voorbeelden uit de geschiedenis; het is de rol van den leeraar en van den opvoeder den leerlingen die kennis zonder falen te leeren toepassen op ieder willekeurig gevalGa naar voetnoot(68). Alle kennis blijft aldus in het geheugen ingeprent en zorgvuldig gerangschikt. Als practische methode voor het vormen van het oordeel, raadt Marnix aan kindertribunalen op te richten in de school, (zooals Xenofoon verhaalt bij de Perzen gezien te hebben,) waar de kleine vergrijpen tegen de schooltucht door de oudste medeleerlingen, onder toezicht en goedkeuring van den moderator, geoordeeld wordenGa naar voetnoot(69). In verband met het vormen van het geheugen, geeft Marnix den raad 's avonds een bepaalde stof te herhalen, en | |
[pagina 852]
| |
's morgens terug, ook nog, naar het voorbeeld der Pythagoreërs, zich iederen avond de handelingen van den heelen dag te herinnerenGa naar voetnoot(70). Alles moet dienen tot de vorming en de ontwikkeling, ook de verpoozing. Buiten de verpoozing die de lichamelijke ontwikkeling aanbelangt, is er deze, die in verband staat met de intellectueele vorming. Zoo zijn de oefeningen in de mathesis, die verband moeten houden met de dingen uit het practische leven; verder ook het teekenen van geographische kaarten, het fabriceeren, en vermoedelijk ook het gebruiken van allerlei meetinstrumenten; zelfs planten leeren kennen kan stof zijn tot verpoozing, teekenen, schilderen of schetsen van vestingen en architectonische onderwerpenGa naar voetnoot(71). De muziek kan behooren tot de bezigheden van een edelman, mits ze niet gespeeld wordt op blaasinstrumenten: eerst zingen, later spelen, misschien wel begeleiden met de lier en het cymbalomGa naar voetnoot(72). Ook spelen is toegelaten voor de kweekelingen van Marnix: met de kegels, de bollen (biljart?), en met den ijzeren ring: maar geen spelen die de hebzucht prikkelen, of die louter kansspelen zijn, zooals kaarten en teerling-werpenGa naar voetnoot(73). | |
c) De lichamelijke opvoeding.Een groot deel van de hierboven vermelde opvoeding behoorde volgens Marnix' opvatting onder dit kapittel gerankschikt te staan; in zijn tractaat staan ze inderdaad onder de lichamelijke opvoeding ondergebracht, omdat het veeleer een vaardigheid van de ledematen, dan wel van het verstand geldt: daarom ook staat de tongval onder de lichamelijke opvoeding gerangschikt. We hebben die ordening eenigszins verbroken om wille van de logische eenheid. En men kan dat des te geruster doen, omdat de bladzijden, die daarover handelen, bij Marnix zelf de eenvoudigste en de klaarste zijn. | |
[pagina 853]
| |
Drie dingen moet de lichamelijke opvoeding zien te verkrijgen: gezondheid, kracht en gratie. Matigheid in eten en drinken, matigheid in het slapen, matigheid in de krachtinspanning, matigheid in alles en overal: dat is de groote voorwaarde voor de goede en algeheele gezondheid. Slaap mogen de kinderen voorzeker niet te weinig hebben, genoeg alleszins om de dampen, die volgens de Galenisch-medische opvatting in het lichaam, en vooral in de hersenen hangen, te laten verdampen, maar ook niet te veel, omdat het lichaam er vadsig door wordt. Dagslaap is niet voor kinderen, niet alleen omdat deze den geest met zware dampen vervult, maar ook omdat het lichaam daar ziek van wordt, achteraf zwak en futloosGa naar voetnoot(74). Aan de kinderen moeten ook geen groote noch overtollige vermoeienissen opgelegd worden, geen nachtwaken en ook geen koude noch oversterke hitte. Beneden de acht jaar zal ieder jongen zijn eigen kinderspelletje mogen spelen. Op negenjarigen leeftijd mogen ze stilaan te paard beginnen te rijden, loopen en springen, op twaalfjarigen leeftijd speerwerpen, en wedijveren in het schijfwerpen en kogelstooten; op den leeftijd van zestien jaar mogen ze beginnen schermen met het zwaard en andere wapens, ter jacht gaan, te paard springen, den lederen zak vooruit stuwen, en tenslotte alle spelen, die de agiliteit en de lenigheid bevorderen. Op den leeftijd van achttien jaar kunnen ze vrij in koers draven, met de wapens vechten, en dan eindelijk zich harden door zwaardere vermoeienissen, door waken, vasten, door hitte en kou. Tenslotte ook reizen, met al de moeilijkheden, die reizen in dientijd meebrengenGa naar voetnoot(75). Kunnen zwemmen is absoluut noodzakelijk, en waar het kan gebeuren zonder gevaar, moeten de leerlingen gaan zwemmen in kolkvrije wateren, vanaf hun detiende-veertiende jaar, altijd onder toezichter van een moderatorGa naar voetnoot(76). | |
[pagina 854]
| |
Dansen is, als uiterst gevaarlijk voor de goede zeden, af te raden. Hier verbiedt Marnix het dansen niet, zooals hij het beslist ontzegt aan de geloovigen van de ‘Kercken Gods’, in een brief aan van der Heyden. Maar we hebben hier met jonge edelen af te rekenen. De zorg voor de gratie laat Marnix aan de moderatoren over, omdat ze onder geen voorschriften te brengen is. Alleen wil Marnix waarschuwen tegen de modieuse lichtheid van zeden en gedragingen, tegen de lichte tooi-middelen, die in zijn tijd aan de hoven in gebruik zijn, tot groote schande voor de christenheid der vorsten. ‘En daarvan zou ik niet willen dat er één spoor zou overblijven (bij de jonge edelen), zelfs niet in den opschik, en derhalve zou ik meenen dat gevederde hoeden, buitensporige laarzen en andere kleederen, druipend van te groote weelde en te veel kosten, vèraf zouden gehouden worden’Ga naar voetnoot(77). Erasmus had reeds zijn scherp woord laten klinken tegen overtolligen luxus in de kleederdracht: en te oordeelen naar zijn woord, zou het inderdaad nogal bar zijn toegegaan. Affectatie in de manieren is uit den booze, voor Marnix zoowel als voor de heele humanistenwereldGa naar voetnoot(78), in de houding, in de manieren, in de spraak en in de gelaatstrekken. De mooiste houding is de natuurlijkste, die iedereen moet trachten voor zich zelf te verwezenlijken, aldus zich zelf te zijn, zonder iets van iemand anders te willen of te moeten overnemenGa naar voetnoot(79). ***
En daarmee is de analyse van Marnix' Ratio geëindigd. Dit kort overzicht zou echter onvolledig zijn, indien we niet een enkel woord repten over een onbekend iemand, die met zijn eigen opmerkingen, waarschijnlijk enkele eeuwen geleden, de theorie van Marnix gekant-teekend heeft op het handschrift te Brussel. | |
[pagina 855]
| |
Dit handschrift van het einde der XVIe-begin der XVIIe eeuw, bestaat uit vier quaternen, genaaid, alles samen 32 bladen, 206 mm. hoog bij 160 mm. breed. Signaturen komen er niet voor, wel reclamen op het einde van iedere quaterne. De bladen zijn genummerd in potlood, van 1 tot 32. Ze bevatten 23 à 25 regels per blad. Het heele tractaat is geschreven in een duidelijke, XVIe eeuwsche cursiefletter, die in het begin en op het einde even duidelijk schrijft, schier zonder raturen, en waar deze voorkomen is het tot het verduidelijken van een eerst onleerbaar stel letterteekens. Van een andere hand, en met inkt geschreven, die nog waterachtiger en rosser schijnt, dan deze van het eerste schrift, zijn in het hs. onderstrepingen aangebracht onder beteekenisvolle woorden en woordengroepen, en ook marginale nota's, die een persoonlijken dunk van den schrijver van die nota's weergeven. Opvallend is, hoe de annotator de Nederlanden met geen al te groote sympathie of bewondering bejegent. Waar Marnix zich schrap stelt tegen het leeren van de schoolkennis door middel van regels, neemt de annotator het op, alsof het tegen den regel als regeling geldt, en ‘om niet naar den regel te leven, hebben de Nederlanders zich ingespannen’, merkt hij aan. En waar Aldegonde de barsche, strenge en klappen-uitdeelende manier van opvoeden schetst en afkeurt, meent zijn lezer dat dit precies is, zooals het in de Nederlanden gebeurtGa naar voetnoot(80). Ten andere, alles wijst er op, dat hij het werkje van Marnix heeft gelezen met een bijna vijandelijk inzicht van kritiek, om wille van het becritiseeren: waar de kinderen niet moeten geplaagd worden door de scholastieke distincties in de grammatica en in de syntaxis, om vooral op observatie van de moedertaal te steunen, vindt onze criticaster aanleiding om daarin een paradox te zienGa naar voetnoot(81); waar er gezegd wordt, dat voor de jonge kinderen de inductie de aangewezen methode | |
[pagina 856]
| |
is, terwijl eerst later van de bronnen uit kan geleerd worden, meent hij te kunnen opmerken: ‘dus moet men niet van de bronnen uitgaan’Ga naar voetnoot(82); waar de alchymie onverbiddellijk wordt verboden, vraagt hij zich geërgerd af ‘waarom wordt hier melding van gemaakt?’Ga naar voetnoot(83). Voor hem is wel de grootste steen des aanstoots het versmaden van het traditioneel complex grammaticale regels, precies omdat hij, zooals veel anderen, geloofde dat het zich onderwerpen aan regels in de grammatica een werkelijk opvoedenden invloed uitoefent op de mentaliteit van het kind, dat aldus leert zich aan ieder ander voorschrift als van zelfsprekend te onderwerpen. In dien zin merkt hij aan, bij gelegenheid van het reduceeren van de regels tot een minimum, ‘dat zal hen aanstellerig, opgeblazen, aanmatigend, weerbarstig, tot slechte burgers en meineedigen maken: die evenals de (grammaticale) regels, zoo ook de wetten zouden (kunnen) versmaden, misprijzen, er tegen opstaan en ze overtreden, tot groote schade van den staat en van de Kerk’Ga naar voetnoot(84). Marnix heeft aangevoerd, dat een overvloed van te memoriseeren regels het geheugen verstompt. Wat niet wil zeggen dat niet enkele, de voornaamste, niet moeten gekend zijn. ‘En wordt daardoor hun geheugen niet verstompt?’ vraagt de annotatorGa naar voetnoot(85). En altijd in hetzelfde verband, van niet te veel regels (hij leest géén regels): ‘opdat ze geen houvast zouden hebben, maar altijd op losse schroeven zouden staan!’Ga naar voetnoot(86) De principes moeten den leerlingen voor elke wetenschap ingeprent worden, leest men. ‘Maar ze moeten niet geplaagd worden door regels’ noteert de manGa naar voetnoot(87). En verder: ‘en eerst werd hun geheugen door regels afgestompt’Ga naar voetnoot(88). Waar Marnix het werk over het geheugen aanbeveelt van den Itali- | |
[pagina 857]
| |
aanschen medicus Hieronymus Gratarola, die ‘duidelijk en overvloedig’ deze stof heeft behandeld, merkt de aanteekenaar aan ‘en wel zoo, dat hij niet goed schrijft, natuurlijk met een geest en een geheugen die niet afgestompt zijn door grammaticale regels’Ga naar voetnoot(89). Waar er spraak is van de dingen, die een kind verder zijn heele leven zal onthouden, vraagt hij verontwaardigd: ‘en behooren daartoe niet de regels der kunsten?’Ga naar voetnoot(90). Iederen dag moeten de kinderen iéts schrijven, dat ze zullen voordragen, raadt Marnix aan; ‘maar hoeveel inspanning is er niet gemoeid met een zuivere en sierlijke dictie’, merkt de lezer op, ‘hoeveel last, in acht nemen van regels enz., met dewelke gij boven de teedere geesten der kinderen niet wildet verstompen!’Ga naar voetnoot(91) Dat verstompen heeft hij Marnix maar niet kunnen vergeven, want waar deze zegt, dat een kind beter onthoudt wat het in zijn prille jeugd memoriseert, vraagt hij: ‘hoe wordt het geheugen dan verstompt?’Ga naar voetnoot(92) Het eerste wat de kinderen moeten van buiten leeren, zijn de gebeden en de leer van den katechismus ‘maar niet met de regels en de flectievormen van de naamwoorden, werkwoorden, enz.’, zegt onze lastige lezerGa naar voetnoot(93). In enkele gevallen vraagt men zich af, of de annotator blijk geeft van doorgezetten moedwil, of van een bevooroordeeld misverstand. Een te groote vrijheid schaadt aan de kinderen, merkt Marnix op. ‘Neen, elke vrijheid’ zegt de criticasterGa naar voetnoot(94). Op den raad, dat men zich als leeraar of opvoeder afkeerig zou toonen van de klappen, vraagt hij ‘wat? is er iemand die het niet doet?’Ga naar voetnoot(95). Als Marnix zegt, dat de kinderen vooral dingen moeten onthouden, die voor het leven dienstig kunnen zijn, - en dan denkt hij vooral aan de zedelijke vorming, - vermeldt hij als aangeduide stof onder de Latijnsche dichters brokstukken uit Horatius, en psalmen | |
[pagina 858]
| |
van Buchanan. En heel wijsneuzig merkt de annotator op ‘Vergilius, Ennius, Terentius en Plautus worden niet vermeldGa naar voetnoot(96). In verband met de dichter, wil Marnix niet weten van de poetica voor zijn leerlingen, en dichters zullen ze alleen lezen met het oog op het verfijnen van den stijl: ‘zoodat ze zich de verhevenheid van den stijl niet zouden eigen maken, die grooter is bij dichters dan bij redenaars’, weet de annotator te zeggenGa naar voetnoot(97). We komen nog voor persoonlijk opinies van den man te staan, die sommige met een werkelijken humor uitgedrukt zijn, andere cordaat-weg, en zonder nuanties. Latijn en Grieksch moeten dienen tot het verfijnen van de moedertaal: ‘dat vermindert de zorg voor het Latijn en het Grieksch’Ga naar voetnoot(98). Astronomie en cosmographie: ‘dat versmaden de edelen’Ga naar voetnoot(99). ‘Xenofoon komt in de reeks achter Thucydides!’Ga naar voetnoot(100). In de hoogste klas worden Platoon en Aristoteles gelezen: ‘Snoeverij!’Ga naar voetnoot(101). De jonge edelen moeten gematigd leven: ‘Gij vertelt fabels aan een doove’Ga naar voetnoot(102). In verband met den raad niet te veel regels te geven, maar toch niet alle verwerpen, merkt hij aan, in een Gathische letler: ‘Wasch mir den Pelsz, mache ich nicht nass’Ga naar voetnoot(103). De moderator zal nooit te streng optreden: ‘'t Zou schoon zijn, als dat kon!’Ga naar voetnoot(104). De kinderen moeten een Ciceroniaanschen stijl aankleven, later eerst daar van afwijken: ‘maar of uw stijl Ciceroniaansch is weet ik niet’Ga naar voetnoot(105). | |
[pagina 859]
| |
Allerlei lichaamsspelen: ‘dat zijn bezigheden van soldaten en barbaren’Ga naar voetnoot(106). Looden beeldjes gieten is goed voor kinderspel: ‘dat ruikt naar het werkhuis’Ga naar voetnoot(107). Anderzijds geeft de annotator blijk van een uitgebreide belezenheid in de klassieke literatuur, en van een uitgebreide kennis der realia: zoo verklaart hij ons, waarom blaasinstrumenten niet welvoeglijk zijn: ‘Pallas blies op een dubbele fluit, en zag haar bolle wangen in het water: ze wierp de fluit weg; met het blazen blies ze ook haar verstand weg’Ga naar voetnoot(108). En waar er spraak is van de matigheid met de hygiene, haalt hij de eerste woorden aan van een Pythagoreisch gedichtGa naar voetnoot(109). Al mogen al deze aanduidingen ons klaar voor oogen stellen hoe de schrijver van deze randnota's gezind was tegenover Marnix, van zijn persoon weten we ongeveer niets. Wel gebruikt hij een gothische letter voor zijn fijne opmerking van de pels te wasschen; wel zegt hij, in verband met de muziek, dat er ‘hier in Bremen’ discussie over bestaatGa naar voetnoot(110); onderzijds vraagt hij zich af of het bij de Germanen in orde is, wat de zachtheid van opvoeden betreftGa naar voetnoot(111): maar dat is ook alles. We kunnen vermoeden dat het een Duitscher moet geweest zijn. Waar het handschrift vandaan komt, kan niet achterhaald worden. In de koninklijke Bibliotheek te Brussel is er niets, dat wijst op de herkomst ervanGa naar voetnoot(112). Zeker is het vóór 1842 aangekocht geweest, vermits het onder nummer 18760 vermeld staat in het eerste deel van de ‘Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque Royale des Ducs de Bourgogne, | |
[pagina 860]
| |
publié par ordre du Ministre de l'Intérieur’. Het papier heeft in sommige bladen een watermerk: een wapenschild, waarboven een Romeinsche hoofdletter E. Dat komt overeen met figuur 910 bij BriquetGa naar voetnoot(113). Het wapen is dat van de stad Eger in Bohemen. Dergelijk papier wordt door Briquet gesignaleerd (315 × 420 mm., zoodat ons papier in vieren gevouwen is), te Coburg, 1573, in andere afmetingen te Halle 1574, Bamberg 1583; zonder datum te Weimar en te Praag. Alles schijnt dus naar Duitschland te willen verwijzen, en daarmee houden dan de veronderstellingen op: het zou een Duitsch humanist geweest zijn, die Marnix' opvattingen aangestreept en beknibbeld heeft, misschien een schoolman, alleszins totaal gehecht aan de traditioneele onderwijsmethodes. |
|