Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 503]
| |
Naar de Ontwapening door Prof. F. Collin.Toen over enkele maanden de ontwapeningsconferentie geopend werd, was zij het middenpunt van de algemeene belangstelling. Doch de duur der besprekingen, hun verward karakter, de verbrokkeling der conferentie in afdeelingen en onderafdeelingen hebben er veel toe bijgedragen om deze belangstelling te verminderen, en de aandacht van het publiek naar andere zaken af te leiden. En nochtans de onderhandelingen van Genève zijn zoo gewichtig, zij zullen op de toekomst van Europa en van de wereld zulken grooten invloed uitoefenen, dat de onverschilligheid van de menschheid onbegrijpelijk zooniet misdadig is. Want moest de conferentie te Genève op een mislukking uitloopen, dan staan wij in de naaste toekomst voor het dreigend gevaar van een nieuwe bewapeningswedloop, welke onvermijdelijk de aanleiding zal zijn van een nieuwe en allergruwelijkste menschenmoord, waarbij onze beschaving wellicht ten onder zal gaan. Heeft de ramp van 1914-1918 ons dan niets geleerd? Hebben de volken dan nog niet begrepen dat oorlog den overwinnaar niet baat, en aan geheel de menschheid eene onmetelijke schade toe brengt? Heeft de menschheid thans reeds vergeten welke zware offers werden gebracht zonder tastbaar voordeel, zonder blijvenden vooruitgang? Reeds schijnt alles vergeten te zijn wat ons eertijds deed huiveren en gruwen. En het vergt een bovenmenschelijk voorstellingsvermogen om al het akelige van het verleden weer te doen opleven en aanvoelen. Gerard Walschap, was er. zoo zeer van bewust toen hij over den oorlog schreef, hij was er zoozeer van overtuigd dat de gewone letterkundige vormen machteloos zijn om verschrikkelijke werkelijkheid te beschrijven, dat hij uitroept: ‘Ik zou willen redenaar zijn, om de magie van het gesproken woord op de massa te kunnen richten. Ik zou over den oorlog willen | |
[pagina 504]
| |
kunnen schrijven met nog nooit gebruikte woorden, zoo flitsend en sensationeel dat niemand ze ooit vergeet. Indien de gesneuvelden van den wereldoorlog voor ons defileerden met zeven op een rij, zoo breed als de straat is, dan zouden zij ons voorbijtrekken nacht en dag, nacht en dag, meer dan een jaar lang. In November van het tweede jaar zou de laatste oorlogswees en na zij twee jaar en half ook de laatste oorlogsweduwe ons voorbijgegaan zijn. Stelt U voor dat men elken dag een schip met 1000 menschen laadt, het de zee instuurt en daar laat zinken en dat men dit elken dag herhaalt vijftig jaar lang, dan zal men na die vijftig jaar zooveel slachtoffers gemaakt hebben als de oorlog op vier jaar tijds. Stelt U voor dat men vanaf het jaar een tot in 1931 elken dag, elken dag, een fortuin van drie miljoen frank in de zee had geworpen, dan zou men nu ongeveer even veel geld hebben weggegooid als men op vier jaar tijds verkwist heeft om Europa te vernielen en uit te moorden. Stelt U voor dat men de doodkisten der gesneuvelden achter elkaar zet, dan vormen zij een weg van 11.500 kilometers, dat is van Parijs tot Wladiwostok. Stelt U voor dat men aan elk gezin in Amerika, Canada, Australië, Engeland, Ierland, Frankrijk, België en Rusland, een huis van 90.000 fr. ten geschenke gaf, met daarbij vijf hectaren grond en 45.000 fr. voor meubelen, dat men bovendien voor elke 20.000 gezinnen een Ziekenhuis, een universiteit en scholen zou oprichten, en daarbij de salarissen voor de noodige onderwijzers, verpleegsters, geneesheeren en hoogleeraars uitkeeren, dan zou men ongeveer uitgeven wat de oorlog op vier jaar tijds heeft gekost. Stelt U voor dat in België en Holland geen enkel menschelijk wezen zou leven, dat niet kreupel of blind of longziek zou zijn, dat ware niet eens het aantal van de oorlogsverminkten die thans de bewijzen onzer beschaving over heel de wereld aan hun lichaam vertoonen.’Ga naar voetnoot(1) Wil men de herhaling van al deze gruwelen vermijden dan is er maar een weg: Ontwapening. Het dient eens en voor altijd gezegd en herhaald dat zonder ontwapening de wereld tot den ondergang is gedoemd, dat zon- | |
[pagina 505]
| |
der ontwapening de vrede slechts een schijn is, en de eerstkomende wereldbrand een grijnzend gevaar, dat zonder ontwapening niets of niemand zal kunnen beletten dat binnen afzienbaren tijd de volken elkaar zullen uitmoorden met ongekende en ongemeten vernielingsmiddelen.
Reeds lang werd de noodzakelijkheid van eene radikale ontwapening door helderziende geesten begrepen, door vooraanstaande staatslieden verkondigd: In 1816 schreef Keizer Alexander van Rusland aan Lord Castlereagh over een ontwapeningsvoorstel: ‘I1 est nécessaire que le désarmement s'effectue avec cet accord et cette loyauté imposante qui ont décidé du salut de l'Europe et qui peuvent seuls aujourd'hui assurer le bonheur’Ga naar voetnoot(1) Koning Louis Philippe van Frankrijk, en Keizer Napoleon III, hebben gedroomd van een algeheele ontwapening. Alle Pausen van af Leo XIII tot aan Pius XI hebben met de volheid van hun gezag voor de verspreiding van de ontwapeningsgedachte gestreden. Den 24o Oogst 1898 stuurde de Russische Regeering van Tsaar Nikolaus II, eene uitnoodiging aan al de regeeringen tot eene internationale conferentie gelast met de studie van het vraagstuk der bewapeningen.Ga naar voetnoot(2) En ten slotte in Juni 1906 kondigde de Britsche regeering haar inzicht af om het ontwapeningsprobleem te plaatsen op de dagorde van de tweede conferentie van Den Haag. Zij werd in haar opzet gesteund door de regeeringen van Italië, van de Vereenigde staten en van SpanjeGa naar voetnoot(3). Allen waren er van overtuigd dat de strijd der bewapeningen een voorlooper was van eenen bloedigen oorlog. In zijn werk ‘l'Esprit des Lois’Ga naar voetnoot(4) reeds schreef Monterquieu met eenen profetischen kijk op de toekomst: ‘Une maladie nouvelle s'est repandue en Europe, elle a saisi nos princes, et leur fait entretenir un nombre desordonné de trou- | |
[pagina 506]
| |
pes. Elle a ses redoublements, et elle devient nécessairement contagieuse; car, sitôt qu'une Etat augmente ce qu'il appelle ses troupes, les autres soudain augmentent les leurs; de façon qu'on ne gagne rien par là que la ruine commune.’ En veel klaarder nog toonde de Heer Rolin-Jacquemyns in een merkwaardig verslag aan, hoe de groeiende oorlogsuitgaven onvermijdelijk den oorlog moesten doen losbarsten: ‘C'est dans la situation même et dans le développement fatal qu'elle comporte que réside le péril. Celui-ci peut se définir comme suit: tout effort humain a ses limites dans le maximum de puissance de l'individu ou de la collectivité qui tente l'effort. En admettant que chaque nation soit résolu, à consacrer, à mesure que les autres s'armeront davantage, une partie de plus en plus considérable de ses richesses, de son crédit, de son génie et de son travail, à augmenter le nombre de ses soldats, de ses canons, de ses forteresses, de ses vaisseaux de guerre, et à aller dans cette voie aussi loin que possible, un jour arrivera inévitablement ou ce terme du possible sera atteint. Lorsqu'une des puissances dirigeantes sera arrivée à ce point, une question de vie ou de mort s'imposera à elle; quelles que soient les chances et les horreurs de la lutte, ne vaut-il pas mieux les affronter que d'avoir à choisir, en demeurant en paix, mais armé jusqu'aux dents, entre la déchéance et la ruine? Le jour où se posera ce dilemme, sans autre issue que la guerre, est-il éloigné? Nul ne saurait le dire S'il fallait s'en rapporter aux alarmes que le moindre incident fait naître, nous serions à la veille d'une catastrophe. I1 est certain, d'autre part, que, devant chacun de ces incidents, les hommes entre les mains desquels sont les destinées de l'Europe font ce qu'ils peuvent pour calmer les esprits et amener une solution pacifique. Mais un pressentiment dominant, une sorte d'instinct irrésistible avertit les peuples que ce sont là de simples palliatifs, que le mal subsiste, qu'il subsistera aussi longtemps que progresseront les armements, et que le jour est proche où il faudra, d'un effort énergique et unanime, remonter la pente, sous peine d'être irrémédiablement entraîné vers l'abîme’.Ga naar voetnoot(1) Het is niet alleen ónze meening dat de wereldoorlog veroorzaakt geworden is door den bewapeningswedren. Zoowel bij de | |
[pagina 507]
| |
centralen als bij de geassocieerde mogendheden is men bewust van deze waarheid. Brockdorff-Rantzau heeft volmondig bekend dat de stoere houding door Duitschland aangenomen op de Vredesconferentie van Den Haag (1899 en 1907) waar arbitrage en ontwapening besproken werden, eene historische fout is geweest, waarvoor gansch het Duitsche volk thans boeten moet.Ga naar voetnoot(1) En ook Lord Grey is er van overtuigd dat de laatste oorzaak van de ramp van 1914 dient gezocht in den geweldigen aangroei der bewapeningen.Ga naar voetnoot(2) Wie zou er dan niet eene koude rilling over het lijf voelen gaan bij de gedachte dat op het huidige oogenblik de bewapeningsuitgaven in goudwaarde uitgedrukt ongeveer dubbel zoo hoog zijn dan voor den oorlog. Deze uitgaven bedroegen in 1914 ongeveer 13 Miljard goudfranken. Thans zijn zij gestegen tot over de 20 Miljarden. En is het dan niet te verwachten dat eene eventueele mislukking der ontwapeningsconferentie zou leiden tot nieuwe uitgaven en uitrustingen, en aldus noodzakelijk tot eenen nieuwen wereldkrijg. Men bedenke daarbij dat de Centrale mogendheden krachtens de vredesverdragen ten minste gedeeltelijk ontwapend zijn. Niemand zal ernstig meenen dat het mogelijk is, dezen voor de overwonnen volken zoo vernederenden staat van ongelijkheid te bestendigen. Het is reeds wonderbaar dat de tijdelijke ‘deminutio capitis’, welke door het vredesverdrag van Versaille aan Duitschland werd opgelegd, veertien jaren na het einde van de vijandelijkheden nog niet is opgeheven. De Centralen zullen en kunnen niet dulden dat zij alleen tot ontwapening zouden gedwongen blijven. Er staan dus twee wegen open in de toekomst; ofwel zal Duitschland zijne bewapeningen op de zelfde hoogte brengen als deze der buurstaten; ofwel moet gansch de wereld overgaan tot eene algemeene beperking der oorlogsuitrustingen. Wie zal niet inzien dat het wel begrepen belang der kleinere Staten alleen gediend wordt door de tweede oplossing? Moest Duitschland zich genoodzaakt voelen opnieuw zijne volledige vrij- | |
[pagina 508]
| |
heid op te eischen om naar goeddunken bewapeningsuitgaven te doen, dan zou er geene veiligheid meer zijn voor vele Europeesche Staten, en dan gouden de internationale verwikkelingen niet lang kunnen uitblijven. De voorschriften van het verdrag van Versailles kunnen daartegenover niet worden ingeroepen. Want die zelfde verdragen leggen eveneens aan de Verbondenen bewapeningsbeperkingen op. Indien de eene contracteerende partij hare verbintenissen niet naleeft kan men de andere partij dan dwingen eenzijdig hare verplichtingen te vervullen? Doch er is meer! De bepalingen van het volkenbondpact, en van de verdragen mogen niet worden verkracht door dezen die steeds hebben beweerd te strijden voor de zegepraal van het recht, voor den eerbied van het gegeven woord. Zal men aan de verbonden staten moeten verwijten dat zij evenals Duitschland in 1914 hun handteeken verloochenen, en de verdragen aanzien als vodjes papier? Lezen wij aandachtig artikel 8 van het Volkenbondpact: ‘Les membres de la Société, zoo luidt het, reconnaissent que le maintien de la paix exige la réduction des armements nationaux au minimum compatible avec la sécurité nationale et avec l'exécution des obligations internationales imposées par une action commune. Le conseil, tenant compte de la situation géographique et des conditions spéciales de chaque Etat, prépare les plans de cette réduction en vue de l'examen de la décision des divers Gouvernements. Ces plans doivent faire l'objet d'un nouvel examen et, s'il y a lieu, d'une révision tous les dix ans au moins. Après leur adoption par les divers gouvernements, la limite des armements ainsi fixé ne peut être dépassée sans le consentement du conseil.’ Deze tekst bepaalt weliswaar niet in welke mate elk der Staten zijn bewapeningen zal moeten verminderen. De algemeenheid der bewoordingen laat trouwens de mogelijkheid bestaan om tot in het oneindige te redetwisten nopens den omvang en de modaliteiten van deze verplichting. Doch niemand heeft het ooit aangedurfd te beweren dat het hier niet ging om eene ware en strenge verbintenis in den juridischen zin van het woord. Wel integendeel, de vertegenwoordigers van al de groote mogendheden hebben herhaaldelijk bekend, dat gij zich gebonden achtten door deze teksten. | |
[pagina 509]
| |
Het verdrag van Versailles heeft trouwens in deze aangelegenheid meer klaarheid gebracht. De overwinnaars van den grooten oorlog hebben inderdaad aan Duitschland eene heele reeks bedingen opgelegd, welke voor doel en voor gevolg hebben gehad, dit land te ontwapenen en onschadelijk te maken. Onder meer werd Duitschland verplicht den algemeenen dienstplicht af te schaffen, en het recht ontzegd onderzeeërs, oorlogsvliegtuigen tanks en zwaar geschut te bezitten. Alleen een beroepsleger van 100.000 manschappen, en een klein aantal oorlogsbodems mochten behouden blijven. De verbonden mogendheden hebben daarbij uitdrukkelijk verklaard dat deze voorschriften niet alleen voor doel hadden, de geslagen mogendheid te vernederen en machteloos te maken, doch dat zij tevens de eerste stap moesten uitmaken in de richting van eene algemeene beperking der bewapeningen van alle volken. Deze bedoeling blijkt klaar uit den tekst zelve van het verdrag van Versailles. Het vijfde deel van dit verdrag begint inderdaad met den volgenden aanhef: ‘En vue de rendre possible la préparation d'une limitation générale des armements de toutes les nations l'Allemagne s'engage à observer strictement les clauses militaires navales, et aëriennes ci-après stipulées.....’ Ter gelegenheid van de besprekingen omtrent dezen tekst werd door den Heer Clemenceau de volgende verkaring afgelegd die het bindend karakter van den hierboven aangehaalden tekst nog scherper maakt: ‘Les Puissances alliées et associés tiennent à spécifier que leurs conditions concernant les armements de l'Allemagne, n'avaient pas seulement pour objet de la mettre dans l'impossibilité de reprendre sa politique d'agression militaire. Cela constitue également le premier pas vers cette réduction et cette limitation générale des armements que les dites Puissances cherchent à réaliser, comme l'un des meilleurs moyens de prévenir la guerre, réduction et limitation d'armements que la S.D.N. aura parmi ses premiers devoirs celui de réaliser.’Ga naar voetnoot(1) En de Fransche Regeering heeft nogmaals in 1927, bij monde | |
[pagina 510]
| |
van den Heer Paul Boncour, verklaard dat zij het bindend karakter van den aangehaalden tekst niet verloochent: ‘Il est exact, zegde de Fransche Staatsman, que le pŕeambule de la partie V du Traité de Versailles vise les limitations d'armements imposées à l'Allemagne en tant que condition et précédent d'une limitation générale des armements. C'est même ce qui distingue de façon très nette cette limitation d'autres limitations, semblables, qui avaient pu être imposées au lendemain des guerres, au cours de l'histoire, et qui, d'ailleurs, s'étaient généralement révélées assez inefficaces. Cette fois, ce qui donne toute sa valeur à cette stipulation, c'est qu'elle n'est pas seulement une condition imposée à l'un des signataires du traîté; elle est un devoir, une obligation morale et juridique faite aux autres signataires de procéder à une limitation générale’Ga naar voetnoot(1). De ontwapening welke aan Duitschland werd opgelegd is dus geen doel, maar een middel, een eerste stap naar de algemeene beperking der bewapeningen. Zij is slechts een voorwaarde. Welnu deze voorwaarde is vervuld, vermits de Conferentie der gezanten heeft erkend dat Duitschland de verplichtingen van het verdrag heeft nageleefd. De andere landen hebben dus geen enkele reden meer om de uitvoering hunner verbintenissen langer uit te stellen. Het zijn thans de Duitschers welke mogen eischen dat wij ons handteeken zouden eerbiedigen.
***
Tusschen de vele redenen welke ten gunste van de ontwapening, pleiten zullen wij nog enkele oogenblikken stil staan bij de volgende economische beschouwingen. De oorlogsuitgaven kosten uitermate veel geld. Zij zijn een weeldepost die in onze crisisperiode best kan gemist worden. Het blijkt dat elk jaar 1400.0000.00 frs. Belgische franken worden verspild in de Wereld om den nieuwen oorlog voor te bereiden. Een groot deel der nationale budgetten is gewijd aan militaire uitgaven. Tcheco-Slovakije en de Vereenigde Staten van Amerika | |
[pagina 511]
| |
besteden 18 % van hunne inkomsten aan legerkosten, Frankrijk, Zwitserland en Roemenië 23 %, Italië 24 %, Spanje 26 %, Polen en Japan 29 %, Turkije en Yougo-Slavië 30 %. Doch alle oorlogvoerende Staten dragen bovendien nog den zwaren last der oorlogsleeningen, der oorlogspensioenen, en der herstellingen, zoodat men zonder overdrijven mag verklaren, dat meer dan 50 % der inkomsten van alle staten die aan den wereldoorlog hebben deelgenomen, bestemd zijn om de kosten van den vorigen oorlog te dekken, en om een nieuwen strijd voor te bereiden. Ten slotte geven deze stater, de helft van hun inkomsten uit om hun fortuin te handhaven en te bewaren. Wat zou men denken van den enkeling of van de vennootschap die op dergelijke onzinnige wijze hun vermogen bestieren, die aan brandkoffers, wapenen, deuren en sloten meer dan de helft hunner jaarlijksche inkomsten zouden besteden. En nochtans aldus handelen onze Europeesche regeeringen tegen alle redelijkheid in. Het is dan ook niet te verwonderen dat President Hoover op 4 Mei 1931 verklaarde ‘dat geen enkel voorstel dat gemaakt werd tot heropbeuring der wereldeconomie, zoo belangrijk en zoo noodzakelijk is als het voorstel tot het houden der ontwapeningsconferentie.’
Doch, zal men opwerpen, hoe wenschelijk ook de ontwapening moge wezen, het is niet mogelijk te verzaken aan de waarborgen der militaire uitrusting. Wat is het recht zonder den steun der macht? Zooals de inwendige orde der staten slechts kan gehandhaafd worden door een goedingerichte politie, evenzoo kan de internationale veiligheid slechts behouden blijven door het onderhouden van eene degelijke gewapende macht? Eerst en vooral, moeten wij doen opmerken dat de beperking der bewapeningen het behoud van een zeker aantal verdedigingswerken geenszins uitsluit. Doch deze kritieken houden geen rekening met de gewijzigde internationale rechtsverhoudingen. Inderdaad sedert den laatsten wereldoorlog is er eene heele reeks verdragen tot stand gekomen die de veiligheid in de ruimste mate hebben verhoogd. Wij hebben vooreerst de inrichting van den Volkenbond, en de verplichtingen welke door het Volkenbond-pakt aan de leden opgelegd zijn. Het | |
[pagina 512]
| |
is voorzeker te betreuren dat de beslissingen van den raad meestal met algemeene stemmen moeten genomen worden. En het ware anderzijds hoogst wenschelijk dat de Volkenbond over eene militaire macht kon beschikken om hare beslissingen desnoods met geweld te doen uitvoeren. Doch zelfs deze internationale organisatie zooals ze thans bestaat heeft reeds menige belangrijke uitslagen bereikt, en ernstige conflikten opgelost. Het is dank zij de tusschenkomst van den Volkenbond, dat de geschillen welke tusschen Polen en Lithuanië, Griekenland, en Bulgarië, Italië en Griekenland waren ontstaan, een vreedzaam verloop hebben gehad. Wij mogen verder niet vergeten dat de Staten tegenwoordig veel minder wars zijn van eene scheidsrechterlijke oplossing der internationale verwikkelingen. Alle groote mogendheden (de Amerikaansche republiek uitgezonderd) hebben zich verbonden voor het Internationaal gerechtshof van Den Haag elke betwisting nopens een recht aanhangig te maken. De Akte van Arbitrage van 1928 waarbij ook de belangen strijden aan een scheidsrechterlijke beslissing onderworpen worden is reeds door een groot aantal staten aangenomen. Voorzeker, er blijft nog steeds eene mogelijkheid bestaan dat de beslissing van het Internationaal Gerechtshof niet wordt uitgevoerd. Doch eene dergelijke houding is niet zoozeer te vreezen, daar zij door de internationale openbare meening ten strengste zou worden gelaakt. Trouwens de ondervinding heeft ons het tegenovergestelde geleerd, en zeer belangrijke scheidsrechterlijke beslissingen zijn gedurende de laatste jaren door de betrokken partijën aanvaard geworden. Het Rijnverdrag van 1925 (Locarno) waarbij Duitschland, Engeland, Frankrijk, Italië, en België zich verbonden tot wederzijdschen steun in geval van eenen aanval, is eveneens een niet te misprijzen waarborg van veiligheid. De overeenkomst Briand-Kellog van 27 Augustus 1928, welke door bijna alle staten werd bijgetreden is eene plechtige verzaking aan den oorlog. Het is wellicht passend den tekst der twee eerste artikelen van dit verdrag in extenso aan te halen: Art. 1. - Les Hautes parties contractantes déclarent solennellement au nom de leurs peuples respectifs qu'elles condamnent le retour à la ‘guerre pour le reglement de différends nationaux | |
[pagina 513]
| |
et y renoncent en tant qu'instrument de politique nationale dans leurs relations mutuelles. Art. 2. - Les Hautes Parties Contractantes reconnaissent que le règlement ou le solution de tous les différends ou conflits, de quelque nature ou de quelque origine qu'ils puissent être, qui pourront surgit entre elles, ne devra jamais etre cherché que par des moyens pacifiques.’ Hoe pessimistisch men ook moge gestemd zijn, het valt niet te loochenen dat er heel wat veranderd is in de wereld. Wanneer men bedenkt hoe wars de staten eertijds waren van elke verplichting die hunne vrijheid van handelen ook maar in het minst aan banden kon leggen, dan is er ongetwijfeld thans eene groote stap gedaan naar eene internationale rechtsorganisatie. Men vergete daarbij niet dat het gebrek aan militaire sancties, in zekere mate vergoed wordt door een finantieel-economische dwangmaatregel. Krachtens art. 16 van het Volkenbondpact moet ieder lid van den bond die in strijd met de aangegane verplichtingen zijne toevlucht neemt tot den oorlog, door het feit zelve beschouwd worden als hebbende eene oorlogsdaad gesteld tegenover al de andere leden van den bond. Deze laatste zijn alsdan verplicht onmiddellijk alle economische en finantieele betrekkingen met den schuldigen staat af te breken. Deze bepaling is verder aangevuld door de overeenkomst van Finantieelen steun welke door de Volkenbondsvergadering van 1930 in hare elfde zitting werd goedgekeurd. Door deze overeenkomst verzekert men aan de leden van den bond in geval van wederrechtelijken aanval, finantieelen bijstand bij middel van leeningen, waarborgen enz. Op 1 Juli 1931 was deze overeenkomst reeds goedgekeurd en onderteekend door dertig Staten waarbij alle groote Europeesche mogendheden. Al deze waarborgen van veiligheid, de groei van het internationaal solidariteits-gevoel moeten thans aanleiding geven tot eene eerste beperking der bewapeningen en het is de plicht der mogendheden welke te Genève vereenigd zijn dien eersten grooten stap naar eene meer bestendige orde te stellen. Voor wat betreft de modaliteiten van het ontwapeningsverdrag deze zullen door de Conferentie vrij bepaald worden. Doch het ware | |
[pagina 514]
| |
ten zeerste te wenschen dat eene aanzienlijke vermindering der militaire uitgaven kon worden bereikt. De Internationale Unie der Vereenigingen voor den Volkenbond heeft, ter gelegenheid van haar Congres van 1931 te Budapest, de hoop uitgedrukt dat de militaire butgetten over het algemeen met minstens 25 % zouden worden besnoeid. Dit zou eene bezuiniging beteekenen van 5 Miljiard goudfranken. De gevolgen van een dergelijke beslissing, samen met hun zedelijken weerslag zouden wellicht voldoende zijn om aan de geschokte wereldeconomie een vernieuwd leven bij te zetten.
Indien de leidende staatslieden en publicisten gemakkelijk voor de ontwapeningsgedachte gewonnen werden, toch bleef er nog een heel eind weegs af te leggen alvorens het tot verwezenlijkingen komen kon. Ongeveer veertien jaren zijn voorbijgegaan vooraleer de groote beginselen van het Volkenbondspact meer zijn geworden dan een vrome wensch. Aan voorbereidingswerk heeft het nochtans niet ontbroken. Gedurende jaren werd de mogelijkheid eener gedeeltelijke ontwapening door allerlei specialisten onderzocht en besproken. En reeds vroeg kwam men tot het besluit dat de beperking der uitrusting slechts mogelijk zijn zou, wanneer de internationale veiligheid op eene andere wijze kon worden verzekerd, dan door het onderhouden van een groote militaire macht. Het is met dit doel dat opvolgentlijk verschillende verdragen werden gesloten tusschen de groote mogendheden, zooals het verdrag van Locarno, het Briand-Kellogg pact en zoo meer. Reeds in 1925 meende de Volkenbondvergadering dat de uitslagen welke op dit gebied bereikt werden, de voorbereidende technische studiën van eene ontwapeningsconferentie mogelijk hadden gemaakt. Eene commissie tot voorbereiding der ontwapeningsconferentie werd dan ook samengesteld, welke tot in 1930 met onverdroten ijver heeft gewerkt aan de haar opgelegde zaak. Een ontwerp overeenkomst was de vrucht van deze jarenlange studiën. In Januari 1931 besliste de Volkenbondraad de ontwapeningsconferentie bijeen te roepen voor 2 Februari 1932. Het is deze conferentie welke thans onder het voorzitterschap van den Heer Henderson de bespreking van het vraagstuk heeft | |
[pagina 515]
| |
aangevat. Bijna alle Staten zijn op deze Conferentie vertegenwoordigd, ook velen welke niet lid zijn van den Volkenbond, zooals de Vereenigde Staten van Amerika, de Sovjet republiek, Turkijë, Brazilië en Egypte. Het ontwerp dat tot grondslag der thans gevoerde besprekingen ligt is slechts een schema, een werkplan dat door de conferentie zelf moet worden aangevuld en uitgewerkt. Inderdaad de voorbereidende commissie heeft niet bepaald in welke mate de bewapeningen dienen verminderd te worden, doch enkel wat dient beperkt, en op welke wijze, Ten slotte is er door dit ontwerp slechts een akkoord verwezenlijkt nopens de werk-methode. Zonder nochtans het bereikte resultaat te willen onderschatten, moeten wij niettemin toegeven, dat er nog veel te doen gal zijn alvorens het tot positieve uitslagen zal komen. Het grondbeginsel dat vooropgesteld wordt in het ontwerp, bepaalt dat de contracteerende partijen hunne bewapeningen moeten beperken en voor zoover mogelijk herleiden volgens de bepalingen van de overeenkomst. Moest de conferentie er in slagen dit princiep te doen aanvaarden door al de vertegenwoordigde Staten, dan was metéén een reuzenstap gedaan in de goede richting. Want daardoor zouden de Staten het recht verliezen eenzijdig de mate van hun bewapeningen te bepalen. Alleen de internationale gemeenschap zou het recht hebben in dit opzicht de wederzijdsche rechten en plichten te wijzigen. De volgende bepalingen van de ontworpen overeenkomst hebben betrekking op de beperking van het aantal soldaten, officieren en onderofficieren, van den diensttijd, van het oorlogsmateriaal, voor leger, vloot en vliegcorpsen, en van de bewapeningsuitgaven. Ten slotte voorziet het ontwerp eene toezichts-commissie welke gelast zal zijn na te gaan in welke mate de Staten hunne verplichtingen naleven, en de klachten te onderzoeken welke tegen een der contracteerende partijën worden uitgebracht. Het zal den lezer onmiddellijk zijn opgevallen dat de taak welke aan de ontwapeningsconferentie is opgedragen, veel zwaarder is dan deze der commissie. Inderdaad alle Staten zijn enkel volkomen akkoord met die beslissingen welke aan hun eigen rechten niet raken. Daarbij komt nog dat de verscheidenheid der bestaande toestanden en belangen, eene eenvoudige oplossing totaal onmogelijk maakt. | |
[pagina 516]
| |
Reeds vóór de opening der conferentie was het duidelijk dat er zeer groote moeilijkheden den weg naar een gezonde oplossing versperden. De eerste en wellicht de grootste moeilijkheid spruit uit den onwrikbaren wil van het Duitsche volk om een einde te stellen aan de ongelijkheid welke door de verdragen van Versailles geschapen werd tusschen de overwinnaars en de overwonnen staten. Wij hebben reeds doen opmerken dat de vredesverdragen aan de centrale landen eenzijdige ontwapening hebben opgelegd. De tekst van het ontwerp verdrag, dat tot grondslag dient aan de besprekingen te Genève, voorziet uitdrukkelijk dat geene enkele dezer verplichtingen wordt opgeheven. Het is vooralsnog onmogelijk over te gaan tot eene wijziging van de vredesverdragen. En het schijnt ons evenmin wenschelijk in de toekomst aan Duitschland toe te laten zijne bewapeningen op de zelfde hoogte te brengen als deze der naburige staten. Het is veel wenschelijker de bewapeningen der andere mogendheden geleidelijk te verminderen om ze in verhouding te brengen met deze van de centrale landen. Doch dat dit niet in eenmaal kan geschieden, zal iedereen best begrijpen, en men verlieze verder niet uit het oog dat men tot eene absolute gelijkheid in dit opzicht nooit geraken kan. Er zijn vele beschouwingen waarmede men rekening moet houden, in het bepalen van het maximum der toegelaten bewapeningen. Het is bij voorbeeld zeer moeilijk een beroepsleger met de gewone militie te vergelijken. Duitschland, Engeland en de Vereenigde Staten van Amerika o.a., hebben beroepssoldaten, en niemand zal durven te beweren dat deze geene veel grootere gevechtswaarde hebben dan de milicianen. Het zou dus niet billijk zijn aan allen dezelfde voorschriften op te leggen nopens het aantal soldaten welke onder de wapens mogen zijn. Men ziet reeds onmiddellijk in, welk groot aantal verwikkelingen dit noodzakelijk medebrengen zal. Het zelfde contingent troepen mag evenmin worden opgelegd aan staten met Koloniale bezittingen, en deze die er geene hebben. Want het handhaven der orde in de kolonie eischt steeds eene zekere machtsontplooiing. Doch de troepen welke in de Kolonie vertoeven kunnen op korten tijd worden overgebracht naar het moederland, en aldaar het plaatselijke leger komen versterken. Vooral Italië | |
[pagina 517]
| |
eischt dat geen onderscheid zou worden geduld tusschen de beide categorieën. Deze stelling is natuurlijk rechtstreeksch tegen Frankrijk gericht, dat beweert 150.000 man ten minste in de Noord-Afrikaansche bezittingen onder de wapens te moeten houden. Velen meenen daarenboven dat men niet slechts rekening moet houden met het aantal soldaten, kanonnen, machinegeweren en ander oorlogsmateriaal, maar tevens met de mogelijkheid om zich dit materiaal in min of meer korten tijd aan te schaffen. Zoo is het niet twijfelachtig dat een land dat beschikt over een groote hoeveelheid grondstoffen, en goed ingerichte fabrieken, veel beter tot den oorlog is voorbereid dan die volken welke uitsluitend van landbouw leven. Dit is wat men genoemd heeft: ‘Le potentiel de Guerre’.
***
Hoe groot ook de moeilijkheden van technischen aard zijn welke wij zooeven hebben aangegeven, zij zijn veel sneller voor eene oplossing vatbaar dan de politieke vraagstukken welke de ontwapening opwerpt. Het is bijvoorbeeld zeker dat de paniekstemming welke in Frankrijk, en in enkele andere Oost-Europeesche staten, zooals Polen, Yoego-Slavië, Tcheco-Slovakijë, heerscht, het bereiken van eenen bevredigenden uitslag ten zeerste belemmeren. Het is een open geheim, dat de Fransche Openbare opinie, onder den invloed van eene kortzichtige nationalistische pers, niet gemakkelijk beperkingen van bewapeningen zal aanvaarden. Het is daarom ook dat het Fransche voorstel niet handelt over vermindering van militaire uitrustingen doch slechts van internationalisatie van zekere aanvalswapenen. De bewapeningen zouden onvoorwaardelijk ten dienste staan van den Volkenbond om eenen mogelijken aanval tegen de bestaande rechtsorde met geweld te fnuiken. Hoe wenschelijk het ook moge wezen aan den Volkenbond eene materieele macht te verleenen, toch schijnt ons het Fransche voorstel niets meer dan een middel, om aan werkelijke ontwapening te ontsnappen. Ten slotte voelen verscheidene Staten, met name, Japan en Italië, zeer weinig voor eene doelmatige inrichting van eene internationale toezichtscommissie. En nochtans zonder toezicht, zullen | |
[pagina 518]
| |
de eerlijke Staten eene gemakkelijke prooi worden voor dezen die minder belang hechten aan het gegeven woord. Dit vluchtig overzicht van de vraagstukken welke de ontwapeningsconferentie moet oplossen zal den lezer bewust maken van de groote moeilijkheden welke eene gezonde oplossing in den weg staan. Het zou dus naief zijn eene spoedige en volstrekt bevredigende schikking te verwachten. Het ontwapeningswerk is eene onderneming welke slechts met veel geduld en taaie volharding tot een goed einde kan worden gebracht. Moge de conferentie ten minste een stap doen in de goede richting, en aldus den weg openhouden voor nieuwe en belangrijker beslissingen.Ga naar voetnoot(1) |
|