zoodat het z'n scherpe schaduw werpt over wie Hem het eerst volgen, moeder Anna met den trouwen Joachim, beiden grijs en wijs en gelukkig, Sint Jozef met den lelietak bescheiden achter hen. Na hen komen in twee rijen de twaalf Apostelen, ieder met z'n zaag of zwaard, z'n kruis of kelk of boek, zooals ze waken, uit graniet gebeeldhouwd, in de smalle nissen halverhoogte van de diepe kerkportalen te Guimiliau, Plestin of Rosternen.
Dan volgen, statig schrijdend met hun kromstaf, zeven gemijterde bisschoppen, de heilige Kelten, die aan Armor het Evangelie brachten, Sint Pol van Leon, Tugdual van Tréguier, Sint Brioc, Samson van Dol, Sint Malo, Paternus van Vannes en Corentijn van Kemper, met heel een schare van hun opvolgers, van heilige abten en kluizenaars tot geleide.
En zie, in 't midden van den weg, alléén, met z'n harp en geleid door zijn trouwen wolf, komt Sint-Hervé, de blinde bard, de patroon aller zangers, uit de kapel op den top van den Menez-Bré. Hem volgen Sint Efflam, opgestaan van zijn tombe in de kerk van Plestin; Sint Ervel en Sinte Juna z'n zuster, uit hun bedehuisjes in de heuvelbosschen van Argaot, en de zes Genezers van Moncoutour: Honarniaule met den wolf voor den angst, Mamert voor de buikpijn, Livertin voor de hoofdpijn, Sint Meën tegen den waanzin, Sint Hubertus de jager. Natuurlijk ook Sint-Jan de Dooper, met een klein wit lammetje zorgzaam in de armen, zooals hij neerzit in z'n kemelsharen pij, bij de bron onder het oer-oude wegkruis op den heuvel bij St. Jean-du-Doigt.
Aldoor weer andere: moeders, weduwen, prinsessen en kloosterzusters, reclusen en koningen. Sint-Yves van de Waarheid, de groote patroon, in rechterstoga en baret, met het wetboek in leeren schacht neerhangend van den pols, en links van hem de rijke, en rechts van hem de arme.
Tot eindelijk de groote Sinte Michiel nadert met het vlammend zwaard en de weegschaal, en achter hem, het laatst, een dichte zwerm Engelbewaarders, Engelen en Aartsengelen - tot heel de kerk van Sklerder overvol is, en nog velen schouder aan schouder in de portiek en op het kerkhof staan opgehoopt.
Sint Hervé heeft de hand over de snaren laten glijden, en bij dit zilveren getinkel heffen vele stemmen den zang Ar Baradoz aan, het lied van het Paradijs, zoo liefelijk en teeder als het suizelen van den lentewind door bloesemtwijgen.