Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1928(1928)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 204] [p. 204] Gebed van den Melaatsche. door Adolf Ter Haghe. ‘O Gij die kranke' en kreuplen komt genezen, ik zie U in 't omdrommend zwart gedrang steeds éénzaam, witgekleed, met hogen gang, - O Jezus, weet, ook ik ben uitgewezen: mijn voetstap stuikt verlaten over straat; mijn stem, leprozen-klep, doet elkeen deinzen; het volk, of een geraamt' hen toe komt grijnzen, vreest voor de smet van mijn doorsmàrt gelaat; zwart is de diepte van mijn doden-ogen; mijn neus is tot een beenstomp uitgeteerd; mijn wang is zó afzichtelijk bezweerd dat niemand m' in zijn bijzijn wil gedogen. Men heeft mij steen'gend buitenstads gejaagd: dààr, onder donker-welv'ge poort gezeten, voel 'k, hoe mij 't bedel-brood wordt toegesmeten, of lijd ik honger, naar het hun behaagt. Nù zien ze, hoe ik heensloop in hun midden; morren veel-mondig dat ik wèg zal gaan. Maar Gij, o Christus, hebt mijn kreet verstaan: zie naar mij om, ik kniel om U t' aan-bidden: o Gij die doden wekt, melaatschen reinigt, genees mij door de strekking van Uw hand die met erbarming's watte-zacht verband zal helen elke wonde die mij pijnigt! O red mij van ontaarding's zwavelwalm en wrede zweren waar me 't Kwaad mee teistert! Drijf uit den duivel Smart die mij verbijstert, door blanke raking van Uw rechterpalm! Slechts door Uw reinheid kan mijn ziel genezen. Al waant men m' als melaatse levenslang, dan zal ik gaan als Gij, met hogen gang, blij dat de wereld mij heeft uitgewezen -’ Vorige Volgende