| |
| |
| |
Varia.
Redactie Dietsche Warande: Markgravelei, 168, Antwerpen. Beheer: Vlaamsche Boekhandel, Naamsche Straat, 87, Leuven.
* * *
In ‘De Nieuwe Eeuw’ houdt tegenwoordig de hier onbekende Jan Engelman de Kunst en Letteren-rubriek open. Onze redactie had nooit de eer een nummer van Dietsche Wrande te laten verschijnen zonder dat deze jongeling (geb. 1900) daaromtrent zijn onbedachte invallen en aanvallen schreef. Elke maand was het iets anders. In den beginne was D.W. en B. het houdinglooze tijdschrift dat zoowel oud als jong inlaschte, missend den durf om met het oude te breken en met het nieuwe uit te pakken. Sedert Jan Engelman dan vernam dat, na Feber, ook Dr. G. Brom en Willem Nieuwenhuis zijn toegetreden tot onze redactie, heet het dat D.W. en B. er naar streeft alle modernisme den kop in te drukken. Alsof de redacteur vreesde voor de eenige tientallen abonnementen van ‘De Gemeenschap’ bij een eventueele invasie van de Dietsche in Nederland!
Ikzelf, (geb. 1898) wegens eene Belijdenis en een opstel over katholieke literatuur en de jongeren door J.E. beschouwd als binnenloodser van de noodzakelijke dosis ‘modernisme’ in het ‘verouderde’ tijdschrift, heb meermaals lichtelijk voor mijn goeden wil onder zijne pen moeten boeten... Men vergelijke de geboortedata van den nieuwe eeuwer en van mij, bedenke verder dat wij beiden katholiek zijn en het is duidelijk dat er tusschen ons strijd moet bestaan...
Op strijd noodigt deze heer mij dan ook halvelings uit. Aldus: ‘Het gezelschap dat in de Dietsche Warande en Belfort aan het woord komt, blijkt zeer heterogeen en op vele punten reactionair (zelf in de regionen der z.g. jongeren). Gerard Walschap b.v. is zoo'n bedachtzaam sinjeur - een klap van den Hollandschen molen? - dat men wel eens 'n robbertje met 'm zou willen maken.’ (D.N.E. 29-4-26)
Op de hier gebruikte onbedachte termen ‘heterogeen’, ‘reactionair’, ‘z.g. jongeren’ ga ik niet in omdat J.E. blijkbaar niet op de hoogte is van onze toestanden en ik geen inlichtingsbureau ben voor hem. Ook niet omdat ik met genoegen Jan Engelman afwacht voor het robbertje dat ‘men’ (dat is toch hijzelf?) ‘wel eens met me zou willen maken.’ Ik ben er natuurlijk door vereerd, wegens mijne bedachtzaamheid waardig te worden bevonden mij met eene figuur als Jan Engelman te mogen meten. Ik zie verlangend uit naar dit (zoo nuttige!) debat in de hoop dat een paar klappen van mijn hollandschen molen dit rumoerig gemoed vermogen te kalmeeren. Aan hem is de eer. Ik wacht hem.
Gerard Walschap
| |
| |
In slechts enkele regels hebben de dagbladen Robert Scheffer begraven, die eenige weken geleden van uit het hospitaal Boncicaut naar een beter leven overging. Toch was Scheffer een talentvol schrijver en een zonderling mensch. die zich - het moet gezegd - meer vijanden dan vrienden gemaakt had door zijn al te boosaardigen geest en zijn kwaadsprekerij van den evenmensch.
Zulk een somber einde lieten zijn jeugdjaren heelemaal niet voorzien; zeer jong nog, was hij als secretaris, in dienst der koningin van Roumenië, Carmen Sylva, wier vertrouwen en vriendschap hij genieten mocht. Daar maakte hij het hofleven mee, reisde in koninklijke treinen en snoof de eerbetuigingen op die altijd terugvallen op lui aan koningen verbonden; hij herinnerde zich meer dan eens te zijn ontvangen te Sandrigham en bij koningin Victoria te hebben gedineerd. In een boek waarvan de publicatie lange jaren werd verschoven, en daarna plots afgebroken in een tijdsschrift waarin het begonnen was te verschijnen, en dat eindelijk in de oorlogsjaren op de markt kwam niettegenstaande het verbod der censuur, onder den titel van ‘Orient Royal’ verhaalt Scheffer tengevolge van welke zonderlinge en geheimzinnige kuiperij aan het hof hij er zijn post moest verlaten. Wat de schrijver geenszins gehoopt en verwacht had, gebeurde: het boek bleef onopgemerkt, en in zekeren zin is dat jammer, want het is een zeer smakelijk, en in letterkundig opzicht zeer hoogstaand werk: gansch het kleine balkan-hof van ‘Bukarest’ met zijn oostersche tinten en zijn duitsche burgerlijkheid, wordt daar zeer schilderachtig ten voeten uit geteekend; met meesterhand geborstelde landschappen komen er in voor, en er trekt voorbij een gansche reeks portretten van koningen, koninginnen, prinsen, prinsessen en andere personen die van Scheffer zoo een Saint-Simon in 't klein maken.
Zijn val bracht hem terug naar Parijs, waar hij heel wat romans in elkaar wist te zetten: Misére royale, - l'Idylle d'un prince, - Gèrve d'amour, - Le Prince Narcisse, - Le Palais de Proserpine, - l'Ile aux Baisers, - le Péché Mutuel, - les Loisirs de Berthe Livoire. In waarde zijn ze zeer ongelijk, maar allen dragen het klauw-merk van den rasschrijver.
De ontgoocheling, in de letterwereld niet de plaats te hebben veroverd die hij verdiende, en daarbij de bitterheid om het verlies van zijn eersten voorspoed die op de treden van een koningstroon zijn aanvang nam, had zijn gemoed met zwartgalligheid volgepropt; niemand vond genade bij hem, hij was gewoonweg verschrikkelijk. Van Mme Juliette Adam die zijn eersten roman in haar tijdschrift had opgenomen en aan wie hij hem had opgedragen met een huldeblijk van vriendschap, en genegen dankbaarheid, zei hij: ‘Zij is het Straatsburg-standbeeld der litteratuur’. Hij was een razende antisemiet; de hand der Joden zag hij in alles en altijd; hij zag af van zijn medewerking aan een dagblad - ofschoon hij het honorarium ervan broodnoodig had om bij zijn schuldeischers het krijt te kunnen uitwisschen - waaraan hij, met vitriool geschreven portretten van schrijvers leverde, omdat hij er geen teekenen wilde van Maurice Domiay dien hij zich herinnerde de auctor te zijn van ‘Retour de Jerusalem’.
| |
| |
Groot, slank, met zijn witte zeer fijne haarlokken en zijn scherpen blik, was hij nog een prachtig type van hoveling en diplomaat niettegenstaande zijn verkrenkt en versleten kostuum. Sinds langen tijd al huisde hij op een vijfde, van waar hij met verteederd genot luisterde naar de vroolijke kreten der leerlingen van Janson, wier speelplaats onder zijn vensters was. Te midden het stof van vele jaren en een onontwarbaren rommel, troonde een groote, vergeelde photographie van koningin Elisabeth van Roumenië, waarop een vriendelijke opdracht. Aan tafel zittend met een lekker glaasje voor zich, in de met blauwe koffiedampen bewolkte atmospheer van den avond, vertelde hij graag, op ietwat knorrenden toon, van zijn vele herinneringen. Hij wist nog, eens te Jasnaïa-Poliana viool gespeeld te hebben voor Tolstoï: toen zag hij, doorheen de grof-dikke witte wenkbrauwen, tranen schitteren in het oog van den ouden apostel.
* * *
De vrienden van Else Lasker-Schüller hebben laatst te Berlijn den 50en verjaardag gevierd van een der beste dichters van het tegenwoordige Deutschland. ‘Ik ben geboren in Thebe (Egypte) en ter wereld gekomen in Elberfeld in 1876’ zoo schrijft ze in haar biographie van de ‘Menschheitsdammerung’ van Pinthus. ‘Tot mijn elfde jaar heb ik school gegaan, dan werd ik Robinson, leefde vijf jaren in 't Oosten en sinds dien leid ik een plantenleven.’ Deze geniale vrouw, volgens sommigen een der grootste dichters van Europa, en wier poesie zeer nauw verwant is met het fransche symbolisme, is lang niet genoeg gekend en gewaardeerd. Van Joodschen oorsprong - wat ze geenszins verbergt - heeft Else Lasker-Schüler weten gebruik te maken van al het oostersche van haar ras. Deze verdienste heeft ze: in de duitsche litteratuur te hebben ingevoerd het orientalisme en diens warme, schitterende, kleurrijke poesie. ‘Prins van Thebe’ heeft ze zich genoemd, en rondom haar ‘ik’ heeft ze een heele reeks personen gegroepeerd, ingebeelde of werkelijk bestaande, die ze verdeeld heeft in helden, prinsen en hovelingen en waaraan ze gevoelens en handelingen toeschrijft van legendarische wezens. Haar vijanden, tegen wie ze te velde trekt met haar half oostersch, half middeleeuwsch leger, zijn de moralisten, en de aanhangers der conservatieve zeden, ook de maatschappelijke conventies, en vooral wat zij noemt ‘de geest van juiste middelmaat’. Als een oostersche prinses, droomt ze haar wereld. Zij gaat door het leven als een heldin uit de ‘Duizend en één nacht’ waar heel haar poesie uit voortvloeit. Want zij heeft den smaak der geluiden, der kleuren, der rythmen, en haar kunst is vol vuur, vol zon en vol gloed. Haar subjectivisme heeft er velen afgestooten, maar heeft met een bijzonder kenmerk geteekend al de scheppingen van deze vrouw.
Zij die haar van ‘litteraire pose’ beschuldigd hebben, hebben zich bedrogen en erkennen dat. Zij schrijft zooals ze spreekt, en spreekt zooals ze schrijft. En men weet nooit of haar boeken een ‘brok’ zijn van haar conversatie, of dat deze het vervolg is van haar boeken.
| |
| |
* * *
JOSEPH PENNELL +. - Te New-York is, 65 jaar oud overleden de bekende Amerikaansche etser Joseph Pennell, die na zijn studies o.s. aan de Academy of Fine Arts in zijn geboortestad Philadelphia, spoedig maakte als etser, illustrator en schrijver. Ook in Frankrijk en Italië heeft hij veel gewerkt. Hij schreef een ‘Life of Whistler’ en ‘Adventures of an Illustrator’.
* * *
SIR SQUIRE BANCROFT OVERLEDEN. - Uit Londen wordt aan het ‘Handelsblad’ gemeld, dat Sir Squire Bancroft, de nestor der Engelsche tooneelkunstenaars, bijna 85 jaar oud, is overleden.
Squire Bancroft werd op 14 Mei 1841 nabij Londen geboren. Hij debuteerde op 20-jarigen leeftijd te Birmingham en speelde vervolgens met succes een tijdlang in de provincie. In 1865 trad hij voor de eerste maal te Londen op in het Prince of Wales' Theatre, dat toen onder leiding stond van Marie Wilton, die drie jaar later zijn vrouw werd.
In dien tijd speelden de heer en mevrouw Bancroft alle stukken van Robertson, die een tijdlang zeer veel opgang maakten, en andere stukken van in dien tijd beroemde tooneelschrijvers. Beiden hadden zoodoende een belangrijk aandeel in de ontwikkeling van het destijds moderne tooneel in Engeland en bijgestaan door een aantal voortreffelijke spelers, behaalden zij groote sucessen, ook sedert Bancroft in 1879 directeur werd van het Haymarket Theatre, waar hij o.a. Pinero, Gilbert en Sardou speelde.
Reeds in 1885 nam Bancroft afscheid van het tooneel, na een fortuin te hebben verdiend.
Daarna is hij nog slechts tweemaal opgetreden: in 1889 met Sir Henry Irving in het Lyceum en in 1893 met Sir John Hare in het Garrick Theatre. Maar ook later bleef hij als raadgever op tooneelgebied een belangrijke plaats innemen. Enkele liefdadigheidstournée's stelden hem in staat zeer groote bedragen (eens zelfs £20.000) aan ziekenhuizen e.d. te schenken. Hij volgde Sir Henry Irving op als voorzitter van de Engelsche Vereeniging van Tooneelkunstenaars en werd in 1897 in den adelstand verheven. Lady Bancroft overleed, ruim 80 jaar oud, in 1921.
* * *
ELLEN KEY OVERLEDEN. - Uit Stockholm wordt het overlijden bericht van de bekende schrijfster en opvoedkundige, Ellen Key, die zich tevens een naam wist te veroveren als leidster in de vrouwenbeweging. Zij werd geboren in 1849 op het landgoed Sundsholm in de provincie Smalland, waar zij werd opgevoed en alle verdere onderricht ont- | |
| |
ving van haar grootmoeder. Zij is de baanbreekster geweest vooral door haar boek ‘De Eeuw van het Kind’, welke titel tot een gevleugeld woord is geworden.
Jarenlang was zij onderwijzeres en leerares en trad ook in het buitenland - o.a. te Amsterdam - als spreekster op. Zij bereikte den leeftijd van 77 jaar.
* * *
EEN BELANGRIJKE ONTDEKKING IN DEN DOM VAN AKEN. - De beroemde gouden kansel in de domkerk te Aken behoort tot de kostbaarste monumenten van vroeg-christelijke goudsmeedkunst. Het is een geschenk van Keizer Heinrich II aan de Pfalzkapel van Karel den Grooten vóór 1014. De laatste weken is de kansel grondig bestudeerd. Hierbij is vastgesteld, dat in het jaar 1816 tijden de laatste restauratie verschillende ornamenten met lak en op andere wijze bedekt zijn. Na zorgvuldige verwijdering van de lak kwamen tot groote verrassing prachtige ornamenten in de oud-romeinsche email brons-techniek te voorschijn. Hieruit wordt geconcludeerd, dat het meerendeel der deelen, waarmee de houten kern van den preekstoel bekleed is, dateert uit de elfde eeuw. Het stiftskapittel belastte den stiftsgoudsmid Witte met de verdere werkzaamheden. Een wetenschappelijke studie zal tegelijkertijd plaats vinden.
* * *
GEDENKSTEEN VOOR JAMES WEALE TE BRUGGE. - In den gevel van het huis, waarin de Engelsche oudheidkundige James Weale gedurende zijn verblijf te Brugge heeft gewoond, zal een gedenksteen worden aangebracht. Men weet dat James Weale, vriend en geestverwant van onzen Alberdingk Thijm, een vurig bewonderaar was van de Vlaamsche Primitieven en van de oude stad Brugge, waarover hij belangrijke dingen heeft geschreven. Hij overleed te Londen, als bestuurder van het Britsch Museum.
* * *
DE PROFETIEEN VAN ISAIAS. - Binnenkort zal bij de drukkerij Gebr. van Aelst te Maastricht een derde, herziene, typografisch keurig verzorgde uitgave verschijnen van G. Jonckbloet's voortreffelijke, poëtische vertaling van de profetieën van Amos' zoon Isaïas.
Weeral een gevoelig verlies voor de fransche litteratuur: Louis-Frédéric Rouquette stierf onverwacht, ten gevolge van een blinden darmontsteking in het ziekenhuis der Augustinessen. Hij was maar een en veertig jaar oud. Rouquette is een echte globe-trotter geweest; vooral de koude wildernissen heeft deze zuiderling geëxploreerd. In 1884 te
| |
| |
Montpellier geboren vertrok hij, pas 18 jaar oud, om Zuidelijk Algerië en Marrakech te bezoeken, lang nog voor de fransche bezetting. Zijn leven was vol afwisseling, maar moeilijk en alles behalve rooskleurig: achtereenvolgens was hij huisschilder te Parijs, journalist in de Vereenigde Staten, vrijwilliger in een Mexikaansch leger, mijnwerker in de Nevada, pelsdierjager in Alaska, visscher op de zandbanken van New-Foundland; van uit Vuurland kwam hij naar de ijzige streken van IJsland, trok naar Afrika en later naar de blanke, onmetelijkheden van het Noorden van Canada. Zijn indrukken uit al die barre streken zijn z'n boeken geworden en van jaar tot jaar groeide zijn beroemdheid. In ‘Le grand Silence blanc’ (1920) leven wij mee met de goudzoekers van Alaska; - Les Oiseaux de tempête (1922) is een tocht door de Zuidelijke zeeën; - La bête errante (1924) en L'Epopée blanche (1926) zijn indrukwekkende verhalen uit de canadeesche sneeuwvelden. Scherp geschreven boeken waarin men voelt te staan, niet zoo zeer tegenover een schrijver dan wel tegenover een mensch, en bij welker lezing men bijna smartelijk gewaar wordt de harde aantrekkelijkheid voor den schrijver van die nieuwe of onbekende landen, waar koude, honger, dorst en de verschrikkelijkste ontberingen de menschelijke gevoelsvermogens tien maal sterker en fijner maken. Toch had deze avonturen-jager een delikaat en teeder gemoed; gedurende zijn verblijf in Frankrijk schreef hij eenige boeken, heelemaal anders, in de fijnste gevoelsschakeeringen: Chère petite chose, - La cité des vieilles, - L'Homme qui vint enz. Sinds eenige jaren was hij verbonden aan het ministerie van buitenlandsche zaken. Evenals alle groote reizigers die de oplossing van het levensraadsel gaan zoeken in de plaatsen waar het al zijn pathetische grootheid bewaart, had hij er God
gevonden: L'Epopée blanche was een magnifieke hulde aan de fransche apostelen van Canada; het werk werd ingeleid door niemand minder dan Mgr. Dubois. Louis Frédéric Rouquette is zeer godvruchtig overleden, gesterkt door de H.H. Sakramenten. Zijn naam werd meermalen vernoemd door de juryleden der groote letterkundige prijzen: toch is er hem geen enkele toegekend; voor die daarover moesten oordeelen valt dat te betreuren; hij zelf, die met dat soort belooningen niets inzat, was den mijlpaal die ze in een letterkundige loopbaan beteekenen, voorbij gereisd. Op zijn woord, dat een bevel leek, zijn de oogen omhoog gegaan, heeft de blik zich verruimd en verdiept. Vreemde ironie van het noodlot dat deze onverschrokken en onrustige nalooper van gevaren zijn dood moest vinden op een eenvoudig bed in een banale kliniek van Parijs; maar misschien was dat de laatste tol dien de roem van hem eischte alvorens zijn bleek hoofd te omkransen! Schoon is het werk dat hij naalat al mag getreurd om het heengaan van hem die door zijn hard en schoon voorbeeld aan velen nog den weg had kunnen wijzen.
* * *
Begin Mei had in Parijs de publieke verkoop plaats van een verzameling doeken toebehoorend aan een parijschen nijveraar die steeds
| |
| |
verzot was op de uitingen der moderne kunst. Bij die kollektie was ook dat fameuse ‘Polichinelle’ van Edouard Manet, waarvan al zijn geschiedschrijvers melding maken en dat volgens velen 'n fantastische waarde moet hebben. Het doek in inderdaad voor 420.000 frank toegewezen aan M. Hessel, den schatter van den verkoop. Andere, minder belangrijke werken van denzelfden meester, brachten toch ook nog een aardigen duit op. Zoo ging ‘Fillette blonde’ een heel lief portret ‘en buste’ doch ongelukkig in slechten staat wijl gedeeltelijk door den schilder uitgekrapt, voor slechts 31.000 fr. Het ‘Portrait de Marcelin Desboutin’ 'n akwarel, bracht 15.500 fr. op, en ‘L'Homme au chapeau haut’, eveneens in waterverf (29 cm. op 19 cm) ging voor 25.000 fr. Voor ‘La Ferme’ een tableau van Renoir, werd 56.200 fr. betaald.
* * *
In het hotel Carnavalet te Parijs, waar men dezen winter den 300en verjaardag herdacht van de letterkundige markiezin, de onsterfelijke brievenschrijfster Mme de Sévigné, vierde men op 7 Mei l.l. den 50en verjaardag van het afsterven eener andere in de letterwereld niet minder beroemde dame: George Sand. Bij die gelegenheid heeft Mme. Aur. Lauth-Sand, kleindochter van de schrijfster van ‘Indiana’, al de met pieteit bewaarde souvenirs van haar groote grootmoeder aan de stad Parijs ten geschenke gegeven. Zoo ziet men nu bij elkaar diep-treffende beeltenissen van de romanschrijfster als kind, als jonge vrouw, als jonge moeder; dan portretten van Aur. van Koenigsmark, moeder van den maarschalk van Saksen; een pastelteekening van den overwinnaar van Fontenoy die de overgrootvader was van George Sand, welke teekening als illustratie moest dienen voor het laatste tooneel van Lélia; ook kan men er, onder groen en loof, Nohaut bewonderen waar de ‘Bonne Dame’ geleefd heeft; de blauwe kamer waar ze meestal te schrijven zat, een onafgemaakt manuscript, ook een verroeste pen door een vrome hand opgeraapt. Onder een glas: 'n bont beschilderde - met menschen en dieren - waaier, met het volgende opschrift: ‘Gemaakt te Nohaut in 1839 door George Sand en Auguste Charpentier’ Een randschrift geeft uitleg wie de verkleede personen zijn: ‘Luigi Calamatta, als serpent, Maurice Sand als zephier, Franzois Arago als zeegod, Bocage als faun, Listz op de knieën, Delacroix als herder, George Sand als herderin, Chopin als vogel.’ En naast dat alles, het portret van G. Sand door Charpentier, waarop de schrijfster bleek en droomend staat afgebeeld, met 'n bloemtrosje in haar somberen, dichten haarwrong.
* * *
Niets is bestendig onder de zon, ook niet de smaak van het lezend publiek in de keus van schrijvers en van hun werken. Dat blijkt ook weer uit hetgeen de voorzitter van het syndikaat der Parijsche boekhandelaars, daaromtrent onlangs verklaarde. Schrijvers die eertijds ‘furore’ maak- | |
| |
ten, worden nu totaal verwaarloosd: geen enkel hunner werken wordt nog verkocht. Sommige anderen houden zich met de grootste moeite recht op een half afgebrokkeld voetstuk en hoogst zeldzaam zijn die, op wier werk de tijd geen pak had.
Om niet verder terug te gaan dan de 19e eeuw b.v., wat 'n opgang maakte bij den dageraad van het romatisme, het werk van CHATEAUBRIAND niet! Le Genie du Christianisme, Atala, René, les Martyrs, waren in ieders handen. Thans leest men nog enkel de ‘Mémoires d'outre-tombe’; slechts van tijd tot tijd wordt Atala of René nog eens gevraagd; al het ander werk van den grooten romanschrijver wordt versmaad.
Uit het tijdperk 1820-1850 is er slechts één enkele naam blijven schitteren, omkranst met een steeds grooter wordend succes, nl. die van BALZAC. Nooit werden er zooveel exemplaren van de ‘Comédie humaine’ verkocht noch in gewone, noch in luxe-uitgaven. Toch heeft de schrijver van ‘le Père Goriot’ op 't gebied van het steeds durend succes, een geweldigen concurrent, dien hij reeds tijdens zijn leven benijdde, en dien hij verachtend: ‘Ce nègre!’ noemde; nl. ALEX. DUMAS, PERE. De reeks ‘Les Trois Mousquetaires’, Monte-Christo en een paar andere zijner romans worden steeds verkocht als brood.
Uit hetzelfde tijdperk is GEORGE SAND, die zooveel triomfen mocht noteeren, thans zoo goed als vergeten. Niemand vraagt nog ooit: Lélia, Indiana, Mauprat. Enkel haar landelijke romans: La Mare au Diable, la Petite Fadette, François le Champi, hebben genade gevonden voor den vernielenden tijd. De romans van George Sand worden niet meer gegeerd, maar heel veel belangstelling, meer dan ooit zelfs, wekt thans haar eigen roman met Alfred de Musset. De boeken daarover worden gewoonweg verslonden; en ze zijn talrijk. Er zijn lui die er een kollektie op nahouden van al wat er over dat onderwerp verschijnt. George Sand zal dus nog wel lang blijven voortleven in de herinnering der menschen. Maar van EUGENE SUE, die toch ook zoo geweldig populair is geweest, en van FREDERIC SOULIE, en van CHARLES DE BERNARD, en van LEON GOZLAN wil men hoegenaamd niets meer weten.
En dichter nog bij ons, zijn beroemdheden van eersten rang als OCTAVE FEUILLET en VICTOR CHERBULIEZ tot vergetelheid geraakt. Sommige bedienden in de boekhandels zouden heel verwonderd opkijken als men hun Monsieur de Camors vroeg, en Le roman d'un jeune homme pauvre kennen ze enkel van naam ter oorzake van het tooneelstuk dat er uit genomen is. Even diep is de arme GEORGES OHNET gevallen. Zijn fameuse ‘Maître de forges’ heeft nog hoogstens een twintigtal lezers. En wat de GONCOURT's betreft, niettegenstaande de voortdurende publiciteit hun bezorgd door hun academie, is het met hun romans maar steeds zoo-zoo, net als in den tijd dat Edmond daarover klaagde in zijn Journal. Daarentegen, hun historische verhandelingen en monographieën vinden nog steeds heel veel aftrek. Verder gaand,
| |
| |
komen we bij ZOLA die zich nog steeds dapper op den eersten rang handhaaft al kosten zijn boeken ook 15 fr. 't stuk. Ook FLAUBERT heeft nog een heel leger getrouwen. Maar het oeuvre van MAUPASSANT ondergaat thans, na een ongehoorden opgang, een tamelijk sterke eklips.
Bij de dichters mogen BAUDELAIRE, VERLAINE en RIMBAUD, tijdens hun leven miskend, zich in een steeds grooter wordenden posthumen roem verheugen, terwijl de dichtwerken der drie beroemdste lierzangers van de 19e eeuw: HUGO, LAMARTINE en MUSSET, maar betrekkelijk weinig gevraagd worden. Van den zanger der: Légende des Siècles leest men nog het meest: les Misérables. Veel bewonderaars van Lamartine loopen nog altijd hoog op met de verzen van Jocelyn, meerderen echter verkiezen Graziella. En Musset leeft - en groeit zelfs - nog enkel door zijn tooneelwerk. Daar is haast niemand meer die nog Rolla leest, en zelfs Les Nuits lijken fel declamatorisch, maar iedereen wil de opvoeringen bijwonen wan ‘On ne badine pas avec l'amour, le Chandelier en Les Caprices de Marianne. - Aan de kritiek, de oorzaken op te sporen van die diepgaande veranderingen die, de letterkundige geschiedenis getuigt het, niet enkel aan onzen tijd eigen zijn.
* * *
PEER GYNT. - Op den laatsten der drie kunstavonden, gehouden gedurende de tentoonstelling van het Genootschap van R.K. Kunstenaars te Haarlem, sprak de heer Jos Vandervelden over Ibsen en zijn ‘Peer Gynt’.
Spreker wilde nagaan waarom de opvoeringen van Ibsen's meesterstuk door de Remontrantsche Jongeren te Rotterdam zulk een succes zijn geworden en van welk groot cultureel belang deze opvoeringen zijn, omdat zij Ibsen en Peer Gynt tot ons gebracht hebben, zooals zij tot ons gebracht moeten worden.
Beschouwing en critiek over Peer Gynt zijn steeds van een verkeerd standpunt uitgegaan. Vroeger was dat misschien noodzakelijk voor den Katholieken criticus, omdat de werken van Ibsen - verkeerdelijk - gebruikt werden als wapen tegen de Katholieken. Ibsen is niet anti-Christelijk, maar heeft daarentegen vooral met Peer Gynt, den schakel gelegd tusschen het Noorsche Protestantisme en de christelijke, opvatting van ons geloof.
Zooals Noorwegen, Zweden en Denemarken den overgang vormen tusschen Oost en West, Rusland en West-Europa, zoo zijn Ibsen's werken een factor van groot zielkundig en cultureel belang voor de hereeniging dezer beide culturen en opvattingen. Daartoe moest men Ibsen echter beoordeelen van het juiste standpunt. Zooals de Vlaamsche Beweging niet beoordeeld kan worden vanuit den Parijschen gezichtshoek, kan men ook niet Peer Gynt - gelijk tot dusver steeds het geval was - naar waarde schatten via de Duitsche rationalistische philosophie. Peer Gynt moet geïnterpreteerd worden via de oude christelijke Noorsche
| |
| |
opvatting en traditie. Dan zien wij in Peer Gynt den blijden, zonnigen, Christelijken Ibsen, die de juiste Ibsen is.
De critiek heeft Peer Gynt gelijk gesteld met een soort Faust-figuur Niets is minder waar. Faust is de belichaming van het probleem mensch - hiernamaals. Faust is geloovig en komt door zoeken en vragen tot den twijfel, Peer Gynt is de man die niets gelooft, maar zijn geheele leven moet leven om te komen tot de waarheid: er is niets dan deze drie, geloof, hoop en liefde.
Faust is geloovig en wordt twijfelaar; Peer Gynt is twijfelaar en wordt geloovig. Faust is de wijsgeer, de zoeker naar de kern en de eerste oorzaak der dingen. Gynt aanvaardt het leven, zooals het is, hij is de tragische mensch, die zijn lijden draagt, maar nooit vraagt waarom.
Faust is de mensch der zestiende eeuw, in Gynt is de negentiende eeuw verpersoonlijkt.
Zoo moeten wij Peer Gynt verstaan. Daartoe moeten we ons losmaken van vreemde invloeden, die tot nu het onderwijs en de litteraire critiek beheerscht hebben. Dan zal Peer Gynt een onuitputtelijke schatkamer blijken van groote cultureele en apologetische waarde.
* * *
Ter vervanging van den voor enkele maanden overleden Elémir Bourges, werd op 5 Mei l.l. in de Goncourt-Academie bij het vierde scrutinium gekozen met 8 stemmen tegen 2 - die op Georges Duhamel gingen - de bekende romanschrijver Gaston Chérau van de naturalistische school. Hij is geboren te Niost op 6 November 1874, en hij begon zijn letterkundige loopbaan met twee verhandelingen van ‘burgerlijke zielkunde’ zooals hij ze zelf kwalificeerde, nl.: Les grandes époques de M. Thébault en La Saison balnéaire de M. Thébault. Daarna publiceerde hij verscheidene romans, waarvan er sommigen een enorm succes mochten boeken: Monseigneur voyage, Champi-Totru - waarmee hij bijna den Goncourt-prijs behaalde -; l'Oiseau de proie, - le Remons, - la Prison de verre, - le Monstre, - Valentine Pacquault, - la Maison de Patrice Perrier, - le Flambeau des Riffaut, - en een belangrijke verhandeling over de psychologie van den jongeling: les Créatures idéales de l'adolescence. Maar al die werken zijn niets anders dan zeer brutale, cynische en bitter-wrange geschiedenissen, en bevatten tal van bladzijden die allerhatelijkst zijn voor Kerk en godsdienst.
* * *
In ons eerstkomend nummer enkel het slottooneel van Hilarion, Thans' ‘broeder Francesco’ daar het stuk in boekvorm kortelings verschijnt.
|
|