Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Inleidend woord bij 't fragment.We kennen allen de heerlijke Christoforus-legende. Christoforus - met zijn heidenschen naam: Auferus - was een reus. Hij zocht in de wereld de grootste macht. Die zou hij dienen, geen andere. Op zijn lange zwerftochten had hij drie ontmoetingen (de legende telt verschillende varianten) en bood zijn diensten achtereenvolgens een koning en den duivel. Nadien zocht hij Christus Hij vond en droeg Hem, erkennend de allerhoogste macht van den Heer der Heeren. Die legende heeft me geïnspireerd bij de planvorming van ‘Christoffel’. Ik nam niets over dan den naam der hoofdfiguur en het schema: dus de periode-verdeeling. Het geheel werd gespijkerd op een kader-van-alle-tijden, omdat de Waarheid ook van alle tijden is en als dusdanig hoeft voorgehouden! In het eerste deel, getiteld ‘De blinde gekroonde’, is Christoffel beland aan een koninklijk Hof. De blinde koning had nood aan een leidsman. Dra ervaart Christoffel dat niet de koning regeert maar wel een Hofmeester - monseigneur Tourniquet - die opstandige droomen koestert. Zwak staat de vorst tegenover deze intrige. Christoffel heeft zich dus vergist, is onbevredigd, verlaat het Hof en zoekt nu de macht bij het volk. Dat gebeurt in het tweede deel. Ik situeerde 't in een herberg omdat zulk milieu - en dat is niet zoo mooi - de uitverkoren verzamelplaats der goei gemeente is. Bij het volk dan doet Christoffel nieuwe ontgoocheling op. Hijzelf wijst de massa op haar macht... maar ze schrikt voor iets geweldigs: De bedreiging van naderenden oorlog! Verder alweer, Christoffel, de zoeker. Hij komt te rade in het derde deel bij een oorlogs-magnaat, mijnheer Specie, een dikgebuikte vent met een dikke sigaar in zijn dikken kop. Specie is geflan- | |
[pagina 243]
| |
keerd door den Geharnaste, monseigneur Tourniquet, Bekkeneel en Bokspoot. Deze twee laatste figuren krijgen echter de bovenhand, want hooger dan de macht van Specie, 't gouden kalf, en den Geharnaste die de Kaïn-traditie voortzet, gaat de macht van Bekkeneel, de dood, en Bokspoot, de duivel. Dit derde deel werd hierbij gereproduceerd. En na die derde ontmoeting die een derde ontgoocheling geworden is, komt Christoffel eindelijk tot het Licht, het Eeuwige. Hij wordt gelouterd door de contemplatie van eindeloos merschenleed. Mei de geweldige wereldmiserie gaat hij bergopwaarts naar de zalvende zegening van den Eenig-machtige. De vier deelen van het dramatisch spel staan, voor wat atmosfeer en personages betreft, onafhankelijk, al loopt door heel het geheel, onafgebroken, de draad van het logisch verder vloeiend gebeuren. In het milieu waar de Geharnaste, Specie, Tourniquet, Bokspoot en Bekkeneel evolueeren, steun ik bizonder op suggestieve weergave van het conflict. - Niet een overdadig razen noch een film-activiteit werden hier gezocht. Momenten van stilte naast bruuske opflakkeringen van passie moeten de kracht van dit gedeelte imponeerend maken. De opvoeringen (Brussel en Antwerpen) die voor Paaschtijd in voorbereidding zijn, zullen ons die moderne proeve aanschouwelijk voorstellen.
A.V.D.V. | |
Christoffel.
| |
Eerste tooneel.SPECIE, TOURNIQUET.
SPECIE, zit achter de schrijftafel, 'n sigaar tusschen de tanden. | |
[pagina 244]
| |
TOURNIQUET,
stapt in de kamer op en neer en spreekt eentonig als bij dictaat.
Het heeft den genadigen vorst behaagd
van kroon en schepter afstand te doen
om wille van hoogere staatsbelangen...
SPECIE:
Geen staatsbelangen! Dat klinkt veel te zwaar!
De reden is: ouderdom! kort en goed.
TOURNIQUET, (a.v.):
Om wille van ouderdom.
Drukkende wet!
Wij treuren om 't droeve vorstenbesluit
en denken terug aan de wondere goedheid...
SPECIE:
... aan de edele goedheid!
TOURNIQUET:
... die alle standen beschermen kon
in vaderlijk pogen tot vredebehoud!
SPECIE:
Dan zeg je meteen nog 'n lyrisch woord,
zooiets als: ‘Voor eeuwig bewaart hij z'n kroon
in 't harte van gansch z'n erkentelijk volk...’
He? Prachtige treffer en fijn-klassiek!
TOURNIQUET, (a.v.):
Wij kunnen den koers van 't Lot niet mennen
en leggen, berustend, ons hoofd dus neer
bij wat is geschied.
Hij leve gelukkig
z'n jaren - die allen nog talrijk wenschen -
in 't zonnige land aan den Oceaan...
Wij kondigen tevens den landë aan
het wijzigen van den regeeringsvorm.
Fier zijn we, hoe groot ons besef ook zij
der drukkende verantwoordelijkheid,
langs wettigen weg belast te worden
met 't eervol bestuur van dezen Staat.
SPECIE:
't Kan goed zijn, 't kan slecht zijn, ik oordeel niet,
maar toch is, mijn inziens, die peroratie
te lang...
Mag ik even mijn woordje zeggen?
| |
[pagina 245]
| |
TOURNIQUET:
De schijn van bezadigdheid hoeft toch bewaard?
En presidentieele besluiten zijn ernstig,
vriend Specie!
SPECIE:
Ik loochen niet eens je verdienste,
m'n vriend Tourniquet, maar er is nog wat meer!
Dàt wou ik je leeren. Zit rustig daar neer...
(Tourniquet zet zich.)
Ik keur het begin van je boodschap goed.
Genadige vorst - kroon en schepter - afstand -
ouderdom - treurig - maar fier en bewust
in je presidentieele fungeeren... Goed.
Dan ratel je voort op kordate manier:
Het dreigend conflict met den laffen vijand...
- je drukt op dat ‘laf’ en op ‘vijand’ ook -
barst los en eischt ons aller verweer.
Nijdig hùn afgunst om ônze welvaart.
Listig werden wij overvallen.
Daadlijk ook wij in de bres voor den strijd.
‘Recht’ is de leuze.
Krom loopt de weg,
maar we gaan naar den zege.
Punt. Dan begin je iets anders te zeggen.
Wij hebben, in onzen Raad, besloten:
Ieder gezin leent ons minstens vier armen
die alle heldhaftig 't geweer hanteeren...
Voor gebeurlijke kosten bij overlijden...
TOURNIQUET:
Niet verstandig van zulke dingen te spreken!
SPECIE:
Nah! Kostlooze soep of 'n gratis begraafnis,
't schenkt hen wat moed want ze vreezen ellende.
Zorg je voor buik en voor het fatsoen
dan loopt het gesmeerd!
TOURNIQUET:
En dat wensch ik, vriend Specie!
SPECIE, z'n sigaar wegsmijtend:
Bah! smerig dat goedje. Dat noem je ‘sigaar’,
doet extra-bestelling met klinkende munt
er wordt nog bedrogen met viezigë ersatz!
| |
[pagina 246]
| |
TOURNIQUET:
Zoek bij 't gepeupel geen eerlijk bedoelen;
't is het gebrek aan moreele educatie!
SPECIE:
Mooi, Tourniquet, maar 'n mensch zoo bedriegen
met eindjes tabak die 'n kruier verstikken...
Nee, allemachtig!
TOURNIQUET:
Nou, Specie, blijf kalm.
Wat maakt je sigaar naast je zakenprocent?
Ik heb je benoemd tot leverancier
van alle behoeften voor landverweer!
Is dat niet 'n troost die je steunen kan
bij 't verlies van 'n kisje mismaakte sigaren?
Laten we zorgen voor volkseducatie
aan zôôveel kardoezen per man.
SPECIE:
Draaf maar door!
Ik leef heel eenvoudig zooals je wel weet;
ik wijk voor het onrecht! Maar 'k erger mij dood
als 'n individu uit de lagere soort
'n moreel-hoogstaand man op de flesch wil trekken...
(bruusk.) Zand nu daarover.
Ik gaf je 't recept.
Ik gaf je 't recept voor 't regeeringsbevel.
TOURNIQUET:
't Wordt nog heden gedrukt
en op alle goed-zichtbare hoeken geplakt.
SPECIE:
Je teekent dan ook: President Tourniquet?
TOURNIQUET:
Natuurlijk, spijts wroeging der nederigheid.
SPECIE:
Zeg, lust het je soms de collectie te zien,
de nieuwe collectie van schema's en plannen...
Daar is onder meer - in vertrouwen, m'n vriend! -
'n tuig dat verbazende dingen kan doen!
Verbeeld je...
(Beiden pratend af in nevenkamer.)
| |
[pagina 247]
| |
Tweede tooneel.De GEHARNASTE, BEKKENEEL.
Van achter het scherm hoort men reeds den lach van Bekkeneel 'n sissend of gillend lachen; die lach moet 'n obsessie worden. Na 'n poos treden Bekkeneel en de Geharnaste samen op. Bekkeneel heeft 'n zwart masker vôôr de oogen. De Geharnaste draagt, onder z'n modische vest, 'n glimmend harnas.
BEKKENEEL:
Hihihi...
GEHARNASTE:
't Is heel snel en eenvoudig gegaan.
Die ietwat onwillig beweerden te zijn
gingen stipt het gevang in, de boeien aan.
Zoo houden we rust in de Hofstad!
BEKKENEEL, (a.v.):
Hofstad...
GEHARNASTE:
Ik gis dat vriend Specie en Tourniquet
in de nevenkamer visite maken...
Heb jij ook zoo'n idee over Specie, zeg?
Zoo'n idee, ja, hoe noem ik het...?
BEKKENEEL, (a.v.):
Speci-aal...
GEHARNASTE:
Heel geestig! Ik vind hem pyramidaal!
Kom, gaan we niet zitten?
(ze zetten zich.)
BEKKENEEL, als voren:
... niet zitten...?
GEHARNASTE:
Ik zie
in zoo'n kerel het fijne lemmer
Toledo-staal... O, dat buigt zoo gewillig!
De druk van één vinger is reeds genoeg,
maar let op den weerslag die je verrast
en je flitsend het aangezicht striemen komt.
BEKKENEEL, (a.v.):
Striemen...
| |
[pagina 248]
| |
GEHARNASTE:
Ik hunker naar Specie's rapport.
Je weet dat we heden de daad bepalen:
Onder of boven! We hebben de macht...
voorloopig... Er hoeft nog 'n fundamelnt
zôô hecht dat we torens-der-toekomst bouwen
heel rustig, Havanne of Manilla rookend!
BEKKENEEL:
Hihi...
GEHARNASTE:
Wat ik jou nog persoonlijk wou zeggen:
Je kalmte... begrijp ik; zoo is je natuur,
maar dat je zoo weinig te praten weet
of alles in zwijgend bedreigen kauwt...
dat werkt me geweldig op 't temperament.
Je weet, 'k ben niet gauw van 'n kleintje vervaard
en 'k lust liever donder dan kwezelgefezel,
maar juist om die reden verbaas je me, vent!
Je zwijgt, net als ware je mond proppensvol
en wou je, beleefd, eerst wat binnenslikken!
BEKKENEEL:
Hi... Wat zou ik...?
GEHARNASTE:
Wel, praten, verdomme!
BEKKENEEL, staat recht.
GEHARNASTE:
Wat? Ga je nu loopen?
BEKKENEEL:
Werk in m'n handel, en vreugde wil ik;
vreugd voor mezelf.
Dat is genoeg.
Geef ik 'n rozige deern 'n kus,
ze vraagt me geen tweede; ze vraagt ‘niets’ meer.
Groet ik verleidelijk - zwijgend 'n reus
'n reus met bagage van spieren en vet,
dan valt hij in onmacht en zegt ‘niets’ meer.
Dans ik geruischloos m'n eigen wals
in 't rumoer van 't oneindige menschenbal,
zoo bleeken de wangen en vele luiken
dalen voor zwijgend-gesloten vensters...
Ben ik het fatum, het fatum zwijgt!
Ik spreek nu om jou eens plezier te doen.
| |
[pagina 249]
| |
Schrijf 't op in de annalen der politiek:
Ons aller bekende, Bekkeneel,
heeft vandaag in 'n rede... et caetera...
Hihi... als de wereld ook zwijgen kon
en draaien op vilt of op gutta-percha?
| |
Derde tooneel.GEHARNASTE, BEKKENEEL, SPECIE en TOURNIQUET.
Specie en Tourniquet zijn onder Bekkeneel's spreken binnengetreden.
SPECIE:
Zoover zal het komen, Bekkeneel!
Dë achtbare vriend-in-het-harnas weet het.
Hij tuurt naar de toekomst. 't Belooft heel wat!
Straks maaien de menschen mekaar omver
op duizende mijlen afstand!
GEHARNASTE:
Sssssst...
TOURNIQUET:
En stil zal het gaan... 'n Zuchtje slechts
en honderden liggen in laatste extase!
GEHARNASTE:
Vergeten de heeren het doel der bijeenkomst?
SPECIE:
We luisteren graag naar den heer directeur...
minister van kunsten en landverweer...
BEKKENEEL:
Het is toch geen kunst z'n evennaaste
te jagen naar 't uur van z'n testament?
GEHARNASTE:
Wat ik, plichtbewust, theoretisch wit noem,
kan praktisch wel zwart zijn...
SPECIE:
Dat heeft geen belang.
Geef het volk alle mooglijke kleuren te zien,
dan wordt het hen geel en groen voor de oogen.
BEKKENEEL:
Hihi... hihihi...
| |
[pagina 250]
| |
GEHARNASTE:
Nu, ter zake, mijnheeren.
(Ze zetten zich alle vier bij de tafel.)
Wij hebben dus alles derwijze geregeld
dat, buiten het vrouwvolk en eenige kreuplen
of ouden-van-dagen die toch van geen nut zijn,
geen man meer te huis blijft.
't Werd netjes geordend
in zoovele rangen dat al onze grenzen
driedubbel bezet zijn door al wat kàn werken
met furie in 't glorie-gedoe van den oorlog.
SPECIE:
Gefeliciteerd!
TOURNIQUET:
't Is heel knap.
SPECIE, tot Bekkeneel die roerloos blijft:
Bekkeneeltje, zeg jij niet 'n woordje van instemming?
BEKKENEEL:
Lekker...
Het laat mij, au fond, onverschillig, mijnheeren,
Ik ben aan zoo'n dingen vervelend gewoon.
GEHARNASTE:
Dat ruikt wel naar wreedheid.
BEKKENEEL, onverschillig:
He ja...
SPECIE:
De gewoonte...
TOURNIQUET:
Routine...
GEHARNASTE:
Wie ridderlijk is, houdt de maat
in z'n slagen en slaat ook niet langer
dan noodig voor 't eens te bereiken doel! Zoo...
SPECIE:
Prachtig! Ik gis al...
BEKKENEEL:
Ik lust wel het rythme
- jij noemt het: de maat - in den gang van de wereld...
GEHARNASTE:
Zoo komt de conclusie vanzelf, waarde vrienden...
| |
[pagina 251]
| |
TOURNIQUET:
Dat vraagt analyse.
GEHARNASTE:
We trokken de denkers,
de menschen-met-aandacht, ver weg uit de sfeer
waar wij, de hervormers, gerust moeten zijn
voor studie en arbeid.
Wanneer onze plannen
gerijpt en ten uitvoer gereed zullen liggen
is ook het conflict aan z'n eindje gekomen...
We spreken van vrede - 'n logen van liefde! -
en allen, de mannen die thans nog vervloeken
den weg dien ze trekken in roode gewelddaad;
de vrouwen die schreien om zonen en ega's;
de grijzen die zwijgend hun woede verkroppen,
zij allen begroeten ons blij als de redders
en zingen 'n bulderend alleluia
ter eere van hen die de zon weer doen schijnen!
SPECIE:
Nou!
GEHARNASTE:
Weg is 't gevaar dan voor onze regeering.
We zien onze handen door duizenden kussen
en dragen den lach van 'n vader op 't wezen...
SPECIE:
'n Traan in onz' oogen?
GEHARNASTE:
Zoover staan de zaken.
Ik meen dat m'n bondig relaas kan bevallen.
't Is eenvoud en waarheid op 't witte stramijn
onzer plichten.
TOURNIQUET:
Gefeliciteerd.
BEKKENEEL, echo:
... onzer plichten...
SPECIE, tot Bekkeneel:
Jij schijnt er niet erg mee ingenomen?
'k Begrijp dat 't vooruitzicht van vrede je dwarsboomt,
maar... ieder z'n taak.
BEKKENEEL:
Ik heb jullie niet noodig
om verder te gaan.
| |
[pagina 252]
| |
TOURNIQUET:
Dat is mooglijk.
BEKKENEEL:
Heh is zoo.
Mijn weg loopt rechtdoor.
SPECIE:
En je rust tusschenbeide?
BEKKENEEL:
'n Grilletje, Specie...
Ik weet niet waarom jij zoo snullig mij aankijkt...
Je doet soms nerveus in je vriendschapsbewijzen
en trekt aan m'n jas - in figuurlijken zin -
om eens diep in m'n zakken te voelen?
Ik gis wel
je ziertje wantrouwig begroeten
van heer Bekkeneel in je rarë omgeving...
SPECIE:
Ik moet protesteeren!
GEHARNASTE:
Waarheen loopt dat zaakje?
TOURNIQUET:
In 't honderd!
BEKKENEEL:
M'n vrienden,
m'n vrienden-van-heden, m'n sluwe vrienden,
m'n achtbare vrienden, m'n nobele vrienden,
ik ben in de firma geassocieerd
uit louter verlangen naar eenige rust,
naar vredige studie van jullie karakter...
M'n naam heb ik niet op papier gezet...
GEHARNASTE:
Maar mondeling...
SPECIE:
Mondeling gaf je je woord!
TOURNIQUET:
Dat hoeft geen getuignis, want menschen van eer
verbreken hun woord niet.
BEKKENEEL:
Ach, mondeling...
SPECIE:
Zou je
finaal ons 'n stok in de wielen steken?
| |
[pagina 253]
| |
GEHARNASTE:
Dat mag je niet denken van onzen vertrouwling!
TOURNIQUET:
Neen, Specie!
BEKKENEEL:
Ach, mondeling...
Zeldzaam is 't woord
door mijn mond tot verstaanbaren klank gevormd...
Ik houd niet van nutteloos razen, heeren.
Ik heb jullie mondeling meegedeeld
dat 'n zaak als 'n oorlog niet zonder mij
kan bedacht noch voltrokken...
En meer toch niet?
SPECIE:
Dat was wel 'n ietsje verwaand.
TOURNIQUET:
Niet verwaand.
Het gebaar van 'n groot ondernemer was het.
Het zelfbewustzijn van zakenmenschen.
GEHARNASTE:
Ook ik vat het zoo...
BEKKENEEL:
'k Vraag verschooning, vrienden...
Dat ‘zelfbewustzijn’ was opgelost
in 'n kinderlijke nieuwsgierigheid...
Hihi... Waar drie menschen 'n poppenkast
aan 't woelen en 't rumoeren brengen
mag ik toch wel eventjes komen kijken?
SPECIE:
Nee, maar...
BEKKENEEL:
Is 't vervelend, m'n Specie lief?
Ik zeg je de onnoozele waarheid, dikkert!
SPECIE:
Je bent brutaal!
TOURNIQUET:
En effet; zoo'n motieven
zijn dissonant...
GEHARNASTE:
Och, begrijp hem! Hij gekscheert!
| |
[pagina 254]
| |
BEKKENEEL:
Ik zocht naar 'n zoetjes-romantisch gedoe
om even te rekken m'n moede leden
in geeuwerig-gapend zelfvergeten...
'k Ben weer, als verdoemd, in 't reëele verdoold!
Dood! Dood! Dood!
Ik zal dwalen, mijnheeren-van-wet-en-plicht,
langs de grens door den man-in-'t-harnas daar
driedubbel met ‘levende’ menschen bezet.
Is mijn werk niet altruïstisch genoeg?
'k Verdien toch geen cent in m'n groote praktijk?
(Hij steekt 'n wijzende vinger uit. - De drie partners wijken.)
Ach, Specie, en jij, m'n geharnaste man,
en ook jij, Tourniquet, als ik even wijzen,
slechts wijzen wou naar je modische kleeren,
dan lag je vernietigd vôôr m'n voet!
SPECIE:
Laat ik even den huisknecht komen?
(Schelt.)
BEKKENEEL:
Vriend Specie, m'n dank!
En straks keer ik hier weer...
('n Knecht treedt binnen.)
GEHARNASTE, tot knecht:
Doe mijnheer uitgeleide.
KNECHT:
Daar wacht aan de deur
'n man die den heer directeur wil spreken.
TOURNIQUET:
Hoe ziet hij er uit?
BEKKENEEL:
Ik verdwijn.
(Met 'n reverentie.)
Mijne Heeren...
(Knecht wil voorgaan. Bekkeneel steekt hand uit. - Knecht blijft roerloos. - Bekkeneel af.)
| |
[pagina 255]
| |
Vierde tooneel.VORIGEN, min BEKKENEEL.
TOURNIQUET, tot knecht:
Nou, jongen, wat zegt ons die man aan de deur?
KNECHT:
't Is 'n sjofele kerel, 'n vent als 'n boom...
GEHARNASTE:
O ja, ik vermoed...
(Tot knecht.)
Laat hem binnen.
(Knecht af. - Tot Tourniquet en Specie.)
Ik heb - nu we Gummi niet langer bezitten -
'n anderen man-van-vertrouwen doen zoeken.
Wel mogelijk is het...
SPECIE:
Dat regel je zelf.
Maar kijk uit jë oogen...
TOURNIQUET:
Hernieuw het gevaar niet.
SPECIE:
Ik ga 'n sigaartje rooken, hiernaast.
En jij, Tourniquet?...
TOURNIQUET:
Ik ga mee.
(Beiden af.)
| |
Vijde tooneel.GEHARNASTE en CHRISTOFFEL.
(De knecht laat Christoffel binnen.) KNECHT, tot Christoffel:
Kom hierheen.
(Knecht af.)
GEHARNASTE, tot Christoffel:
Verlang je persoonlijk te spreken
dë achtbare directeur?
CHRISTOFFEL:
Zoo is het.
GEHARNASTE:
Je bied je diensten?
| |
[pagina 256]
| |
CHRISTOFFEL:
Als duivel-doet-al.
GEHARNASTE, reikt hem een degen:
Leg eerst je proef af.
Vlekken op 't staal.
Wat oud die vlekken, en ingeroest...
Poets me dat wapen eens netjes op
in vijftien seconden. Dan neem ik jë aan.
CHRISTOFFEL, degen vattend:
Het lijken wel vlekken van...
GEHARNASTE:
Kattenbloed!
Haha! Dat was toch 'n raar geval...
Verbeeld je - voor eenmaal wil 'k familjaar
je vertellen... - Daar zat in dit huis 'n kat...
'n kat met veel jongen.
Die piepten te luid
en de heer directeur kan zoo'n mormel niet zien
als het nutteloos aast naar z'n voedsel, vat je?
Dan heeft-ie, uit meelij, die degen daar
in d'r boddie gespiesd...
't Was 'n leuk gezicht...
Aan 't braadspit vier jongen en moeder kat!
CHRISTOFFEL:
Ik poets geen vlekken van... kattenbloed.
GEHARNASTE:
Dan ga je maar spoedig verder, man!
CHRISTOFFEL:
Is het geweten zoo gauw tevree!
Als ik 'n mensch den adem ontneem
en meteen ook z'n eetlust...
Wordt dat 'n weldaad
omdat hij té arm was om brood te hebben?
GEHARNASTE:
Nou, nou, asjeblieft, nou geen boetpredikatie!
Je biedt je diensten?
Wil je dienen of niet?
CHRISTOFFEL:
Ik zoek in de wereld de grootste macht.
Velen heb ik den weg gevraagd.
Dikwijls volgde ik verkeerde richting...
| |
[pagina 257]
| |
GEHARNASTE:
Hoe kwam je terecht in dit huis?
CHRISTOFFEL:
De menschen
hebben zich schor geschreeuwd.
Ze hebben gevloekt en radeloos, dol
klonk hun krijschen in 't oor mij:
Wat baat ons verzuchten naar vrede?
We bukken ellendig voor hem die 't land
het gansche land naar den afgrond jaagt!
... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
Ik heb gezien hoe ze kropen... kropen...
De macht die duizenden kruipen doet,
duizendmaal duizenden, schijnt me zoo groot
dat ik dienen wil haren wil...
GEHARNASTE:
En die vlekken?
CHRISTOFFEL:
Is dat lemmer door 'n lijf gestoken?
Heeft het gevlijmd door 'n hart,
'n hart dat brandde van liefde?...
GEHARNASTE, schatert het gemeen uit:
'n Kat!...
CHRISTOFFEL:
... Heeft de harde pezige vuist
dien stalen punt in 't vleesch geboord
om 't sterven te zien van 'n mooien lach...
GEHARNASTE, als voor:
De lach van 'n kat!
CHRISTOFFEL:
... om 't sterven te zien van 'n edel begeeren,
het laatste snikken van jongen mond...
(crescendo.)
Ik wisch niet het spoor hier nagelaten
door druppels bloed van 'n schamel mensch!!
(Op Geharnaste.)
O... daar... daar trilt ook 'n rillende huid!
Moest ik eventjes prikken...
GEHARNASTE, recht:
Wat wil je beginnen?
CHRISTOFFEL, luid:
... Zooals bij die jongen en moeder kat...
| |
[pagina 258]
| |
GEHARNASTE, schelt en wijkt.
CHRISTOFFEL, ziet het harnas aan de borst van den geharnaste:
'n Harnas... Gepantserd zijn longen en hart.
Wat jammer dat katten geen pantsers dragen.
GEHARNASTE, schelt nerveus.
(Plots treedt Bokspoot de kamer in, den huisknecht bij het oor houdend.)
| |
Zesde tooneel.GEHARNASTE, CHRISTOFFEL, BOKSPOOT.
BOKSPOOT, tot Geharnaste:
Geachte collega... je knecht is lam
als 'n afgejakkerde koppige ezel.
Geef 'm logies op de straat...
(De knecht krijgt 'n schop en maakt zich uit de voeten.)
BOKSPOOT, groetend:
Mijne heeren...
(Christoffel met degen ziende.)
Kom ik 'n les-in-schermen storen?
GEHARNASTE:
Mag ik uw naam?
BOKSPOOT:
Senor Bokspootiènsis.
GEHARNASTE:
Waarvoor dit bezoek?
BOKSPOOT:
Uit nieuwsgierigheid.
(Tot Christoffel.)
Doe maar.
Stilletjes mag je menheer wel begroeten,
(Christoffel met degen ziend.)
GEHARNASTE:
U zou me 'n beteren dienst bewijzen
met dit fenomeen te ontwapenen, senor...
CHRISTOFFEL, legt degen op tafel:
Ik dacht niet zoo dreigend-gevaarlijk te zijn.
Was niet m'n vraag ‘uwe’ macht te dienen?
| |
[pagina 259]
| |
BOKSPOOT:
Bied jij je diensten zoo hoffelijk, vriend?
GEHARNASTE, tot Christoffel:
Maak nu maar voort.
'k Zal je kommerloos missen.
(Tot Bokspoot.)
Maar wat bracht u hier?
'k Heb u nooit ontmoet en ik kan niet begrijpen...
BOKSPOOT:
Je kan niet begrijpen?
(Tot Christoffel.)
Ga eventjes zitten.
(Christoffel gaat naar 't venster en tuurt buiten.)
(Tot geharnaste, Christoffel bedoelend.)
Die rustlooze geweldige vent
zit scheef in het zadel...
En weet je waarom?
IK heb 'm doen draven;
dat kan hij niet.
GEHARNASTE, vat de schel.
BOKSPOOT:
Jij meent: die bezoeker is wat geschokt
in z'n hersens?
Je kan niet begrijpen, vriendschap?
Ik heb dien kerel hierheen gesjord!
Prikkend de spoor van m'n duivelswil
in z'n zoekend gedachte!
Hij zoekt, hij zoekt
de verbazende macht
die aarde of hemel beroeren kan...
- De hel is geen woonst van verlangen -
En ik, die geniepig de wereld beheersch,
ik sol al wie zoekt naar de macht!
GEHARNASTE, tot Christoffel:
Zeg 'reis, vriend,
haal den huisknecht eens hier!
CHRISTOFFEL, blijft onbewogen.
BOKSPOOT, tot Geharnaste:
Ach, ik ben zoo gemoedlijk in conversatie...
Laat knechten en meiden in keukenrust.
(Christoffel bedoelend.)
| |
[pagina 260]
| |
Hij roert niet en hoort je niet vragen, heer...
Hij luistert naar andre geluiden, ver,
ach, eindeloos-ver,
of toch schijnbaar-ver
voor 'n oor dat niet bijster geoefend is...
Sssst... Zwijg nu... en open
de zwijgende gangen van uwe zielen...
Daarin klinkt de wee-roep van andere zielen...
(Gedempt.)
Hoor... hoor... Hoor je?... Zeg, hoor je?...
(Drukkende stilte.)
GEHARNASTE, zegt verbijsterd, klankloos:
Nee.........
BOKSPOOT, lispelt, sterk accentueerend:
Hoor je dàt niet?
Dàt wat jij bewerkt onder mijn impulsie?...
Miljoenen draden op 't weefgetouw
die jagen, jagen in snorrende vlucht...
En jij... zeg, jij komt met de groote schaar
en knipt...
GEHARNASTE:
Au!
CHRISTOFFEL:
Die smartkreet weergalmt als 'n echo
uit menschenleed dat, in nacht verlaten,
de paars-bloedge lippen 'n vloek doet bijten...
BOKSPOOT:
Jij hebt het gezegd, onbewuste dicipel,
maar hier, die menheer, heeft het niet begrepen...
... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
Daar naderen ons menschen van gewicht...
Ik voel het plankier geweldig trillen...
| |
Zevende tooneel.GEHARNASTE CHRISTOFFEL, BOKSPOOT, SPECIE en TOURNIQUET
SPECIE, tot Geharnaste:
Wel, heb je gevonden?
(Tot Bokspoot.)
Bonsoir...
(Christoffel bedoelend.)
Is-ie dat?
'n Pootige kerel... Hoe heet je, vriend?
| |
[pagina 261]
| |
TOURNIQUET, tot Geharnaste:
Hoe bleek is je wezen?
GEHARNASTE:
Het is me te warm...
BOKSPOOT:
Mijnheeren, ik groet u beleefd en charmant.
TOURNIQUET, tot Bokspoot:
Mag ik...?
SPECIE, tot Bokspoot:
Zeg ons...?
BOKSPOOT:
Zeker... Uw nieuwe relatie
- ik zeg het deemoedig - gaat prat op haar afkomst en educatie.
Noem ik me doctor en specialist
in alle problemen der psychologie;
geef ik 'n kaartje met predicaat
van ronkend allooi... of verwaardig ik mij
den naam van 't onsterfelijk ras te noemen
waarvan ik de glorie vertegenwoordig,
dan gaan jullie borsten als in orkaan
'n el uit normale breedte stijgen...
Ik zegde m'n naam aan menheer uw gezel...
M'n titulatuur zal ik liever sparen...
Ik reis incognito...
SPECIE:
't Vereert ons...
TOURNIQUET:
't Vereert ons...
GEHARNASTE:
Ik snak naar de rust.
M'n hersens zijn loom en kapot gewerkt!
CHRISTOFFEL, tot Geharnaste:
U hebt me nog geen advies gegeven.
Sta ik in 't huis van den nieuwen meester?
GEHARNASTE:
Ach, loop naar den duivel!
BOKSPOOT:
Haha!
(Hij speelt met 'n rapier.)
GEHARNASTE:
Dat gesol van troebele woorden...
| |
[pagina 262]
| |
CHRISTOFFEL:
Nog vlamt in m'n geest
het gedenken van wat ik ervaren heb...
BOKSPOOT:
Bij de menschen!
CHRISTOFFEL:
En wat ik ervoer was zoo naar
als 'n sterlooze nacht...
Wie geeft me toch eindelijk, eindelijk licht?
Wien zal ik m'n dankbare diensten wijden?
BOKSPOOT:
Wijd ze den duivel!
Dan sta je meteen op het peil dezer heeren!
Ach, nu geen protest!
Neen, collegas,
ik weet dat ik even het teere punt
uwer nederigheid heb aangeraakt...
SPECIE:
Alles gekheid!
Ik wou nu precies eens weten
(Wijzend op Christoffel en Bokspoot.)
wat dié en dié hier komen verrichten.
Dit huis is geen toevlucht voor fenomenen
lang-mager, kort-stevig, en tutti-quanti...
Wat jullie als eigen moraal debiteeren
laat ons onberoerd.
BOKSPOOT:
Ach, kort-stevige tempel
van Mars en Mercuur...
SPECIE, kwaad:
'k Doe je buiten smijten!
BOKSPOOT:
Dan ga je toch mee?
TOURNIQUET, tot Geharnaste:
Nu, verklaar ons, per saldo,
hoe draait hier de boel? Ik erken dezen kerel;
hij diende aan het Hof!
GEHARNASTE:
Zoo'n knecht in m'n dienst?
We zochten 'n man van vertrouwen... en dié,
die stak me de ribben haast krom en dwars!
Wat jullie beslissen is mijn besluit,
maar snel moet de rommel geordend worden
| |
[pagina 263]
| |
SPECIE:
of 'k geef m'n ontslag!
't Zal zoo'n vaart niet loopen.
CHRISTOFFEL:
Ik zoek in de wereld de grootste macht...
BOKSPOOT:
Je dacht ze te vinden op deze markt,
omdat hier de koopman het hardste kwaakt
en z'n buurman, de mindere, overdondert?
Wie meen je - Silentium, mijne heeren! -
wie, meen je, trekt gierend de touwtjes van 't spel
dat armpjes en beentjes nu zus dan zoo gaan?
Wie blaast met 'n sprietje dat buikje dik,
dat buikje... meteen ook het buideltje geld?
Wie prikt de dropjes venijn in het bloed
van den man-met-het-harnas, zoodat z'n hart
op 'n miniatuur-brouwerij gelijkt:
van kwaje driften en kokenden haat?
Wie leerde den andere kalmpjes reeknen
wanneer en hoelang hij de baas zou wezen?
- Silentium, mijne heeren!! - 'k Geniet
van m'n satansche vreugdekuur!
(Tot de heeren, Christoffel bedoelend.)
Die povere kerel is voortgegaan
als 'n hond, op den reuk van jullie spoor...
Het scheen hem 'n weelde voor de toekomst...
Hij heeft zich vergist.
En hij weet het niet.
Al zeg ik de waarheid, de waarheid wijkt
voor 't cynieke liegen van jullie mond.
En die mond is mijn, en dat liegen is mijn...
(Christoffel bedoelend.)
Ook hij is mijn.
Want z'n jachten vuur ik dol-blazend aan...
Voort maar! Vooruit maar!
Wie is DE macht?
Zijn jullie de macht zonder mij, m'n vrienden?
Ach, kijkt zoo onnoozel den man niet aan...
Hij bedelt... zooals nog miljoenen beedlen.
Ze komen hierheen, gaan in jullie tempel
en gissen niet eens dat ze mij aanbidden...
| |
[pagina 264]
| |
CHRISTOFFEL, vooruittredend, kalm tot Bokspoot:
Ik zal ù dienen...
want zôô te spreken is niemand buiten u gegeven.
BOKSPOOT:
Toch wel... toch wel...
Daar nadert iemand.
Ja... Hoor je dat schuiven van lichte voeten?
SPECIE, schelt geweldig-zenuwachtig en roept met 'n onmenschelijk geluid:
Hul... hulp!...
(Hij zakt in 'n zetel.)
GEHARNASTE, heeft 'n degen gevat.
TOURNIQUET, doet 'n schrede voorwaart.
(Dat einde van vorig tooneel moet het logische culminatiepunt zijn uit de obsedeerende handeling van Bokspoot gesproten. - Nu hoort men achter de deur het ‘hihi’ van Bekkeneel weer.)
| |
Achtste tooneel.CHRISTOFFEL, BOKSPOOT, SPECIE, GEHARNASTE, TOURNIQUET en BEKKENEEL.
BOKSPOOT:
M'n vriend Bekkeneel...
BEKKENEEL, ziet de ietwat martiale houding van eenige der aanwezigen:
Nee, nee, nee!
Doet zonder bedenken die wapens weg
en steekt jullie moed in hetzelfde foedraal...
Ik breng een tijding zoo recht plezierig
dat deze vendetta me schrikken doet...
(Bokspoot groetend.)
Ach, goeie collega... Ik groet je van harte.
BOKSPOOT:
En wederkeerig m'n hartegroet.
| |
[pagina 265]
| |
BEKKENEEL, rondkijkend:
Zijn muren en deuren goed dichtgestopt?
Ik kan niet voor vreemdë ooren spreken.
(Christoffel bemerkend.)
Zou jij niet 'n rustige wandeling doen?
(Christoffel gaat naar achtergrond.)
TOURNIQUET:
Meneer Bekkeneel, na uw zonderling heengaan
verwacht ik vooreerst 'n excuse...
BOKSPOOT:
Welhoe? Heeft hij, Bekkeneel, zich bezondigd, menheeren?
SPECIE, moeilijk:
Voor mijn part verdient hij den strop!
GEHARNASTE:
Dat is larie!
Het heeft me gekwetst in m'n krijgsmanseer
door zulk 'n persoontje bedrogen te worden...
Ik daag hem dus uit.
TOURNIQUET:
En ik zal getuigen.
BOKSPOOT:
Wat prettig zoo'n interessant duel!
BEKKENEEL:
'n Zondvloed van woorden...
Verzuipt me toch niet!
Zit allen genoeglijk in 't ronde, vrienden.
Ik breng u rapport mijner ondervinding.
GEHARNASTE:
Onnoodig.
SPECIE:
Nou, laat 'm slechts rapporteeren.
Wie weet...
TOURNIQUET:
'k Ben nieuwsgierig.
BEKKENEEL, tot Geharnaste:
Jij, man-in-het-harnas, verricht goed werk,
en zegemaren doorklieven de lucht
als de zoevende bommen der schutterij...
De vijand...
TOURNIQUET:
De vijand?
| |
[pagina 266]
| |
SPECIE:
Verloor toch den slag?...
BEKKENEEL:
Natuurlijk... en liet ons den lieven last
van duizende lijken...
BOKSPOOT:
Die gun ik je graag!
GEHARNASTE:
Elkeen z'n bevoegdheid!
SPECIE, tot Christoffel:
Vermits jij, voor heden, 'als knecht fungeert,
haal wijn en sigaren...
(Tot overigen.)
Voor 't zegefestijn!
BEKKENEEL:
Ik voel me zoo gek dat ik dansen zou
was de dag niet zoo somber...
GEHARNASTE:
Met alle respect
voor je lekker rapport, kan ik niet verstaan
hoe geen stafbericht mij kwam overtuigen...
BOKSPOOT:
'k Versta des te beter, m'n waarde... Kom.
De staf is ad patres!
GEHARNASTE:
Wat?
BOKSPOOT, tot Geharnaste:
Maak je niet dik!
Die heeren zijn even stoffelijk als
'n kikker, 'n paard of 'n boerenkinkel!
BEKKENEEL:
Rechtvaardigheid draag in 't wapen mee.
Ik moest - ach, het fatum! - veel stakkerds vellen,
veel menschen die leefden in droom van geluk...
Dus gaf ik 'n zwaai ook in de andere richting,
en droeg het visioen van den rictus mee,
den rictus van officieele facies
die ongemanierd mijn persoontje vervloekten!
SPECIE:
Bah! Walgend zoo'n spreken!
BOKSPOOT:
En slecht voor je maag.
Hoe smaakt je diner na zoo'n inzet, dikkert?
| |
[pagina 267]
| |
GEHARNASTE, rapier in de vuist:
Genoeg! Hel en duivel! Genoeg!
Wie z'n ziele wil redden, maak voort of ik vlijm
jullie lijven omver!
TOURNIQUET:
Mijne heeren...
BEKKENEEL:
Sssst... Wacht nog.
(Op Geharnaste.)
Het schijnt dat m'n vriend ongeloovig blijft
voor m'n eerlijke boodschap?
Ik heb het voorzien.
En ik bracht, tot bewijs mijner dissertatie,
'n specimen mee uit het doodenland...
Zegt... Willen die heeren soms even zien?
(Langzaam richt hij zich achterwaarts naar
de gangdeur.)
M'n machabeus is onvolledig...
De helft van z'n kop is weggehouwen.
Toch is het nog leuk. Willen jullie eens kijken?
BOKSPOOT:
Haha!
(Geharnaste, Specie, Tourniquet zijn achteruitgeweken met instinctmatig afwerend gebaar.)
CHRISTOFFEL, in deuropening:
Moet ik voorgaan?
BEKKENEEL:
Of breng ik 'm hier?
Ach, antwoordt me toch...
Zijn die heeren verlegen?
... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
(Hij nadert het drietal.)
Nu staan ze te rillen...
BOKSPOOT:
Wie is DE macht?
BEKKENEEL:
Ze wijken, versuffend, vermemelde poppen!
BOKSPOOT:
Wie is DE macht?
| |
[pagina 268]
| |
BEKKENEEL:
Ze gruwen voor wat ik bewijzen wil:
't Verstarde staren van doode blikken
die mogelijk vragen zouden: Waarom?
BOKSPOOT, tot drietal:
Waarom, goeie vrinden?
BEKKENEEL:
Waarom wordt gij laf?
BOKSPOOT:
Waarom is het koud in uw binnenst, heeren?
BEKKENEEL:
Waarom is dat lijk als 'n vogelschrik
die kraaien en musschen verjagen kan?
BOKSPOOT:
Waarom wijkt het leuke triumviraat?
Uit wanhoop?
BEKKENEEL:
Uit hoogmoed? Ach, zegt toch: Waarom?
(Het drietal stom, nog meer geweken tegen zijdeur. Zijdeur lichtjes open.)
BEKKENEEL, tot Geharnaste:
Kom nader, m'n dappere degenman!
BOKSPOOT, tot Specie en Tourniquet:
Komt, laat ik'n accolade geven!
GEHARNASTE, springt met het rapier vooruit.
BEKKENEEL, vat rapier in beide handen en rukt het uit de handen van Geharnaste.
BOKSPOOT:
Aan wie nu de beurt?
(Specie en Tourniquet zijn nog meer geweken en staan reeds met één voet in de nevenkamer.)
BEKKENEEL:
Is 't niet gek voorwaar
dat 'n geestige baas zich zoo lomp gedraagt
en degenstooten in 't water geeft?
Blaas, nobele held, nu den aftocht snel!
Den aftocht naar wijn en sigaren en rust!
Ik schimp op je rust die je wanen doet
de zon in je zetel op te vangen,
de zon in Je koffer voor laatste reis,
de zon in de wereld der eeuwigheid!
| |
[pagina 269]
| |
Geen licht op je wegen waar ik steeds loop
in 't spoor van je dravende dreunende rennen!
Geen licht, maar 't gehunker van al je zinnen
naar licht dat voor jou niet bereikbaar is!
Ik schimp op je rust, op je leven, op al
wat jij en je dito's verlangen en doen.
Maar vast aan m'n zij zullen jullie voort,
steeds voort tot aan 't einde waar ik weer sta
om grijnzend m'n kelder te ontgrendelen!
Zôô, zôô spreken die oogen des machabeus...
en vragen m'n vrienden-van-elken-dag,
m'n schrikkende vrienden nu ook: waarom?
Ei, lieven, het fatum is mijn: Daarom!
(Wringt een glas in z'n vuist aan scherven.)
(Bekkeneel is steeds nader tot het drietal gegaan. Als onder hypnose zijn ze geweken. Bruusk verdwijnen ze in de nevenkamer en snokken de deur als 'n verschansing dicht.) | |
Negende tooneel.BOKSPOOT, BEKKENEEL, CHRISTOFFEL.
BOKSPOOT, tot Bekkeneel:
Wat heb je 't weer grappig klaar gesponnen!
BEKKENEEL:
Vaak werd mij verweten: Je zwijgt te veel.
Heb ik nu niet te veel gesproken?
Bah! Dat ik gedoemd ben om in zoo'n wereld
als aaklige grapjas te fungeeren!
BOKSPOOT:
Nou, spichtige broeder, de dag is voorbij...
We schragen ons lot, solidair en kordaat...
(Beiden keeren zich naar den gang. Christoffel staat daar nog.)
BOKSPOOT:
Ha, trouwe discipel! Jij zal ons dienen!
BEKKENEEL:
Volg zwijgend ons spoor... op vier passen afstand.
(Ze zijn den gang genaderd)
| |
[pagina 270]
| |
BOKSPOOT:
Maar graaf eerst 'n put voor dat overschot.
CHRISTOFFEL:
M'n dienen begint met 'n vrome daad...
BEKKENEEL:
Goed, goed. Maak wat voort.
CHRISTOFFEL:
In de witte wade
ligt roerloos die eens naar de verten zag
en zocht - ja, waarom niet? - en zocht zooals ik...
Zoolang ùwe macht alles overheerscht
wil ik al mijn daden u wijden.
BEKKENEEL:
Goed. Maak voort!
BOKSPOOT:
Laat 'm grommen... We gaan voorop.
Ik ben in te zinneloos-mooi humeur
om langer te wachten naar wilder gedoe!
Kom, kom, Bekkeneeltje...
Het ruikt hier te slecht!...
(Beiden af.)
(Christoffel ziet hen 'n oogenblik na. - Dan volgt hij, peinzend.) |
|