Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |||||||||||
Is Coremans' wetsvoorstel ongrondwettelijk?Wij zijn het niet eens met den geleerden schrijver van voorgaand artikel, den Z.E.H. Deken De Gryse, over het al of niet grondwettelijke van Coremans' wetsvoorstel, ook niet met E.P. Verest, die ons eene terechtwijzing zond op ons overzicht van tijdschriften (afl. 6 en 7). Wij meenen dat Coremans' voorstel grondwettelijk is in zijn geheel. Z.E.H. Deken De Gryse, noch pater Verest roepen de vrijheid van talen in om hunne redeneering te staven, en met veel reden dunkt het ons. Die vrijheid, door Art. 23 der Grondwet gewaarborgd, is hier niet in 't spel. Is zij geschonden omdat de leerlingen gedwongen worden Vlaamsch aan te leeren? Of is misschien de vrijheid van den leeraar te kort gedaan omdat sommige vakken in 't Vlaamsch moeten onderwezen worden?
* * *
Maar het wetsontwerp zou strijdig zijn met Art. 17 der grondwet over de vrijheid van onderwijs. ‘Het onderwijs, zoo heet het in dit artikel, is vrij, alle voorkomende maatregel is verboden.’ Vrij in den zin dat elkeen eene school mag openen, zonder voorafgaande toelating of zonder een diploma te moeten voorleggen zooals in den Hollandschen tijd. Vrij nog in den zin dat de onderwijzer aanleert wat hij wil, en hoe hij het wil, zoo zijne leering niet strijdt tegen de goede zeden of tegen de wetten van 't Belgisch volk. | |||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||
Heeft de Staat het recht een minimum van kennissen te eischen van degenen die hoogere studiën willen aanvangen? Ja, volgens velen, en zoo luidt ook onze tegenwoordige wetgeving. Anderen, en onder dezen is de Z.E.H. Deken De Gryse te rekenen, zeggen neen: alleen beroepsbekwaamheid mag de Staat vergen; hij mag eischen dat degene die advokaat wil worden eenige kennissen hebbe van 't Belgisch recht; dat hij die 't beroep van apotheker wil uitoefenen de artsenijen kenne en de voorschriften van den geneesheer kunne uitvoeren, enz. Het komt er dus op aan te weten wat door beroepsbekwaamheid dient verstaan. En hier kunnen we in de meening van Z.E.H. Deken De Gryse niet deelen. Beroepsbekwaamheid is zulke die den gediplomeerde in staat stelt zijn beroep behoorlijk uit te oefenen. Wij denken dat eene zekere kennis der beide landstalen noodig is tot het behoorlijk uitoefenen der beroepen waartoe diploma's van hooger onderwijs leiden. Sedert 1898 worden de Belgische wetten in 't Vlaamsch zoowel als in 't Fransch gestemd en afgekondigd. Het gebeurt onvermijdelijk dat de eene tekst min of meer van den anderen afwijkt en dat ze malkander volledigen. Sedert eenige jaren wordt er Vlaamsch in 's lands Kamers gesproken, en we hopen dat dit van langs om meer zal gebeuren. Wie de wet uitleggen wil moet den tekst en de voorbereidende werken kunnen verstaan, ook de Vlaamsche. De gezonde rede eischt dat de advokaat in 't Vlaamsch pleite voor franschonkundige betichten. - De advokaat in 't Vlaamsche land is gedurig in betrekking met franschonkundige menschen wier belangen hij verdedigen moet. Zelfs de advokaten van 't Waalsche land moeten wat Vlaamsch kennen om hun beroep behoorlijk uit te oefenen: hoeveel Vlamingen wonen er niet te Luik, te Namen, te Charlerloi? Zijn er geen Vlaamsche soldaten in 't Walenland in garnizoen en hebben advokaten in 't Walenland niet | |||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||
soms te onderhandelen met Vlamingen in de gevangenissen opgesloten? Zou de kennis van 't Vlaamsch niet rechtstreekscher tot het beroep van den advokaat behooren dan die van wijsbegeerte en letterkunde en oude geschiedenis die de wet nochtans oplegt zonder dat daarover geklaagd wordt? En kan een geneesheer in 't Vlaamsche land ordentelijk geneesheer zijn zonder zekere kennis van 't Vlaamsch? En gebeurt het zelf niet, alhoewel in veel minder mate, dat de geneesheer uit 't Walenland Vlaamsch zou moeten kennen om Vlamingen, daar werkende, te kunnen bijstaan? En de ingenieur, die met werklieden moet omgaan, vindt hij zelfs in 't Walenland niet veel franschonkundigen? In ons land is eene zekere kennis van 't Vlaamsch en van 't Fransch vereischt tot het behoorlijk uitoefenen van de verschillende beroepen, en die kennis zal van langs om meer noodzakelijk worden omdat in ons huidig economisch leven de menschen niet blijven wonen daar waar ze geboren werden. Daarom is het de plicht van den Staat het mogelijke te doen opdat die minimumkennis niet zou ontbreken. * * *
Maar, wij zeiden het reeds, velen geven meer toe dan de Z.E.H. Deken De Gryse betrekkelijk de staatsbemoeiing met het vrij onderwijs en zij nemen aan dat een minimum van kennissen gevergd mag worden van degenen die hoogere studiën willen doen. ‘Quant aux autres instituts et collèges, schrijft E.P. Verest in de Revue Générale,Ga naar voetnoot(1) voici l'unique droit de l'Etat: d'une part déterminer les connaissances dont l'ensemble constitue le capacité vraiment nécessaire pour que l'élève suive avec frait les cours de l'Université ou des écoles spéciales, d'autre part, faire constater le fait que ces connaissances sont acquises.’ De Staat mag dus, volgens deze laatsten, een minimum van kennissen vereischen. | |||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||
Waaruit moet nu dit minimum bestaan? Het moet minimum blijven; maar ten langen laatste komt het toch hierop neer dat de wetgever dit minimum moet vast stellen. Sedert 1890 wordt een getuigschrift afgeleverd door den bestuurder der school; deze bevestigt dat de drager met vrucht zes volledige jaren humaniorastudiën heeft gedaan. Dit diploma wordt voorgelegd aan eenen raad die ook de programma's onderzoekt en zijne bekrachtiging weigert wanneer de studiën niet ernstig zijn of de programma's niet voldoen. En vermits eene minimumkennis geeischt wordt voor Latijn en Grieksch en rekenkunde en geschiedenis enz., waarom zou ook geene minimumkennis mogen gevergd worden voor het Vlaamsch? Wij kunnen niet als ernstig aanzien wat M. Woeste zei tijdens de bespreking van Coremans' voorstel in 1890. ‘Onnuttig op te werpen dat wij door het getuigschrift Latijn en Grieksch voorschrijven. Art. 23 (der Belgische Grondwet aangaande de taalvrijheid) betreft de in België gebezigde talen en voor die talen is het gebruik vrij.’Ga naar voetnoot(1) De kennis van Duitsch zou men dus ook al niet mogen opleggen omdat die taal in België gesproken wordt! Voor meestal de beroepen is de kennis van Vlaamsch en Fransch veel nauwer met de beroepskennis verbonden dan die van Latijn en Grieksch, en meetkunde en oude geschiedenis! Ten andere, wanneer de Vlamingen vragen dat het Vlaamsch verplichtend vak worde, doen zij enkel de wet na over het Graduaat van 27 Maart 1861, wet die sommige tegenstrevers van Coremans' voorstel zouden willen herinvoeren. Die wet eischte de kennis van 't Fransch, en dat spijts art 23 der Grondwet! In art. 3 der wet van 27 Maart 1861 heet het: ‘l'examen de gradué en lettre comprend....
| |||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||
l'examen préalable à celui de candidat en pharmacie comprend:
l'examen préalable à celui de candidat notaire comprend:
Men smijte dus, in naam der taalvrijheid (art. 23 der Grondwet), den steen niet naar de Vlamingen die de kennis van 't Vlaamsch willen opleggen!
* * *
Maar, zal men opwerpen, Coremans vergt meer dan eene zekere kennis van 't Vlaamsch; hij wil de leerwijze van sommige vakken regelen. Indien Coremans in de vrije scholen eene methode van onderwijs wilde opdringen, dan ja zouden wij bijstemmen dat zoo iets strijdt tegen de grondwet, maar dat doet hij niet. Coremans vermoedt dat de leerlingen die behalve het Duitsch, het Vlaamsch en het Engelsch ten minste twee vakken bij middel van het Vlaamsch zullen geleerd hebben, genoeg Vlaamsch moeten kennen. Dat is een vermoeden, niets anders. De wetgever zegt: ik aanzie zulke leerlingen als kennende genoeg Vlaamsch, even als hij nu zegt: ik vermoed dat de student die zes jaren Latijn geleerd heeft genoeg Latijn kent. En zijn de onderwijsgestichten nu gedwongen die wetsbepaling na te leven? Neen; willen zij voor hun gemak de studiën anders inrichten, op eene andere wijze aan hunne leerlingen die minimumkennis bezorgen, dat staat hun volkomen vrij; maar dan mag de Staat eischen dat die studenten een examen afleggen om hunne kennis van 't Vlaamsch te bewijzen. Die bepaling, twee vakken in 't Vlaamsch aan te leeren, is dus in 't belang der leerlingen.
* * * | |||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||
Coremans, werpt men nog op, eischt de kennis van 't Vlaamsch enkel voor de leerlingen der gestichten uit het Vlaamsche land, waarom niet voor allegaar? Dat is tegen de gelijkheid der Belgen! Wij zeiden het zooeven: naar onze meening zou de wetgever eene minimumkennis der beide landstalen moeten eischen van al degenen die hoogere studiën willen doen. Maar de beste wetten zijn op de omstandigheden geschoeid; alle princiepen kunnen niet altijd en overal toegepast worden. De minimumkennis van 't Vlaamsch die de wetgever moet eischen van de leerlingen der Waalsche gestichten mag minder zijn dan die vereischt van de leerlingen der Vlaamsche gestichten: deze toch zullen meest het Vlaamsch noodig hebben later, en ten andere, het feit alleen dat de studiën gedaan worden in 't Vlaamsche land, maakt het aanleeren van het Vlaamsch gemakkelijker. Zoo kan bij voorbeeld gemakkelijker Vlaamsch gesproken worden onder de leerlingen, met de leeraars en met al de personen met wie de leerlingen in aanraking komen. Het zelfde kan men toepassen op de kennis van 't Fransch in 't Walenland. Iets dergelijks bestaat ten andere nu in den algemeenen prijskamp voor de leerlingen der Athenea, Gemeentecolleges en gepatroneerde Colleges. Daar wordt nu ook eene grootere kennis van Vlaamsch geeischt van de studenten der gestichten uit het Vlaamsche land, en eene grootere kennis van Fransch van de leerlingen der Waalsche gestichten. Voor de eene is 't Vlaamsch, voor de andere is 't Fransch de eerste taal. Ook in de toelatingsexamen der Normaalschool wordt met dit natuurlijk verschil rekening gehouden.
* * *
Indien het de wetgever toegelaten is zich tevreden te stellen met eene mindere kennis van het Vlaamsch vanwege de leerlingen der Waalsche gestichten, zoo mag hij ook, ingezien de omstandigheden, het eischen | |||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||
van die kennis uitstellen tot dat de tijd zal toelaten tusschen te komen. Die tijd zal, meenen we, binnen kort aanbreken. Het aanleeren van 't Vlaamsch heeft immers in deze laatste jaren veel vooruitgang gedaan in de Waalsche Gestichten.
Z.E.H. deken De Gryse gelieve ons deze korte aanmerkingen ten goede te houden. Wij verstaan dat men over deze zaak van meening verschillen kan. Over het betrachte doel zijn wij het eens: de vervlaamsching van onze jeugd en 't behoud van onzen Vlaamschen landaard.
De Opstelraad. |
|