voor de rechtbank der Taalzuivering moeten staan, en gemakkelijk door 't meer dietsche klavier kunnen vervangen worden. Minder gemakkelijk is het woord school te missen ofschoon men beweert dat het een bastaardwoord is van het grieksch en vervolgens van het latijn afgeleid. Maar het is noch grieksch, noch latijn (Oud-noordsch, skóli, Angels., skol, Oud-duitsch, scuola) daarom zou ik het niet vervangen willen zien. Dat er een groot getal bastaardwoorden bestaat, waarvoor geen nederlandsch gelijkwaardig woord gebruikelijk is, kunnen wij op vele bladzijden van den heer Broeckaert lezen. Het verhoogt de waarde van zijn boek, dat hij ook zulke woorden ter leering heeft opgenomen. Daarom zijn zij toch wel te vermijden, wanneer de schrijvers zich slechts de moeite willen geven der omschrijving.
Dat is het! De moeite is de vijand der luiheid, en deze luiheid houdt men te vriend ten koste van den geest der taal.
Om deze reden dan, bij de vele andere redenen, juichen wij het verschijnen des boeks van harte toe en wenschen het in handen niet alleen van de mannen der pen, maar van allen die hunne taal liefhebben en haar zuiver willen spreken.
A.T.
Almanak voor Nederlandsche Katholieken onder redactie van J.C. Alberdingk Thijm en Jan F.M. Sterck, ao Di 1896. Amsterdam, C.L. Van Langenhuysen.
Dit belangrijke werkje handhaaft zijn alouden roem. Bijzonder munten in dezen jaargang uit de studien van eerw. Albers S.J. over S. Lambertus. die van den heer Velthuysen over De geestelijke broederschappen en de armenverzorging in de middeleeuwen, de Levensschets van Zuster Angela van J.H. Hofman, De Nobelaers ook in betrekking tot Vondel, door H.J. Allard, S.J., met portret tegenover den titel, Een haarlemscke spookgeschiedenis, door J. Sterck, Het klokje van S. Elisabeth, door Mevr. Bongartz, Onze dierbare dooden (vervolg van 1894), door J.J. Graaf, enz. allen merkwaardige bijdragen in proza.
Wij willen de verschillende schrijvers in dit kort artikeltje niet voor de kritische rechtbank roepen en bij voorbeeld niet den geest der staatkunde van de Pippijnen in verband met de uitbreiding des Christendoms bespreken. Evenmin willen wij aan den schrijver over Geestelijke broederschappen onvolledigheid verwijten, welke in eenen vorm als die van zijn opstel, en die van het boek waarin 't is geplaatst, wel niet goed te vermijden was. Doch het ware ons lief geweest, indien hij zich bij een zeer klein gedeelte van het veld had bepaald, dat hier door hem wordt betreden, en vooral niet alle ‘middeleeuwen’ had willen omvatten. Dat is meer dan een reuzenarbeid. Tevens had hij dan hier en daar oorspronkelijke bronnen in plaats van vertaling kunnen bezigen.
Wat de dichtstukken betreft, daarvan hebben wij hier een allerliefst museum en vinden met voldoening namen als die van Br. Florentius, Siegfried, Van Meurs, Tonus, Van Roermund, Stumpel, de Stuers, (Gedachtenis in proza), Leo, De Vlam, De Veer, S.J., J.C. Alberdingk Thijm, Brom, Van Lindewoude, V. Vlijmen (elegie in proza).