2o Wie den toestand van het tooneel (het fransch tooneel in België) en den geest der tooneelbezoekers in Brussel, Luik en andere groote steden kent, zal begrijpen met wat doel de spreker zijne voordracht heeft gehouden.
De heer Alberdingk Thijm verlangde dat de schrijvers vooral het volk, het land waarvoor zij werken, het verleden van dat land, zijne overleveringen en gebruiken mochten raadplegen, om te weten hoe zij met hunne werken den diepsten, edelsten en duurzaamsten indruk zouden maken (gevolglijk ook de meeste eer zouden behalen en de grootste sommen zouden inzamelen).
Tot bereiking van dit doel, zeide de spreker onder anderen, moeten 1o de behoeften der jongste tijden niet uit het oog verloren en 2o de vertalingen uit het fransch zooveel mogelijk gemeden worden, hetgeen geheel in overeenstemming is met het doel, met den geest van het congres.
Dat men in Noord-Nederland de noodzakelijkheid van het aanknopen aan Nederlandsch verleden niet gevoelt is geen bewijs van sterk patriotisme, noch van nationaal kunstbegrip... doch dat laten wij daar; het gaat ons niet aan. Dat echter de aanbeveling van prof. Alberdingk Thijm in België niet genoeg kan worden herhaald, om dam te stellen tegen den vloed van even smakelooze als loszinnige tooneelstukken der kleine théâtres, is even zeker, als dat het goed is bedorven kost en zuur bier af te raden.
En wat nu de kunst, hetzij tooneel-, of schilder-, bouw- of beeldhouwkunst in 't algemeen aangaat (waarop de zelfde raad van toepassing is), een der hoofdbeginselen welke steeds in de Dietsche Warande zullen vertegenwoordigd worden (zonder daarom, op het vrije veld, tegenspraak uit te sluiten) is, dat de zekerste weg in alle kunstrichting is en blijft: zooveel mogelijk nationaal te zijn, om niet in allerlei tegenstrijdigheden te vervallen. Men bouwe, men schildere, men schrijve muziek en gedichten en spele naar nederlandschen aard.
Cosmopolitisme is de ondergang van een kunstvak.
Hiervan hebben vele critici in 't noorden, die over het congres hebben geschreven, geen begrip.
Daar er nu onder die esthetiseerenden critici zijn welke meenen dat de heer Alberdingk Thijm zich te zeer op het standpunt der zedelijkheid op het tooneel en niet genoeg op dat der Aesthetia, der schoonheidsleer heeft gesteld, antwoorden wij met eenen volzin van Prof. A. Pierson in den Gids 1891, bl. 15; ‘Wat is dat voor eene Esthetiek, die in een gegeven dichtsoort het hoogste schoon bereikbaar acht ten koste van iets dat het zedelijk gevoel op prijs stelt; of ook: wat is dat voor een zedelijk gevoel, dat, als het gekwetst is, in ons gemoed plaats laat voor bewondering van iets moois!’ Attrappe, champagne! De bedoelde mannen mogen dit overwegen.
Red.