| |
| |
| |
Boekenkennis.
Romans, enz.
Neera's Romans en Novellen. - I. Lydia, vertaling van Hanna van Brielen. II. Teresa, vertaling van Dr. E. Epkema. Voor de naamlooze vennootschap De Portefeuille, M.M. Olivier, uitgever. Amsterdam, 1889. 200 en 267 blz. gr. 8o op schoon papier, in grooten druk. Elk deel is afzonderlijk verkrijgbaar.
Wie zou zich niet verheugen over het verschijnen van deugdelijke kunstwerken? Wij zijn de eersten de beide deelen welkom te heeten, al zijn het ook slechts vertalingen.
Lydia is een verhaal zonder ingewikkelde voorvallen, maar boeiend door de natuurlijkheid der tafereelen en de juist gevoelde sch ldering der karakters uit de hoogere kringen der hedendaagsche maatschappij. Wij vinden, in realistische schildering, personen, wier geest ons gemeenzaam is, naar iets hoogers streven dan de vermaken van het dagelijksch leven, maar zich bedriegen in hunne verwachting, omdat zij zich geen klaar denkbeeld hebben gemaakt van hunne bestemming, en in een onzeker scepticisme rondtasten.
De nederlandsche stijl is recht aangenaam, en zoo heeft deze roman een aantal goede hoedanigheden. Doch boven dit verhaal stellen wij zijnen tegenhanger:
Teresa, wat ondertusschen meer uitmunt door uitvoerige beschrijving der onderdeelen, dan door groote ontwikkeling van karakters, al zijn deze ook werkelijk naar de natuur geschetst. Ook de verwikkeling is vrij alledaagsch, doch door den stijl nog al boeiend. Wij hebben echter onder onze novellisten verscheidene schrijvers en schrijfsters welke de hoedanigheden die Neera bezit nog in hoogere mate in zich vereenigen.
Tot het allerbeste wat in de romanliteratuur in de laatste jaren verschenen is, behooren zonder eenigen twijfel de verhalen van
| |
| |
Freule von Brackel. Zij zijn te Keulen bij J.-P. Bachem uitgegeven. Wij bevelen den nederlandschen vertalers deze werken bijzonder aan.
Voorspoed, van Georg Nordensvan, uit het Zweedsch door Ph. Wijsman. Leiden, A.H. Adriani. Druk van gebr. Nobels te Haarlem. 226 blz. handig 8o.
Eene vertaling uit de taal van het Noorden is steeds eene aanbeveling. De titel is niet minder uitlokkend. Hoevele verhalen of novellen handelen niet van Tegenspoed in jongelingsliefde, Tegenspoed in het huwelijk, Tegenspoed in handelszaken, allen speculatiën op de werking der zenuwen en traanvliezen.
Vroolijke, montere verhalen, die tot tevredenheid stemmen hebben wij noodig. Daartoe levert de heer Wijsman eene wel bewerkte bijdrage.
Vele personen nemen in dit verhaal het leven recht vluchtig, ofschoon daarom niet lichtzinnig op; in tegendeel spint eene enkele figuur eenen draad van droefgeestigheid door het weefsel der verwikkeling heen. Doch die draad breekt af. Einde goed alles goed.
De karakters zijn belangrijk; bijzonder Gustaf is kennelijk geschilderd. De verwikkeling is boeiend. Wij hebben slechts op verschillende tooneeltjes aan te merken, dat zich de opmerkingen en schilderende woorden wat dikwerf herhalen; bijzonder komt het beeld van den gedeukten hoed verschillende keeren voor. De vertaling is zeer verdienstelijk.
Histoire de la légende de Faust par Ernest Faligan, doct. en méd. et doct. ès-lettres des Facultés de Paris. Paris, librairie Hachette et Cie, 1888. XXXII en 476 blz. gr. 8o.
Een der belangrijkste werken in den laatsten tijd op het gebied der internationale letteren verschenen is voorzeker de studie van den heer Faligan, waarvan wij hier den titel afschrijven. Wij zeggen ‘internationaal’, omdat alle natien van Europa zoo niet in gelijke mate toch min of meer de legende van Faust in hunne letteren hebben opgenomen, hetzij door vertaling, door omwerking of door aanwending in eene der schoone kunsten.
Doch meestal hebben dichters toonkunstenaars en schilders zich gehouden aan hetgeen Gothe uit Faust heeft gemaakt; en die figuur wordt zoo verminkt en verwaterd, dat de porspronkelijke Faust ter nauwernood nog herkenbaar is. Ja hij verdwijnt menigmaal geheel achter de figuur van Gretchen, waarvoor Göthe in de oude verhalen slechts weinig herinneringen heeft kunnen vinden, en waaraan de schepping dus geheel en al aan hem moet toegeschreven worden.
Merkwaardig is het bovendien dat de oorspronkelijke Faust in vele opzichten karakteristieker is dan die van Göthe, alwaar hij ons meer verschijnt als een najager van het genot dan als de
| |
| |
hoogmoedige praler, gelijk hem ons de oudste overleveringen doen kennen. Wat er ook van zij, de heer Faligan overtreft met zijn werk verreweg al hetgeen tot heden toe over de oude Faustverhalen is in 't licht gegeven, en men zou hem eer van overvloed dan van leemte kunnen beschuldigen.
Door een rij van anderhalf honderd bronnen van ouderen en nieuweren stijl gesteund, toont hij ons de geheele ontwikkeling der Faustsage aan, wijst ons op het oordeel van de tijdgenooten, als Trithemius, Gast, Begardi, Mennel, Luther, Melanchton en vele anderen, en gaat voet voor voet het leven van Faust langs, met eene nauwgezetheid van oordeel, zoo stipt als dit tot heden nog niet was uitgesproken. De schrijver geeft zich zelfs de moeite oude schriftstukken in hun geheel te laten afdrukken, de meest verbreide verhalen uitvoerig mede te deelen, de bibliographie nauwkeurig te doorloopen, op de waarschijnlijkheden en onwaarschijnlijkheden der verhalen te wijzen, in verband met den geest van den tijd - kortom, het beeld der sage en harer overleveraars zoo duidelijk te maken als het doenlijk is. Zoo wordt door dit werk opnieuw bevestigd, wat de genoemde beroemde abt van Spanheim reeds in het jaar 1507 heeft geuit, dat onze held een onvergelijkelijk voorbeeld van euvelmoed, van praalzucht, van bedriegelijkheid bij zeer oppervlakkige kennis der wetenschappen was; een grappenmaker van de slechtste soort, die geen middelen ontzag om aan zijne lusten te voldoen en beheerscht was door allerlei hartstochten.
De schrijver bespreekt natuurlijk ook de verschillende vormen die het oudste volksboek van 1587 in de verschillende tijdperken heeft ontvangen, en de wijze waarop de schoone kunsten zich reeds spoedig van de sage meester maakten.
Ook de historiën, die gemeenlijk als samenhangend met Faust worden genoemd - Don Juan, El Mágico, Theophilus, enz. - worden vergeleken en geproefd, doch hierbij is ‘Marieke van Nimwegen’ vergeten
Ook is de schrijver in het opteekenen van nederlandsche teksten niet gelukkig, en hebben wij op bl. 445 in het platduitsch van 1588 niet minder dan 13 fouten in tien regels ontdekt.
Dit neemt niet weg dat de heer Faligan overigens volkomen voor zijne taak berekend was en althans alles heeft bijeengegaârd om de geschiedenis en de bibliographie der oudste Faustsage zoo duidelijk mogelijk in het licht te stellen.
P. Alb. Th.
| |
| |
| |
Werken over Kunsten en Wetenschappen, Schoolboeken, enz.
De Vlaamsche muziekschool te Antwerpen. Hare geschiedenis, hare inrichting, hare toekomst, door Peter Benoit Deel I. Antwerpen, drukkerij Wed. de Backer, Zirkstraat, 35, 1889.
Wij heeten deze studie van harte welkom. Standvastig op alle gebied van kunst, van wetenschap en van practisch dagelijksch leven voortwerken, ter handhaving van de eer des nederlandschen stams in België, met zijne taal en grootsch verleden, dat is een prachtig levensdoel.
Wij verheugen ons daarom buitengemeen over de volharding van onzen hooggeachten maestro. Tot heden ontvingen wij slechts de eerste aflevering van bovengenoemd werk.
Bibliotheca Rhynwyckiana. - De heeren Frederik Muller en Co, Doelenstraat, 10, te Amsterdam, geven onder dezen titel eenen catalogus uit van werken over katholieke godgeleerdheid, benevens schriften over het Jansenisme, het protestantisme in Frankrijk, enz.
Het zijn de jansenistische schriften die de overhand hebben, gedeeltelijk voortkomende uit de abdij van d'Orval in Luxemburg en verder uit Rhynwyk bij Utrecht, waarheen vijftien bewoners van Orval in 1725 de vlucht hadden genomen. (Zie het omslag dezer aflevering, 4e zijde.)
Leven van den hoogeerwaarden pater Petrus Beckx, 22n Generaal-overste van het Gezelschap van Jezus, door A.-M. Verstraeten, van hetzelfde gezelschap. Antwerpen, Drukkerij van Os-de Wolf, uitgever, 1889, XII en 572 blz. gr.-8o.
De schrijver verdeelt zijn werk naar tijdperken. I. Petrus-Joannes Beckx in de wereld (1795-1819): Het moederlijk huis te Sichem, 1795-1808; de latijnsche school te Testelt, 1808-1812; het College te Aerschot, 1814-1815; het Seminarie te Mechelen, 1815-1819; de pastorij te Uccle, 1819. II. Pater Beckx in het Gezelschap van Jezus (1819-1853): Het noviciaat te Hildesheim, 1819-1821; werkzaamheden te Hildesheim, 1821-1826; twee vorstelijke bekeerlingen, 1820-1826; de biechtvader van het hertogelijk hof, 1826-1830; de pastoor der katholieke gemeente, 1826-1830; P. Beckx verlaat Coethen, 1830; verblijf te Weenen, 1830-1848; een bezoek bij moeder Beckx, 1842; een kloosterling in de wereld, 1826-1848; P. Beckx te Brussel en te Leuven, 1849-1852; de Provinciaaloverste van Oostenrijk, 1852-1853. III. P. Beckx generaal-overste van het G.J., 1853-1884: Verkiezing van P. Beckx tot generaaloverste, 1853; angstvolle jaren, 1859-1870; troostrijke dagen, idem 1859-1870; toevlucht tot het H. Hart van Jezus, 1872: het Gezel- | |
| |
schap uit Rome verbannen, 1873; te Fiesole, 1873-1884; de mensch Beckx; de overste Beckx; laatste jaren 1880-1883; ontslag, 1884. IV. P. Beckx na zijn ontslag, 1884-1887: verblijf in St. Andreas 1884-1886; Gulden lessen, stichtende voorbeelden; ziekte en dood, 1886-1887. Herdenking.
Uit de opschriften der hoofdstukken leeren wij P. Beckx' levensloop reeds in schets kennen. De Inhoud is zoo ingericht dat elk hoofdstuk, in bijzonderheden ontleed, den lezer onmiddellijk op de hoogte brengt van hetgeen hij wenscht te weten en zoekt, waardoor zeer treffende onderdeelen aan den dag komen.
Wij zien hier reeds boven hoe Pater Beckx een zoon was van Brabantsch gebied, hoe hij zijne eerste studiën te Testelt en te Aarschot volbracht, te Mechelen godgeleerdheid studeerde, en vervolgens in 1819 pastoor werd te Uccle.
In dat jaar besloot de geleerde jongeling in de Jezuieten-orde te treden, en van dien tijd af werden zijne krachten naar Duitschland gewend, waar hij zich vooral ophield aan het hof van Anhalt-Coethen.
Later werd hij naar Weenen verplaatst, alwaar hij zich 18 jaren lang ophield, tot dat hij, in 1853 Generaal verkoren, te Rome zijn verblijf ging houden, vele jaren van angst, maar ook vreugdevolle dagen belevende, waarin hij een voorbeeld bleef van onderworpenheid aan den wil der Voorzienigheid.
De schrijver die gunstig bij ons bekend staat door zijne zorgvolle studien op Vondel (Lucifer, Joseph in Dothan) liet niet anders van zich verwachten, dan dat hij ook hier een door en door nauwkeurig geschreven werk zou leveren, als tegenhanger van dat van Joannes Alberdingk Thijm, S.J. over het Leven van den voorganger van Pater Beckx, eveneens een Nederlander (maar uit het Noorden), den generaal-overste pater Roothaan.
Doch niet alleen is het werk volledig en nauwkeurig, het is ook geschreven met die liefde en achting welke een zoon aan zijnen vader verschuldigd is; met dat ontzag, wat niets tegen de waarheid zegt, maar ook niet met kritisch oog naar fouten of ondeugden, of althans naar misgrepen en onhandigheden zoekt. Ten minste de schrijver heeft bij zijne studie ‘niet ééne daad, woord of gedachte’ aangetroffen, ‘die hij voor berispelijk zou durven aanmerken’;
De lezing van het werk zal dan ook bij elken onbevooroordeelde iets goeds stichten. Het oordeel van de Times over den gewichtigen persoon des ordengeneraals staat daaraan niet in den weg, waar dit blad den priester bij den veldmaarschalk Moltke vergelijkt!
Zij ook die tegen de ‘Jezuieten’ ingenomen zijn (gelijk zelfs de moeder van pater Beckx het een weinig was) mogen hieruit zien, dat de geest van den aanvoerder der Orde in vele gevallen
| |
| |
een geheel andere is dan die welke aan het gezelschap wordt toegeschreven, en men vaak op rekening der Congregatie stelt wat door overvloed of gebrek aan ijver door eenen enkele wordt misdaan.
Anna Byns, de ware vereerster van kerk en geestelijkheid, zou tegen zulk oordeel steeds gewaarschuwd hebben, al loochende zij zekere misbruiken en ondeugden der geestelijkheid niet.
De ware Flaminganten eindelijk zullen zich bovendien bijzonder daarover verheugen, dat de eerw. Jezuietenpater op 47jarigen leeftijd, na een verblijf in Duitschland van 23 jaren, naar België den raad zond de studie van de germaansche talen, natuurlijk bijzonder het Nederlandsch, niet nalatig te behandelen.
Handleiding der grieksche en romeinsche mythologie, door A.J. Meys, leeraar aan het seminarie Hageveld, te Voorhout. Leiden, J.W. van Leeuwen, uitgev. en antiq. boekh. Hooigracht, 74, 1887, 185 blz. kl. 8o.
De schrijver heeft ‘zich als doel voorgesteld, jongelieden, bij hun studie van klassieke Letteren, het verstaan der oude schrijvers te vergemakkelijken’, en ‘getracht, eenvoudig, beknopt en zooveel mogelijk volledig te zijn, en vooral alles te vermijden wat het jeugdig gemoed den geringsten aanstoot geven kan. In zoo ver als dit doel bereikbaar is, heeft de schrijver het getroffen. Deze soort letterkunde is daardoor met eene goede bijdrage vermeerderd. Ons komt echter voor dat het gebruik der Bibliotheca classica, het ouderwetsche schoolboek, niet moet worden verzuimd. 't Is zeer leerrijk het latijn te bestudeeren met latijnsche verklaringen. Daarenboven dekt de klassieke taal menig punt wat in 't nederlandsch of al te naakt of onbegrijpelijk wordt voor het jeugdig gemoed, zooals b.v. de geschiedenis der zonen en doenters van Jupiter.
Les caveaux polychromés en Flandre par l'abbé G. vanden Gheyn, avec 7 planches hors texte, par P. Raoux. Gand, H. Engelcke, libr. éditeur, rue de la Calandre, 13, 1889, 35 bl. gr. 8o, prachtpapier.
Met voldoening kondigen wij dit kostbare werk aan, waarvan de eerw. heer van den Gheyn ons in de zesde aflevering der Dietschs Warande 1888 reeds het eerste staaltje heeft gegeven. Hier wordt nu hetzelfde onderwerp op breedere schaal behandeld en verdeeld in de volgende hoofdstukken: I. De polychromie der grafkelders in Vlaanderen, gedurende het tijdperk der laatste middeleeuwen. II. De grafkelders in de kapel van St. Nicolaas te Brugge in 't bijzonder. III. De oude kunstschilderskapel te Brugge en de grafkelder van Guillaume de Monbléru.
Aan 't einde dezer studie drukt de schrijver den wensch uit dat er een werk moge geschreven worden over de muurschilde
| |
| |
ring in België in 't algemeen. Het zoude een wezenlijk groote dienst zijn, die daardoor aan de nederlandsche kunstgeschiedenis wierd bewezen.
Wij sluiten ons bij dien wensch van ganscher harte aan. De gedachte van te protesteeren tegen de Plaesteraers is altoos eene der liefste van de Dietsche Warande geweest. Wij eindigen daarom dit kleine overzicht met de woorden reeds in het jaar 1889 bl. 23 in de Warande gedrukt, tegen allen die den valschen schijn in de schoone kunst boven de natuur verkiezen, en die de kale, witte kalk der muren, wegens hunne properheid, den voorrang geven boven de kleuren die 't beeld zijn van het leven der heiligen of helden die er door worden voorgesteld.
Jan Dingelsche namelijk, een dichter der vijftiende eeuw schrijft aldus:
‘Van allen luden, noch soo crachtich
Wevers, volders, scere no backers
Maar die meeste Heren sijn die plackers.
Moge het schoone werk van den heer van den Gheyn rijke vruchten dragen en de Heeren plackers eens goed helpen opruimen.
Paul Alb. Th.
Het Klooster ten Walle en de abdij van Den Groenen Briel. Stukken en oorkonden, verzameld en uitgegeven door V. vander Haeghen, archivaris der stad Gent. 4e reeks, no 7. Gent, boekdrukkerij C. Annoot-Braeckman, opvolger Ad. Hoste, 1888.
Simoen van Hale en Isabella zijne geselnede stonden hunne aloude woning Sanderswal ter inrichting van een klooster af.
Simoen was met Jacob van Aitevelde, aan Eduard III tegen Frankrijk behulpzaam geweest, en had onrechtmatig den titel van Reuward van Vlaanderen aangenomen. Daarom?) verklaarde Lodewijk van Nevers in 1341 dat hij de groote devotie en de affectie van onsen vorseiden ruddere ende sinen wive, onse zustre merchende hun toestand (dat is, in natuurlijke taal, hen, wegens hunne vijandelijke handelingen, dwong) hunne woning af te staan met eene dotatie van 600 pond parisis aan het nieuwe klooster. Dit was het Hof ten Walle.
Graaf Lodewijk wist zich vervolgens geheel van het Hof meester te maken, en verkreeg daartoe zelfs de pauselijke goedkeuring tegen den afstand van eene andere ‘siede’, gelegen aan de noordzijde van de plaats genaamd de Groenen Briel, waaruit de nieuwe abdij ontstond.
Van die beide kloosters berustten de archieven eerst te Rijsel, thans te Brussel, maar vooral op het archief te Gent.
De hier door de Maatschappij der vlaamsche Bibliophilen uitgegeven stukken, reiken van 1230 tot 1754.
| |
| |
Essais de critique musicale. Hector Berlioz. Johannes Brahms, par Leonce Mesnard. Paris, Fischbacher, 33, rue de Seine, Tagot, rue Guénégaud, 18. 1888. 83 blz. 8o.
Der Fall Wagner. Ein Musikanten-Problem von Friedrich Nietsche, zweite Auflage, Leipzig, C.G. Naumann, 1889, 57 blz. octavo.
Ziedaar twee uiterst leerrijke schriftjes over hedendaagsche toonkunstenaars, ‘Mannen van beteekenis’, zonder eenigen twijfel.
Hoe verschillend van strekking! Het eerste is eene ernstige grondige verheerlijking van Berlioz en Brahms, en toch twee zoo uiteenloopende geesten; het andere is eene snijdende bespotting van Wagners navorschingen om het kunstideaal voor de toekomst vast te stellen.
De lof aan Berlioz en Brahms gebracht is verdiend. De ontleding hunner werken is zelfs diep gevoeld; al protesteeren wij steeds tegen program-muziek. De parodie van Wagners teksten is niet minder ad rem; en ofschoon hier overdreven wordt, is het nuttig, is het gezond dat de musici en de leeken-aanbidders van Wagner eens nadenken, of zij soms niet knielen voor eenen afgod, al is het beeld ook van treffelijke schoonheid. Is Wagners genie ook reusachtig, evenwel, zoo zegt de schrijver, is er een zekere grond van recht voor hen die uitroepen: ‘Ik haat Wagner, en toch maakt hij mij tot het hooren van elke andere muziek ongeschikt!’
Dat Nietsche Brahms ‘den Musiker einer Art unbefriedigter Frauen’ noemt (bl. 50) is ongeloofelijk. Dat Mesnard de idioten eens goed over de kam haalt, die hun afzijn van gevoel, verstand en smaak zuchtend verbergen achter de uitdrukking: ‘Ah, de la musique savante’, is prachtig. Bravo!
J.A. Alberdingk Thijm, door C.J.B. van der Duys (Zaim). Met portret. Amsterdam, Mari, J. Ternooi-Apèl, 1889, 77 blz., 8o.
De levensbeschrijving is vrij volledig, wanneer men bedenkt in hoe korten tijd zij is opgesteld. Slechts twee zaken zijn minder juist voorgedragen.
‘Alberdingk was te goed Nederlander, te zeer dramatisch dichter om het anathema van den Syllabus te herhalen.’ Dat is een bepaald misverstand. De schrijver van den Syllabus ging niet over de grenzen van de leer der katholieke kerk heen. Alberdingk nam de geheeie leer der Katholieke kerk aan. Ergo..... Dit belet niet dat hij met alle genoegdoening van vrije Batavieren kon gewagen.
Verder heeft de schrijver van 't levensbericht in 't geheel Alberdingk's begrippen van schoonheid niet aangeroerd, die toch zulke groote plaats in zijn denken vervulden. Dat Alberdingk ‘de frissche stroomen der zeventiende eeuw een weldoend bad’ noemde
| |
| |
wordt hierboven opgehelderd in het bijzonder artikel aan den dichter gewijd.
Overigens is het werkje met zorg, met vlijt en liefde geschreven en zijn wij den heer van der Duys zeer dankbaar voor de kostelijke bijdrage ter betere kennis van den overleden dichter Josephus Alberdingk Thijm.
Beroep op het volk, door Jonkheer Mr. H.C. van der Ewyck, oud-lid in den Raad van Nederlandsch-Indië. 's-Gravenhage, Cremer en Cie, 889, 53 blz., gr.-8o.
Wij zien hier de vertaling van den titel der brochure Appel à la nation, welke iedereen kent. De heer van der Ewyck grijpt partij voor het denkbeeld wat daarin is ontwikkeld, door eene uitgebreide vertaling te laten afdrukken van een werkje reeds in 1876 door den schrijver in 't licht gegeven.
Zijn doel is den naijver tusschen Nederland en België op te wekken om de hervorming van het leger tot stand te brengen.
Het vraagstuk van het militarisme hangt wel met de Zedegeschiedenis te zamen, die tot het gebied der Dietsche Warande behoort, maar de draad is toch al te dun die het met onze werkzaamheden verbindt, om er te dezer plaatse lang bij stil te staan. Het werkje moet echter in 't bezit wezen van elk die in het daarin besproken vraagstuk belang stelt.
Leerboek der Rekenkunde, door N.L.W.A. Gravelaar, leeraar aan de rijkskweekschool voor onderwijzers, te Deventer. Eerste Deel. Groningen, P. Noordhoff, 1889, 184 blz., gr.-8o. Prijs: f. 1.25 (fr. 2,60).
Een uitmuntend boek, wat bij Strootman enz. niet behoeft achter te staan. Daarbij is het klaar van druk, en uitnemend van papier, vriendelijk van omslag en in 't geheel niet duur. Wij wenschen het in aller handen te zien.
Naturalistische passie-cyclus van elf zangen, met voor- en achterdeur door Ixo. 's-Gravenhage, Cremer en Cie, 1889, gr.-8o op prachtpapier, met verlichting.
Ik drijf als vliegend vliegevolk
Beneden in een guur-gore kolk;
De winden huilen grien, grien, grien,
'k Heb nooit zoo'n drijvend vlot gezien,
De winden huilen grien, grien, grien.
Eene kostelijke spot op moderne dichtkunstontzwaveling. Weldra verschijnt idem Modder, een Bagger-roman, door Ixo. f. 4.75 (fr. 10. -).
‘De prijs is laag in aanmerking van de hooge massa vuilnis’.
| |
| |
De drinklust en zijne genezing, door A. Jacobs, te Baarn. 's-Gravenhage, Cremer en Cie, 1889, 32 blz. gr.-8o.
‘Nu in Nederland de oprichting van een asyl voor de deur staat, kunnen deze regelen wellicht eenig nut stichten... Het geldt hier het welzijn van het individu, van de familie en van de natie’.
In Amerika is genezing van drinkpatiënten door het asyl tot op een derde van het vroegere getal gedaald.
Age des volets d'un triptyque historique sur lesquels sont représentés Philippe-le-beau et Jeanne de Castille, par le comte Maurin Nahuys. (Extrait des annales de la Société d'Archéologie de Bruxelles, t. II.)
De schrijver bewijst met de wetenschap der wapenkunde ter hand, dat dit drieluik niet aan 1498 of 1499, zooals men tot heden aannam, maar aan 1505 moet toegeschreven worden.
Wij verheugen ons door de ontvangst der studiën van het oudheidkundig Genootschap de lezers in herinnering te kunnen brengen welke belangrijke bijdragen tot kennis van onze verleden dagen door de leden worden geleverd.
Driemaal den Aardbol om. Aardrijkskunde voor de volksschool in drie ineensluitende leerkringen, door F. Bruins, leeraar aan de rijks-kweekschool voor onderwijzers, te Groningen. Eerste gedeelte. Dertiende druk. Groningen, P. Noordhoff, 1889, 35 cents (75 centiemen), 101 blz., kl.-8o.
Schoolboeken die aan hun dertienden druk zijn gaat men niet meer beoordeelen. Alle fouten zijn er natuurlijk lang uit verdwenen, en het onpractische is practisch gemaakt.
Kern van de theorie der Rekenkunde, door W.H. Wisselink, directeur der Rijks hoogeie burgerschool, te Heerenveen. Groningen, P. Noordhoff, 1889, 59 blz., kl.-8o. Prijs 50 cents (een frank).
Alweder een zeer nuttig boekje, bewijzende dat de schrijver vooral op het oordeel zijner leerlingen zoekt te werken, wat niet in alle landen van Europa op de school gelijkelijk geschiedt. Vele leeraren zijn tevreden wanneer hunne scholieren hun geheugen eenige jaren lang hebben gekweld.
Inleiding tot de theorie der Rekenkunde, door N.L.W.A. Gravelaar, leeraar aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers te Deventer. Tweede druk. Groningen, P. Noordhoff, 1889, 156 blz., handig octavo. Prijs: f. 1.25 (fr. 2,60).
Dit werk is bestemd om vooral het oordeel der jongelingen op practische wijze te oefenen, en overtreft al wat tot heden van denzelfden aard geschreven is. 't Is daarom niet te verwonderen dat het in betrekkelijk korten tijd reeds eenen tweeden druk beleeft.
Daarenboven is het volkomen waar, wat het Schoolblad reeds
| |
| |
heeft betuigd: ‘Over didactiek is in Nederland nog veel te weinig geschreven’.
Vraagstukken ter oefening in de algebra, door W.H. Wisselink, leeraar aan de rijks hoogere burgerschool te Heerenveen. Eerste Stukje. Zesde druk. Groningen, P. Noordhoff, 1889, 68 blz. kl.-8o. Prijs 50 cents (een frank).
Men zegt, na zulk eenen zesden druk niet: ‘Ziet, beproeft en oordeelt!’ maar eenvoudig: ‘Ziet het aantal drukken, en bedenkt dat de schoolopzieners en andere gezaghebbers 't oog hebben op de boeken’. Dat is aanbeveling genoeg!
Bouwkundig rekenboek voor ambachtslieden. Verzameling van 500 vraagstukken ontleend aan de praktijk der bouwambachten, door G.-A. Scholten, architect en leeraar bij het middelbaar onderwijs te Tiel. Groningen, Noordhoff, 1889. Prijs: 60 centen (fr. 1.25). 80 blz. 8o.
Een nieuwe, goede gedachte, die bijzondere rekenboeken! Wij wenschen aan dit werkje, wat klaar en bondig is opgesteld, eenen recht goeden uitslag. Doch, ware het niet mogelijk den prijs (voor ambachtslieden) nog iets lager te stellen? Voor België ware dit niet alleen nuttig, maar noodig.
De Taalvriend. Taaloefeningen voor de lagere school, door B. Baas, hoofd der school te Blesse. Groningen, P, Noordhoff, 1889. Vier stukjes, elk van een 80 bladzijden, en naar den ouderdom der leerlingen ingericht. Uitmuntend! Deftige aanbevelingen ontbreken er niet aan en zijn erbij afgedrukt. Wij voegen, als taalvrienden, de onze eraan toe.
De Sagentijd der oude Volken, door P.H. Witkamp, met 176 gravures. Groningen, P. Noordhoff, 1889, 463 blz. groot 8o. Prijs f. 2.40 (fr. 5).
Het is niet recht duidelijk welken kring van lezers zich de schrijver bij het opstellen van zijn werk heeft gedacht. Dit moet toch bij de beoordeeling wel deugdelijk in aanmerking worden gebracht. Mij komt het voor dat de schrijver zich richt tot jongelingen en jonkvrouwen die het in de school geleerde nog eens herhalen, en door prenten willen toelichten, of aan het vrouwelijk deel eens gezins in 't algemeen, dat met zekere ijdelheid aan haar vriendinnen eenige geleerdheid wil toonen, zonder daarom iets grondigs te hebben geleerd..
Wat er ook van zij: de tekst is duidelijk van stijl en de platen zijn in 't algemeen wel geslaagd.
Men moet zich evenwel verwonderen dat, neven den sagentijd van een dozijn volken, die slechts weinig met onze westeuropeesche beschaving te doen hebben, in 't geheel aan den mythentijd der Gothische of dietsche volken, der zoogenaamde ‘Barbaren’
| |
| |
niet is gedacht, wier miskenning toch eindelijk, na zoo vele eeuwen broeiens op den latijnschen tijd, eens moest ophouden.
Dan kunnen wij ons ook maar niet begrijpen, hoe er gezond oordeelende geleerden gevonden worden, die nog altijd tegenstrijdigheid tusschen de natuurwetenschap, de geschiedenis en de overlevering vinden, waar er sprake is van het boek Genesis; daar toch tegenwoordig werken bij dozijnen te vinden zijn, waarin wordt bewezen, hoe merkwaardig de minste ontdekkingen op het gebied der geologie volkomen met de woorden van Genesis overeen te brengen zijn. Men leze Gfrörer, Wiseman, Reusch, en vele, vele anderen.
Overigens is het werk vol merkwaardige bijzonderheden die uit velerlei boekdeelen zijn opgezocht, en aldus biedt het eene recht aangename verstrooring van ernstige studien. Ook is het niet al te duur.
Viooltjes. Vertellingen, sprookjes en versjes; een leesboek ten dienste der volksschool, door K. Hofkamp, hoofd der leerschool, verbonden aan de rijkskweekschool voor onderwijzers te Groningen. Vijftiende druk. Groningen, P. Noordhoff. 1889. 114 blz. kl. 4o. Prijs: 30 cents (65 centiemen).
Het woord ‘Vijftiende druk’ is eene betere aanbeveling, eene grootere goedkeuring dan lange artikels. Het boekje is daarbij goed verzorgd met net karton omslag; het is wel afgesneden en draagt bovendien de lofspraak van negen bevoegde stemmen op 't voorhoofd. Ook is het formaat van den vijftienden druk wat grooter en de letter wat duidelijker dan die der vorige uitgaven. Wat kunnen wij hiel nog aan toevoegen, dan alleen het woord: ‘'t Is wel verdiend!’
Het eenige wat men zou kunnen aanmerken is, dat sommige volzinnen, ofschoon in zuiver nederlandsch gekleed, toch nog een germaansch halsdoekje dragen. Anders gezegd: de vertaling is soms te letterlijk.
De Jeugdige Zanger. Theoretische en practische handleiding bij het zangonderwijs, inzonderheid op de scholen, door Richard Hol. 11e werk, 1e deeltje. Zevende verbeterde druk. Groningen, P. Noordhoff, 1889. Prijs 30 cents (65 centiemen).
Wie kent Richard Hol, den grooten Utrechtschen toonkunstenaar en orkestdirecteur niet? Hij weet niet alleen in deftigen sinfoniestijl te schrijven, maar ook tot den geest der kleinen af te dalen. Wij vinden hier liefelijke liedeien op gedichten van C. Honigh, Diederik, J.P. Heye, P. Louwers, W. Bouwmeester, Herman Opdeyn, J.J.L. ten Kate, Frisius, in uitmuntende keuze.
Wat was en is. Iets van de ontwikkelingsgeschiedenis van ons volk. Leesboek voor de volksschool door D. Kanon, hoofd- | |
| |
onderwijzer te Scheveningen. Eerste stukje. Tweede druk. Groningen, P. Noordhoff, 1888.95 blz. 8o. Prijs 30 cents (65 centiemen).
Het Schoolblad, De Wekker en anderen bevelen dit werk met oprechte warmte aan. Wij voegen er onze goedkeuring aan toe. Het is eene aardige bijdrage tot de kennis der zedegeschiedenis van de middeleeuwen; al zondigt de schrijver ook wel eens tegen de geschiedenis, b.v. door de rederijkerskamers te beschouwen als een gevolg van het verval der geestelijke tooneel (mysterie)-spelen, enz. Ook komt het woord ‘middeleeuwen’ dikwijls voor, als bestond er geen onderscheid tusschen den tijd van Karel den Groote, Otto I en keizer Frederik III. Dat gaat niet!
Nederland en zijne bewoners. Handboek der aardrijkskunde en volkenkunde van Nedeiland, met karakter en afbeeldingen, door Dr H. Blink. Eerste aflevering. Amsterdam, C.L. Brinkman, 1889, 86 blz., gr.-8o.
Het werk zal volledig zijn in 3 deelen van 7 afleveringen, van 64 blz. elk. De prijs per vel van 16 blz. is 15 cents, later 20 cents.
Het is een uiterst nuttig en zeldzaam werk, dat het voordeel heeft alle bronnen op te geven waaruit de schrijver heeft geput, en derhalve alle verdere, uitgebreidere studie zeer vergemakkelijkt. Het munt ook uit door grondigheid en juistheid; het is bovendien recht fraai en op kleurig papier uitgevoerd.
Gedichten en Rijmen uit mijn studententijd, door W - a. Groningen, P. Noordhoff, 1889, 120 blz., handig 8o.
Dit boekje bevat veel goeds. 't Is naar vorm en inhoud van goeden smaak; keurig gedrukt. De schrijver verraadt veelzijdige studie. Als proeve zijner dichtkunst het volgende:
Huybert en Jan van Eyck.
(Aanbidding van het Lam.)
De vader troont in 't grondelooze licht;
Zijn rechte siert de zaligste der vrouwen,
Zijn slinke d'Eersteling der ten dood getrouwen;
Zijn Rei heft aan 't alheerlijkst lofgedicht.
De Zwerver, 't oog op 't Hoogste altijd gericht,
De Denker, peinzens moê, komt hier aanschouwen.
't Aarts-oudrenpaar, na vrij van 't eindloos rouwen,
Aanbidt wien 't kroost zijn redding is verplicht.
En wie er Heilgen, Strijders, Rechters heeten,
Apostlen, Maagden, Israëls Profeten
En 's Heidens wijzen, groeten als hun Heer
Het Lam, op aard geslacht voor aller zonden,
Welks bloed voor allen laafnis is bevonden,.....
Wij staren 't aan - en vallen met hen neêr.
| |
| |
Onze gezondheid. Een leesboek voor de volksschool, door Prof. Dr. D. Huizinga, schrijver van ‘Uitstapjes in het Rijk der natuur.’ Derde, herziene Druk. Groningen, P. Noordhoff, 1889, 78 bl., kl.-8o. Prijs: 30 centen (65 centiemen).
Eene waarlijk verbeterde, verfraaide uitgave. Het werkje bevat uitmuntende raadgevingen om ‘Lekkernij (te smaken) die niets kost’, ‘vergif’ uit het huis te weren; huid, drank, kleederen, alles zoo in te richten..... om minstens zoo oud te worden als Methusalem.
Eene raadgeving tegen nuttelooze zenuwachtigheid (probatum!) sluit het lieve boekje.
Nederlandsch leesboek voor de lagere school. Acht deeltjes. Groningen, P. Noordhoff, 1889.
De uitgever is vlijtig in 't verspreiden van goede schoolboeken. Dezen zijn met aanbevelingen voorzien waarvoor eenieder ontzag heeft. Elk deeltje is ongeveer 80 bladzijden groot, fraai gedrukt, in klein-4o formaat, en kost 25 of 30 centen (60 centiemen)
Men zou een kind willen zijn om in zulke fraaie boekjes te lezen.
De namen van de schrijvers der gedichten enz. is een goed middel om de kinderen langzamerhand in de geschiedenis der letteren binnen te leiden.
Latijnsche Spraakkunst door L.Th. Borking, oud-leeraar van het seminarie Hageveld. Vierde verbeterde druk. Leiden, J.W. van Leeuwen, uitg. en antiq. boekh., Hooigracht, 74. 1888. 418 blz.
De ondervinding heeft geleerd dat de Spraakkunst van den eerw. heer Borking een uitmuntend boek is. Wij hebben, gelijk vroeger, geene vertaling van Madvig of andere buitenlandsche werken meer hoodig. Deze is even duidelijk als volledig. Het Algemeen register vergemakkelijkt buitengewoon het gebruik des werks. Alle Latijnsche Spraakkunsten in 't Nederlandsch geschreven die zich met deze meten, loopen gevaar 't onderspit te delven.
Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche Letterkunde, door J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden. Nieuwe druk. Amsterdam, L.J. Veen; Roeselaere, De Seyn-Verhougstraete, 1888.
Wij hebben dit woordenboek reeds herhaaldelijk aangekon. digd. Het verraadt buitengewone vlijt, nauwkeurigheid en onzijdigheid: eigenschappen welke men zelden bij elkander vindt.
N.B. Wij hebben alleen de eerste aflevering der nieuwe uitgave ontvangen.
Zur Erinnerung an Alfred von Reun ont. Vortrag gehalten in der Generalversammlung des Aachener Geschichtsvereins, am
| |
| |
10 November 1887, von Hugo Loersch. Sonderabdruck aus Bd. X der Zeitschift des Aachener Geschichtsvereins. Aachen, Druck von Hermann Kaatzer. 22 blz gr. 8o op prachtig papier.
Alfred van Reumont is een der beste geschiedschrijvers van onzen tijd Door zijn vermogen zoowel als door zijn karakter nam hij eene zeer onzijdige en onafhankelijke plaats in de wetenschappelijke wereld in. Door jaren lang verkeer aan duitsche en italiaansche hoven konde hij over eene ondervinding beschikken welke ter beoordeeling der aloude feiten dikwerf meer waard is dan eene lange kamerstudie; terwijl zijn stijl onder diezelfde omstandigheid des te zwieriger was geworden, naarmate de italiaansche meer den ernst des duitschen geleerde had beschenen. Reumonts hoofdwerk, Geschichte der Stadt Rom, was te zijnen tijd een nieuw en hoogst merkwaardig verschijnsel. Gregorovius waagde zich eerst naderhand aan hetzelfde onderwerp, wellicht aangeprikkeld, door Reumonts katholieken geest, ofschoon von Reumont vele bittere waarheden in de geschiedenis der pausen toch geenszins had verzwegen.
De heer Loersch vervult een aangenamen en kostbaren plicht door de verdienste van den geleerde in 't licht te stellen, die nevens andere studie ook nog zijne geboortestad Aken en hare taal op bijzondere wijze vereerde en bevorderde.
Dr. Loersch, zelf een Akenaar en wel bekend door zijne merkwaardige Aachener Rechtsdenkmaler, streeft onvermoeid dit edele voorbeeld na.
Wij voegen als bewijs den titel der jongste studie van Dr. Loersch hieraan toe:
Ueber ein Verzeichniss der Einkünfte der Katharinenkapelle beim Aachener Münster aus dem Ende des 14n Jahrhunderts.
De lotgevallen van de inkomsten dezer kapel zijn eene merkwaardige bijdrage tot de zedegeschiedenis der 14e eeuw.
Keerzijde van Van Beers' ‘Rijzende Blaren’, door Wazenaar (Dr. Am. De Vos). - ‘Onder bovengemelden titel verschijnt eene nalezing, die, afgrijselijk of niet, in elk geval toch door heuren bijzonderen aard, in onze Zuidnederlandsche Letteren, als eene zeldzaamheid, alleen zal staan.
Hierachter, tot proef, het voorafgaand Bericht eruit overgedrukt.
Voornoemd werkje behelst een tachtigtal bladzijden, en is voor den prijs van 1 frank, vrachtvrij, te bekomen ter drukkerij van Wed. De Smet-Themon, Statieënstraat, Lokeren; - alsook bij den schrijver, Coupure, 233, te Gent.
Berichtje. - De kleine gazet, zaliger, - neen, onzaliger gedachtenisse, siste, met gevorkte naja-tong, op zijn Van Hoordesch, wanschikkelijk tergend, mij toe, dat ik mijne vroegere, (zeer korte,
| |
| |
vrij genadelijke) aanmerkingen tegen de R. bl. als eene laagheid, huichelend uit Prijskamp en Academie weg haa ge...confiteord, net lijk eene muskaat van den vingervaardigen Heer Van Beers. Mijne lezers weten, en De kl. gazet, kruipend aan zijn voeten, wist beter dan iemand, hoe doorvalsch heur hartelijk gesijfel was.
In allen gevalle, ten einde de volle mud en maat mijner gansch eigensoortige huichelarij, voor het zicht van iedereen, te ledigen; - hier zijn die notatjes nu, stout en boud, wederom, ongeminderd en ongemilderd; ja, tot een heel boek uitgedijd! En, juist om deze gewichtiger ondeugendheid sterker te doen doordragen, er niemands aandacht nevens te trekken of geene belangstelling te verdeelen; geef ik mijne aanklage voorop, afzonderlijk uit; - instee van die, gelijk ik eerst voornam, als een hoofdstuk bij den aangekonden bundel, Critiek en anticritiek, in te sluiten. Deze laatste dan weer tot later verdaagd.
Het hier aangeboden opstel zal ook aldus nauwer passen bij mijne drie deeltjes over omstandigheden van den beruchten prijskamp en der stichting onzer Vlaamsche Academie; schriften, welke door dit boekje behoorlijkst besloten en tot één geheel volledigd worden.’
|
|