Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3
(1881)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 380]
| |||||
Wie was neef Sammer?
| |||||
[pagina 381]
| |||||
Want soo door Godts genaed de keur niet aen ons staet,
Soo is 't vergeefs gepreeckt: doet goet en laet het quaet.’
Enz. Reeds ten jare 1633 had Tesselschade aan Hooft ‘tot Amsterdam, op de Keysergraft over de Groenlantsche Pakhuysen naest de Valckenier’ in een briefpostscriptum geschreven: ‘Mevrouw Heleonora en jonckvrouw SusannaGa naar voetnoot1 moeten zeer gegroet zijn van onsentwege: zoo oock van juffrouw Pauw (die nu in de kraem leyd van een jonge soon) als van ons neeve Sammers, alle drie. Dese hebben my hiermede belast.’ En - zoo schrijft ge t.a.p. blz. 255 - ‘in het begin van het volgende jaar (1647) had “Neef Sammer” Van Baerle nog eens te logeren gevraagd; maar de ziekelijke toestand van Hooft gedoogde het afzijn van Van Baerle (die ook geneeskundige was) niet lichtelijk.’ Hiermede zijn, geloof ik, onze Sammeriana uitgeputGa naar voetnoot2: ze behooren tot de jaren 1633, '44 en '47. Ik weet nóg iets van een der drie ‘neeve Sammers’, en wat van dien eenen geldt zal ook wel gelden van de drie. Ik weet iets, waaruit overtuigend blijkt, - wat we tot nu toe niet wisten, - dat Neef Sammer even goed van 't roomsche houtje was als Tesselscha; ja dat hij, als Jezuïeten-vriend, misschien een rol gespeeld heeft in 't worstelspel van Bitus en Bacchius, toen de twee protestantsche weduwnaars, Huygens en Van Baerle, ‘met de Jezuïeten te doen hadden’Ga naar voetnoot3. Het is bekend dat de ordesgeestelijken in 't algemeen en de | |||||
[pagina 382]
| |||||
Jezuïeten-zendelingen in 't bijzonder, ondanks alle gesloten verdragen of concordaten, het maar volstrekt niet eens konden worden met den Apostolischen Vicaris Philippus Rovenius, die van 1614 tot 1651 de hollandsche missie bestuurde. Waar deze meende dat de geestelijke hulp der regulieren overbodig was, daar waren zij dikwerf van een geheel ander gevoelen. De katholieke leeken, wien 't behoud des geloofs ter harte ging, bemoeiden zich met de zaak en zonden een aantal verzoekschriften en getuigenissen naar Rome op, om hun geestelijken nood te klagen en den waren toestand kenbaar te maken. De meeste dier stukken of althans afschriften daarvan berustten nog onlangs in het archief der Gesù te Rome. Ook uit Alkmaar, de woonplaats van Tesselschade en Neef Sammer, werd, tusschen 1637 en '40 naar ik vermoed, een getuigschrift naar de eeuwige stad opgezonden, mede onderteekend door neef A. Sammer. De daarin geprezen stichter der Alkmaarsche Jezuïetenstatie was Gerardus Florentii of Gerrit Florissen, een Gouwenaar, op St. Jacobsdag van 1568 geboren, als licentiaat in de beide rechten ten jare 1596 in de Societeit van Jezus opgenomen, in 1608 als zendeling naar Alkmaar gezonden, in 1616 te Antwerpen overleden en in dat zelfde jaar opgevolgd door den reeds in 1614 te Alkmaar aanwezigen Petrus PlempGa naar voetnoot1, broeder van den ex-jezuïet Cornelis Gijsbertz. Plemp, broeder ook van pater Timotheus Plemp, S.J.Ga naar voetnoot2. Een pleidooi ter gunste van den Alkmaarschen missionaris Petrus Plemp schijnt het Sammeriaansche getuigschrift te wezen, dat ik thans, naar eene letterlijke vertaling uit het Latijn, hier mededeel: ‘Pater Gerardus Florissen was de eerste uit de Societeit van Jezus, die te Alkmaar werkzaam is geweest, alsmede in elf naburige dorpen, die elk 200 huisgezinnen tellen, en in vier kleinere, die allen jaarlijks ter naauwernood een- of tweemaal door een wereldlijken | |||||
[pagina 383]
| |||||
geestelijke bezocht werden. Maar P. Gerardus heeft alles in betere orde gebracht, zoo dat er op het oogenblik zeer veel Katholieken gevonden worden. Te Alkmaar zijn er ten minste 5000. De priester der Societeit van Jezus alleen telt meer dan 2000 communicanten, onder welke zich eenige Franschen en Duitschers bevinden, die de wereldlijke priesters, uithoofde van hunne onbekendheid met die talen, niet helpen kunnen. Er zijn te Alkmaar 2 wereldlijke priesters (een van henGa naar voetnoot1 is bezwijkend onder den last der jaren), éen Franciscaan en éen priester der Sociëteit van Jezus. Zes uitgestrekte dorpen in Alkmaar's omstreken hebben slechts éénen wereldlijken priester...... Twee andere dorpen worden door een Dominicaan verzorgd, nog vijf andere groote dorpen door zekeren wereldlijken priester. Eindelijk negen en twintig grootere en vijftien kleinere zijn aan de zorg toevertrouwd van slechts vijf wereldlijke priesters, die op geene wijze geholpen willen worden door ordesgeestelijken. Het district van Alkmaar telt twee en veertig dorpen en 15 gehuchten.
De laatstgenoemde, ‘Neve Sammer’ of althans een der neven Sammers deed aldus, tijdens het bestuur van Philippus Rovenius, ter gunste der Alkmaarsche Jezuïeten, wat Vondel en de Plempen, tijdens het bestuur van Joannes van Neercassel, ter gunste van den 80-jarigen pater Augustijn van Teylingen en de Amsterdamsche Jezuïeten doen zoudenGa naar voetnoot2. Zoo hield neef niet slechts een waakzaam oog op ‘het Gulden Vlies’, maar ook op de nog kostbaardere zieltjes der Alkmaarsche katholieken. En hiermede, waarde vriend, is de vraag nader toegelicht: Wie was neef Sammer? Kan die toelichting ook dienen tot een kleine opluistering der Hooft-feesten? | |||||
[pagina 384]
| |||||
Bijlage.
|
Willem Loos |
P. Buycq |
H. Staveren |
A. Sammer. |
Maastricht, Maart 1881.
- voetnoot1
- Verspreide Verhalen in Proza, I, bl. 250.
- voetnoot2
- Van Vloten's Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 56.
- voetnoot3
- Ge zijt niet op een dag bepaald.
- voetnoot1
- Hooft's huisvrouw en zijne voordochter.
- voetnoot2
- Het ‘geloof’ van mijn Eerw. en geleerden vriend dwaalt hier een oogenblik. Er bestaat nóg een gedrukt bericht omtrent ‘Neve Sammer’. 't Is Susanna Bartelotti, Hoofts voordochter, die, bij Tesselschade gelogeerd, aan haar moeder verlof vragende nog een paar dagen te mogen blijven, schrijft, dat dan ‘de oude Monsieur Sammer’ haar te-rug zou brengen; ‘doch soo UE. niet en belieft, dat ick met Sammer kom, sal UE. iemant anders moeten senden’. Hoofts Brieven, II, bl. 468. Van Vloten zegt, dat de brief dagteekent van vóor 21 April 1631. Ik weet niet waar dat op steunt. Nog spreekt Susanna van Tessels neef van Ryen. Als gij daar eens iets over vindt, beveel ik mij aan.
Alb.Th.
- voetnoot3
- Zie in de Studien 1e jaarg.: Vondels gedichten op de Societeit van Jezus blz. 23. Verg. Alb.Thijm, t.a.p. blz. 252, 253.
- voetnoot1
- Bijdragen voor de geschied. van 't bisdom Haarlem I, blz. 321.
- voetnoot2
- Zie over die familie de aangetogen Bijdragen I, blz. 104-108. Plemp werd onmiddellijk opgevolgd door den Delvenaar Isaac Van der Meye, in 1642 door Gerardus Martini (Maartensz.) uit Hoorn, in 1643 tot '49 door den Rotterdammer Dirk Kievit.