Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 2
(1879)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
Mengelingen,
| |
[pagina 498]
| |
van den Bisschop van Roermond; het zegt altijd de Bisschop te Roermond (No 2641, 9 Okt. 1878). Natuurlijk. Als men van voor een substantief zet, dan beteekent dit, dat de persoon, door het woord aangeduid, dat aan dat woordtjen voorafgaat, eigendomsrechten heeft over het voorwerp, aangeduid door het woord, dat op van volgt. Als men zett'e: de Bisschop van Roermond, zoû ieder-een natuurlijk denken, dat men de stad Roermond, wat zeg ik? al de lokaliteiten, die onder het Bisdom sorteeren, aan Mgr. Paredis prezent gaf. De Koning der of van de Nederlan den, is het Soevereine Hoofd der Regeering, de Vader van het gezin heeft over het gezin in vele opzichten te beschikken, de meester of hoofdonderwijzer van deze of gene school kan gehoorzaamheid vorderen van de schoolbevolking. Derhalve zoû het tot geheel verkeerde gevolgtrekkingen, allerlei misbruiken enz. leiden, als men zeide: de Bisschop van Roermond. Men behoort te zeggen: de Bisschop te Roermond. Het heeft echter wel eenige moeilijkheden in. Bijv. als Mgr. Snickers, Mgr. Guibert, of Mgr. Steins te Roermond logeeren, zijn zij dan ook geen Bisschoppen te Roermond? - Men zegt Burgemeester van Amsterdam. Maar hoe nu met den Gemeenteraad? Is dat: de Gemeenteraad van Amsterdam? Maar wij hebben gehoord, dat wat achter het woordtjen van staat, altijd toebehoort aan den gene, die het woordtjen voorafgaat. Kan er dus wel te gelijk sprake wezen, van een Burgemeester van Amsterdam en een Gemeenteraad van Amsterdam? Schrijft men daarmeê aan Amsterdam niet twee eigenaren toe? Zoû het niet voorzichtiger zijn, te zetten: de Gemeenteraad te Amsterdam? En ook de Burgemeester te Amsterdam? En de huizen te Amsterdam? - Men zegt het lid van mijn vinger. Maar de vinger is toch geen eigendom van het lid! Zoû het niet voorzichtiger zijn, voortaan te zeggen: het lid aan mijn vinger? Men zegt de moeder van mijn kinderen; maar staat dit de uitdrukking de vader van mijn kinderen niet een weinig in den weg? Zoû het niet beter zijn te zeggen: de moeder, met betrekking tot mijn kinderen? de rand aan mijn hoed? de kaart, rakend of beteekenend Europa? De kapitein, betrekkelijk de kompanjie? De vorm, opzichtelijk den brief? De loop, wat aangaat den Rijn? Het Nieuws in of op den dag? - Hoe moeten wij aan met op slag van driën, de smaak van den journalist, den vólkswaan van den dag? X. | |
[pagina 499]
| |
BALKEN EN SPLINTERS. - In No 41 van den Ned. Spectator komen weêr een tal van aanmerkingen voor op de taalvergrijpen, door dezen en genen begaan. 't Is jammer, dat de Spectator zijn gispen en vóordoen niet met eenige bewijzen stevigt. Hij schrijft bijv. bl. 322 ‘vernalatigd’, voor verwaarloosd, ‘ter wille’, ofschoon wil mannelijk is, ‘Shakespeariaansche stukken’, voor stukken van Shakespere, zeker een der onuitstaanbaarste germanismen onzer Eeuw; op bl. 324 wordt als verbeterde lezing opgegeven: ik wenschte liever niet van iemand te moeten spreken. Wanneer zal men toch de pleonasmen ‘ik wenschte gaarne’ en ‘ik wenschte liever’ - voortbrengsels eener overdreven (voorgewende?) bescheidenheid - eens gaan afleggen? Men bedoelt: ik wenschte, of ik zoû gaarne, ik had gaarne. Het is niet de daad van wenschen, die men gaarne doet; dat wil men niet zeggen. Het woord vervorderen (bl. 324) wordt afgekeurd; 't is toch al een eeuw of drie in gebruik. Tot de ‘uitingen’ van het kritiesch orgaan, in het zelfde No, behoort ook deze volzin: ‘Hij behandelt de stelling, door Bérard-Varagnac verdedigd, dat het logenachtig is dat sommige Shakespeariaansche stukken door Bacon zouden geschreven zijn.’ Zulk een volzin herinnert ons den huisvader, die kortheidshalve zijn zoon Bart ‘Bartelemeeuwissie’ noemde. M.
DICHTERLIJKE KORRESPONDENTIE. - In de helft der vorige Eeuw vergaderden om de veertien dagen ten huize van een amsterdamschen vriend der kunst eenige beoefenaars der letterkunde, die tevens wat aandachts over hadden voor oud en nieuw schilderwerk. De pogingen, door den jongste hunner, met name - Pieter van Tol Abrahamsz, volijverig aangewend, om verwaarloosde schilderijen en onopgemerkte prenten in eere te herstellen werden niet altijd door de ‘fiere’ Magistraat dier dagen gewaardeerd. Dit gaf aanleiding tot het hier volgend woord van zijn kransgenoot Mr. Wouter van Balen: Gy, die door godendrift verrukt
Zoo menig agtbaar schilderyGa naar voetnoot1,
(Den roem van de Amstelstad aan 't Y)
Aan stof en muizen hebt ontrukt;
| |
[pagina 500]
| |
Gy, die daar dag aan dag gebukt
Op roestig brons of geele prent
Geen hooger jonglingsweelde kent,
Dan dat het eindlyk u gelukt
Een langvergeten, onbekend
GeringkraagdGa naar voetnoot1 Amsteldamsch Regent
Te noemen by zyn waaren naam,
O! zoo de nyd de bloesems plukt
Van Tol! die de Amstellandsche faam
Wil winden om uw donkre vlegt,
Paneelbeschermer zonder blaam!
Daar komt een tyd dat vroed en regt
Een oudheidminnend Amsteldam
Geen eerplaats langer u ontzegt,
En - fiere Zoon van Abraham!
U hooger stelt dan... Van der StamGa naar voetnoot2.
Het andwoord liet zich niet wachten, en luidde: Gy zégt, myn jonglingshart ként geene hoogre weelde,
Dan 't staren op een oude én halfvergane prént,
Gy meent, dat nooit iets meer my door de zinnen speelde,
Dan 't geen ge als roestig brons of geel papier sléchts ként;
Gy meent dat heel myn eer sléchts hierin is geleegen,
Iets meer te zyn op aard dan ... zeekre Van der Stam,
Geloof me, gy ziet mis én ként my niet tér deegen,
Ik min op d' aarde meer - ik min myn Amsterdam.
Ja! 'k héb u lief, myn stad, u én uw grootsch verleeden,
Waarvan zoo meenig wérk na eeuwen tót my spreekt:
Is 't dan een goede zaak, waarvoor ik héb gestreeden,
Al schynt hét dat myn stém voor doove Heeren preekt,
Welaan, trék dan mét my den deegen uit de scheedeGa naar voetnoot3,
Gy, Zanger! die de hand in 't willig speeltuig slaat,
Doorsteek dan, zoo ge kunt, hén die de konst vertreeden:
Én Amstels oude roem vindt by uw hulpe baat.
|
|