belangrijke lacunes, en de meest opvallende daarvan is het ontbreken van één van de allergrootsten van de Italiaanse poëzie, Giuseppe UNGARETTI (1888-1970).
Ungaretti, geboren en opgegroeid in Egypte en in 1912 door zijn ouders voor zijn studies naar Parijs gestuurd waar hij o.m. Apollinaire en Max Jacob leerde kennen, is degene die met zijn bundel grotendeels aan het front ontstane oorlogsgedichten met de paradoxale titel ‘L'allegria’ (‘De Vrolijkheid’, 1914-1919) de Italiaanse poëzie op slag van de heersende barokke en retorische poëtica van D'Annunzio bevrijdde en haar de twintigste eeuw in sleurde: een directe, van alle verbale franjes ontdane maar tot in het metafysische borende neerslag van de dag in dag uit beleefde gruwel. Uit deze bundel hebben we (een werkgroep van in poëzie geïnteresseerde studenten uit een vertaalopleiding) tijdens een aantal avondlijke sessies een kleine keuze vertaald.
Daarnaast ook een paar losse gedichten van twee andere groten uit de eerste eeuwhelft: Aldo PALAZZESCHI, die heel vroeg begon, tot op hoge leeftijd actief bleef, aan zowat alle stromingen en modes heeft meegedaan maar ze allemaal naar zijn (ironische) hand wist te zetten, en Vincenzo CARDARELLI, de meest ‘klassieke’ van de twintigste-eeuwse Italiaanse dichters, al was zijn levensloop van de minst klassieke.
Het zijn, dat geven we graag toe, niet meer dan voorproefjes, die hopelijk in de lezer de honger naar méér wekken.