Deus Ex Machina. Jaargang 7(1983)– [tijdschrift] Deus Ex Machina– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] [Drie gedichten uit ‘Spertijd’] Overgeleverd Meer dan ooit hellen nu de straten binnen de reeuwse ring der boulevards naar de venen onafwendbaar af. In het kreupelhout in de etalages het rottend papier waaruit voor het laatst op- stijgen: het gefluister, het dreigend gedrentel en steeds weer wegstervend in de diepe verte, het genadeloos tikken der naaldhakken op de natte keien -laatste korst van weerstand- en zelfs de zachte kreet van de meeuw, die, aanvankelijk aarzelend in een portiek, toch in het naar hem opgegooide aas bijt en daarin te laat flarden eigen jeugd herkent en krijst dan, werkelijk als om iets dat hem ooit, in een andere laag, is aangedaan. [pagina 64] [p. 64] Waarschuwing Een Europese diepte wil zij achter het ontspiegeld glas van de nacht en een witpapieren eenzaamheid als in de velden achter diepe greppels inkt; attributen voor de persoonlijke ceremonie waarin zij, plechtig geurend, zowel de hogepriester als de laagste slavin is, biddend bezwerend en orakels verdraaiend en de as van hun talend lijf, dat, in de kitsch van het purper kleed gewikkeld, in de overgang naar betekenis tekort schiet. Maar op de lucht schimmelt het al en een regen van stemmen -van gelijkgestemden- ruist uit de radio. Overdracht van waarschuwen. Verwaaiend gruis. [pagina 65] [p. 65] Het einde Lange tijd heb ik me in stad en nacht willen rasteren, willen bijzetten in structuren, maar deze zijn of te grof verbrokkeld of te fijn ineengelopen Achter mijn gebroken filters liggen nu de werktuigen voor deze zinnen bloot en prooiend en voor de laatste maal vol wellust ter veler vraat. Terwijl het einde zich naderschrijft, waarin van rokken alle zalen al ruisen, druk ik voorzichtig de regels dicht. Gefluister, geschuifel achter lippen, ik leg me leeg en moe tussen de handen waarbuiten een wereld verstrijkt. ALBERT HAGENAARS [pagina 67] [p. 67] Vorige Volgende