| |
| |
| |
| |
Een Waar en Droevig Stuk is tot Alkmaar gebeurt van een seer ryke Mevrouw, die een arme Soldaten-Vrouw van Groningen met vyf kinderen liet uyt haar deur jagen, die haar bad om een stukje brood voor haar vyf Kinderen, hoe God haar heeft gestraft met luysen, dat sy se de Meyd met de besem de deur liet uytvegen, geschied in de Maand July 1744.
Op de Wys: Van de Spaansen Ruyter.
AAnhoord dog Christenen al,
Dat sal ik u te kennen geven,
Hoe een arme vrouw daar bad.
| |
| |
Quam bidden daar met vliet,
De meyd hoord mijn vermaan,
Die de arme vrouw vond staan.
Sy bad om een stukje brood,
Of sey sy ik ben in nood,
Ey roept de Juffrouw veur,
Met vijf Kinders hier beneden,
Sta ik hier voor de deur.
De meyd die liep met spoed,
Og Juffrouw sprak sy soet
Ey komt dog hier eens voore,
Een vrouwe siet haar aan,
Met vijf kinders wild dog hoore,
Hoord hare klagt dog aan.
Sy bid om een stukje brood,
Al voor haar kinders hoord,
Om een aalmoes te beuren,
De Juffrouw die quam veur,
Sprak wat doet gy aan mijn deur,
Met al u luisen en neten,
Ja ook niet een brok te eeten,
Met u kinders groot getal.
Voor mijn vyf kinders stil,
Want siet ik ben verdreven,
Al uyt de Palts hoord aan,
'k Ben komen dwalen hier beneven
| |
| |
Ey hoord mijn klagt dog aan.
De Juffer sprak [toen] fier,
Weg weg vertrekt van hier,
Ik wil u hier niet geven,
Loopt vry al van mijn deur,
Al kan sy sonder brood niet leven,
Loopt van hier met u getreur.
Seyd meyd komt veegt de stoep,
Weg Schooyster met u luysen,
Gaat van hier aanstonds heen,
Of ik sal u doen verhuysen,
Daarom gaat dadelyk heen,
Siet God die sal het wreken,
Daarom spreekt dog niet soo stout,
Als spreekt gy met loose treken,
De vrouw ging treurig heen,
Gods straffen ende plagen,
Die volgden daar terstond
Dat de luysen by haar lagen,
's Middags hoord hier naar,
En sprak meyd komt met eeten,
De meyd bragt de spijse gaar,
Maar de spijs die was met neten
Krielden van luysen daar,
Op haar kleeren voorwaar,
Sy kost haar niet verbergen,
De meyd moest komen siet,
| |
| |
Om dat de Juffrouw God ging tergen,
Veegt de luysen weg met vliet.
De Mevrouw die sprak hoord aan
Siet hier nu is het teeken
Komt God hier dit nu wreken,
Spiegeld u hier menschen al,
Die hier syt in groot getal,
Op dat dit quaad u niet geschiede,
Spiegeld u hier al gelyk.
|
|