Cupido's mengel-sangen, inhoudende de nieuwste, en aengenaemste minne-klagten, geneugelijke vryagien, bruylofts, drink en afscheyts-liederen
(1707)–Anoniem Cupido's mengel-sangen– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Voys: Wilt u niet in 't minst beswaren.Schoon Godin u troost te derven, bis,
Doet mijn lijden duysent doon,
Dog 'k geloof de min sal sterven,
Die 'k u eerst had aengeboon, bis,
't Schoonst dat ons de Lent kan geven,
Siet men op de Kaeckjens leven, bis,
't Lelie wit door-mengt met roos,
Geeft een aengename bloos,
Daer men u siet mede pronken;
En verselt, bis,
Vol Minne-vonken.
God Jupijn aensiet de leden; bis,
Stondt van Liefde heel bedeest;
Dog komt hy hier niet beneden,
't Is dat hy u wan-gunst vreest; ;
Ach! bevallige mijn Elise,
Laet mijn u gunst dog niet verliese, bis,
Valt mijn dog geen meer so straf,
Of gy ruckt mijn in het graf,
Laet mijn min u eens verwinnen,
Eens u strafheyt, bis,
Overwinnen.
'k Stort nu tranen en gebeden, bis,
Op den Altaer van u min,
Wijl mijn liefde mijn op heden,
Mijn brengt d'alderdroefste sin, bis,
Want nu moet ik u verlaten,
Die alleen mijn Ziel kunt baten, bis,
Ik ga heen en gy blijft hier,
Die mijn door het minne-vier,
Tot in 't herte kan doorwonden,
Gy blijft vry, bis,
En ik gebonden.
Ach! mijn klagten sullen komen, bis,
Uyt mijn droef benauwde ziel,
Wijl ik trouw hadt voor genomen,
Schoon mijn min u niet geviel, bis,
En gewilligh met ziel en zinnen,
| |
[pagina 20]
| |
U alleenigh te beminnen, bis,
En gestaegh te bieden aen,
Maer gy lacht met mijn getraen,
Gode sijn de droeve plagen,
Hopeloos, bis,
Mijn min te dragen.
Wel ik ga dan eeuwigh treuren, bis,
Soeken na een eensaem dal,
Wijl 't my dog niet mag gebeuren,
Dien, die ik met bly geschal, bis,
Hoorde meenig Choor-zang singen:
Dat zo door mijn Oor kon dringen, bis,
Maer haer kout bevrosen hart,
Denkt niet eens meer om mijn smert:
Ach! vaer wel, ik sal mijn dagen
Met gedult, bis,
Daer rouw van dragen.
Tegen-Sang.
Weg met 't genot, der Minne-Godt,
En vleyery, ik dryf de spot,
Met 't gantse rot, der vryery,
Ik min de Wijn, die aen den Rijn,
Uyt Druyven is geboren,
Die kan mijn meer bekoren,
Als Juffers met haer staet,
Daer 't niet gaet,
Als een praet,
Die altijdt ik,
Heb gehaet.
|
|