Cupidoos Maegde-Kruyt(1685)–Anoniem Cupidoos Maegde-Kruyt– AuteursrechtvrijRokende uyt een Virgijnis-Pijpje de znaeck-en smakelijckste geuren, en vermakelijkste Rijm-Gezangen Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] Hier waren dese volgende Mysterien onder aengehecht. Luydendende als volght. Op de wijse: Yets moet ick u Laura vragen. KOm! ick no een yder Christen, Tot een oordeel van het twisten; Op een vriendelijck versoeck: Om van ons soo af te wenden, Gantse Leegers, gantse Benden, Van een vreesselijcken vloeck. 'k Heb in 't kort dan voorgenomen Om tot mijn propoost te komen; Yets te seggen van dien maet, Die de muts draegt met vier tuyten; Ia ick meyn het schuym der Guyten: Met sijn Priesters mis-gewaet. Noch, om klaerder uyt te leggen, Sal ick daer noch toe seggen, Dat het Munsters Heer-oom was; Noemt hem Beernhard van galen; Anders, Bisschop van westphalen, Met sijn loose Bochel-tas. 't Sal den Leeser niet mishagen, Dat ick eerst ga ondervragen; Wat voor reden dat hy heeft, Maer hy kan niet verschoonen, Met de minste schijn te toonen, Waerom hy met ons soo leeft. 't Schijnt, hy slacht sijn mede-macker Die den brouwer is en backer, Van die twesplat en het quaet. Die 't verraet voert in sijn boesem: [pagina 77] [p. 77] En soeckt al dien buylen droesem Vyt te schudden op den Staet. Wie heeft oyt Godlooser treecken In een Christen mensch sien steecken? Soo ick u soo heeten magh: Want, door dese duyvels-listen Scheelt gy soo veel van een Christen, Als de nacht scheelt by den dagh. Wel, hoe sal ick hem dan noemen? Ick en magh u niet verdoemen; Of gy noch riept om gena; Maer soo langje soo wilt leven, Sal ick u de name geven, Van het kint Loruchama. Ia, gy steeckt soo vol Mysteren, Dat ick my niet weet te keeren In u streecken al te saem: Want, men siet niet dan dwael-sterren; Wie en sou dan niet werwerren, In u loose Pape-kraem. Wie sou dan hier me niet trillen, Van der Papen malle grillen: En der Priesters heyligheyt. Ia, haer Nonnen en Begijnen, Die altijt soo sedigh schijnen, Bersten schier van geyligheyt. Amicte, Albe, Manipel, En Gordel, Stole, Casuyfel; Dat is, Priesters mis-gewaet. Maer, sal ick wel yemant vinden, Die dit kloentje sal ontwinden, Of na rechten gront verstaen. Doch ick laet u practiseeren, En ga my ten besten keeren; Eer ick in dien dool-hof dwael: En ick laet u in die boosheyt, Van der Papen goddeloosheyt, Met den Paus en Cardinael. FINIS. Vorige Volgende