Cupidoos Maegde-Kruyt(1685)–Anoniem Cupidoos Maegde-Kruyt– AuteursrechtvrijRokende uyt een Virgijnis-Pijpje de znaeck-en smakelijckste geuren, en vermakelijkste Rijm-Gezangen Vorige Volgende Een 'tSamen-spreack tussen Cassander en Philomela. Stem: Wilt vrolick Singen. HIer koom ick dwalen Langhs dees Bergen, Bos en dal, Om mijn Schaepjens t'huys te halen En te drijven in de stal, Die hier in het Claver-gras, Doe Auroor ontvloden was, Hebben in het groen gaan grasen Dewijl Phebus daeld' seer ras. Maer och! wiens stemme Hoor ick ginder in het wout? [pagina 19] [p. 19] Och! wien hoor ick ginder hemme? 't Is die my gebonden houd: 't Is mijn hart en tweede ziel, Ach! Godin ick voor u kniel; Aensiet doch u trouw Minnare Die soo even voor u viel. 't Is u Cassander Philomela die u groet; Dus bid ick doch verander, Anders och! ick sterven moet: Philomela 't is gedaen, Als de snee sal ick vergaen Soo ghy u niet wilt ontfermen; Aensiet doch mijn droef getraen. 'k Zweer by de Goden By Saturnus en Iupijn; Dat ick u noyt heb gevloden, 'k Wensch met u gepaert te zijn: 't Is Cassander dien ick meen, Tot mijn lief en anders geen; Dus komt wilt u Nimphje kussen; Lief Cassander weest te vreen. Hoor mijn beminde Phebus ringelen met sijn Lier; Hoor haer ginder by de Linde Van de Bosch-Godt groot getier, Die sich mee om onse vreugt, Nu met alle macht verheugt, Kom, ey kom, singht ons een deuntjen, Op dat het de Goden heucht. Met quam ick treden, Vyt dat Elfen Boschjen sier, Met mijn Nimphjen fraey van Leden Om te nemen wat playsier, Daer de Herders in het groen, Haer gewolde Schaepjens voen, Die haer Nimpjens daer soo kusten, 't Was'er al vol vreucht te doen. [pagina 20] [p. 20] Nou Lief Cassander, Philomela die u groet, Hey laet ons nu met malkander, Fris wesen en wel gemoet, Laet ons nu sien of de Goon Of Venus of Cupido, Sy sullen haer eens ontfermen, Of ick sterf wel duysen doon. Nu zweer ick klare, By Satunus en Iupijn, Dat ick nu met u sal paren, En ghy sult mijn Vrouw nu zijn, Philomela weest gerust, Daer op geef ick u een kus, Laet ons schaepjes samen paren, Op dat ons brandt wert geblust. Nu wensch ick allegaere, Alle Nimphjes jonck en oud, Als sy met malkander paren, Weest malkander heel ghetrou, Doet als wy hebben ghedaen, Soo en sult ghy niet vergaen, Het is soet om soo te paren, Wilt het doch in danck ontfaen. Hoe soet is de Min, in haer begin, Maer d'Hub're staet die heeft wat in!I Vorige Volgende