der beweegredenen van het menschelijk karakter en gemoed, ontbreekt het haar niet.
Deze vier dramatische schetsen lijken mij wellicht beter bij lezing tot hun recht te komen, dan bij eene tooneeluitvoering. Eene ontwikkeling, als hierboven door mij geschetst, zou, behalve voor de letterkundige, ongetwijfeld ook voor de dramaturgische talenten der schrijfster nieuwe mogelijkheden openen.
Het is in dezen lijn, dien van de schets ‘Verantwoordelijkheid’, dat Mevrouw Tengbergen, naar onze overtuiging, verder moet doorgaan. Zij moet haar waarnemingen in nog gedrongener, simpeler trant, tot nog strenger vormgebondenheid gestyleerd, uiten. Zij moet concieser, samenvattender, korter worden, nog losser komen te staan van de volledige uitbeelding, en de onberekenbare, flitsende vaart der verbeelding minder schromen. Vooral moet zij zich hoeden voor een te ‘litterair’ mooien, onnatuurlijken gesprektrant, gelijk de lange uiteenzettingen in ‘De Leugen’ hier en daar behelzen.
Dan zal een strakker spanning, een moderner tempo, een verhevigd levensgevoel nieuwe kansen voor haar werk in het leven roepen. Zij kan in deze van de jongere Duitschers, vooral van de expressionisten, veel leeren. Deze zijn, nu de periode van hun experimenteele excessen alweer ver achter ons ligt, volgens de algemeen groeiende erkenning, alsook historisch gezien, een factor van blijvenden invloed geworden in den ontwikkelingsgang van het proza van na den oorlog.
Eene verwijzing naar het, reeds verouderde, expressionisme, zou ten opzichte van menig talentrijk jong auteur niet onbedenkelijk zijn. Want daar is het gevaar van gewildheid, van stuurlooze fantasie, van precieusheid en opzettelijke gekunsteldheid. Het gevaar van een extatisch opdrijven of verwringen der afmetingen en verhoudingen van de realiteit. Het gevaar van het vervallen in eene manier.
Ten aanzien van Mevrouw Tengbergen echter durven wij de verwijzing voor onze verantwoording te nemen. Al deze gevaren immers behoeft men niet te duchten bij iemand, uit wier werk een zoo gezond evenwicht spreekt, en eene zoo groote liefde, een zoo aangeboren eerbied voor het onmiddellijk zich afspiegelende leven.
Victor E. van Vriesland