In al deze gesprekken leven machtige waarden, allesbeheersende wetten; het willen en denken van het woelige heden en de reeds vaste lijnen vindende toekomst tekenen zich er verrassend duidelik in af. Het zijn altijd weer bizondere vragen, die Viereck interesseren, vragen naar den zin des levens, naar geloof en onsterfelikheid, naar begeerte en verwachting. De marquante persoonlikheden tot wie hij zich wendt weet hij te verlokken tot het openbaren van hun diepste levenshouding, en bijna geen gebied van het moderne geestesleven blijft daarbij onbestreken. Politieke en culturele stromingen, bolsjewisme, fascisme, internationalisme, individualisme, geslachtsleven en ethiek, de economise verwikkelingen en verwachtingen, het Jodenvraagstuk, de arbeiderskwestie, al deze cultuurcomplexen worden op de meest verschillende wijzen beroerd en beschouwd. Dichters en zieners als Shaw, Hauptmann, Schnitzler, Ludwig, Keyserling, geleerden als Freud, Hirschfeld, Steinach, Voronoff, Einstein, grote figuren in de geldwereld als Ford, Schacht, politieke persoonlikheden als Mussolini, Hindenburg, Macdonald, Briand, de gestalten uit den groten oorlog: Foch, Clemenceau, Keizer Wilhelm, de Duitse Kroonprins, Ludendorf; denkwijze en aard al dezer mannen worden ons in geen dikke boeken zo doordringend en raak, zo tot op de kern getekend als hier.
De totaalindruk dien men van dit boek krijgt, is echter geenszins chaoties. Want Viereck trekt door al deze gesprekken zeer vaste lijnen. Zelf een scherp denker, thuis op allerlei gebied en tot diepgaande discussie onmiddelik bereid, snel en lenig reagerend op elke frontwisseling zijner slachtoffers, weet hij hen opgemerkt te leiden naar de problemen die zijn belangstelling hebben.
Het is opvallend, hoe deze figuren in twee groepen uiteenvallen: de geestelike scheppers en de politieke en finantiële figuren. Tegenover de grote geestelike zieners, de dichters en denkers, wier inzichten reiken naar den grond der dingen en die ver uitzien naar de horizonnen der toekomst, staan de zeer vitale, actieve, daadkrachtige en overtuigde willers, de eenzijdig bezielden, de politici en de fel-opstandigen. Juist zij, die tot subjectiviteit geneigd zouden moeten zijn, omdat een denker en een dichter nu eenmaal geacht wordt een dromer te zijn, spreken zich het meest objectief uit, en in hun gedachten is er het meeste verwantschap met de klare, heldere flitsen op het komende, welke de rustige zekerheid der wetenschappelike inzichten kenmerken. Juist de mannen van de daad, de schijnbaar wakkeren, zijn door hun aandriften vervoerd en daardoor subjectief: Mussolini, de Tijger, Ludendorf, Barbusse, Ford. Het is vooral bij de eersten, Shaw, Einstein, Hauptmann, Keyserling, dat zich de gedachten en idealen der komende dagen,