schuldige verbintenissen, wanneer de mannen afwezig zijn, troosten zich de vrouwen, de onverzadelijke en listige Kozakkenvrouwen, met de thuis gebleven halfvolwassenen en knechten.
Maar de gemeenschap is er; en bewust of onbewust beheerscht de gemeenschapsgedachte de gansche stam; de besloten kring en clan is er onmiddellijk, wanneer gevaar dreigt van buiten; midden in twisten en veeten verbroedert men zich tegen den gemeenschappelijken vijand.
Het leven van deze Kozakkengemeenschap nu wordt door Scholochow in het eerste deel van zijn Don-trilogie verbeeld. Nog is het geen 1914, nog verkeert de Kozakkenstam in betrekkelijke vrede, en leeft haar rustiek, maar emotioneel leven. Liefdesverwikkelingen van krassen en ingrijpenden aard verontrusten deze vrede af en toe. Maar naar buiten toe is er eenheid en saamhoorigheid, en diepe onderworpenheid, als er sprake is van het heilige Russische Rijk. In den loop echter van 1914 begint deze toestand te veranderen. Er doen zich onverwachte invloeden voor. Een socialistisch propagandist vestigt zich in een der Kozakkendorpen. De rijke, leidende Kozakkenfamilie's wijzen af, waarschuwen. Maar de arme, verstooten arbeiders, die in de kaste der boerensoldaten uit de hoogte worden behandeld en nauwelijks geduld, en daarnaast de ‘uitloopers’ in den stam, de zoekers en anders-willenden, zij bezoeken de geheime samenkomsten, waar men ‘verboden boeken’ leest, elkander opzweept, en de propaganda verder belooft te drijven. Een kleine bende van fanatieke ijveraars ontstaat, en begint het hechtgesloten complex van Kozakken-traditie en overtuiging met het zuurdeesem van opstandigheid te doordringen. De saamhoorigheid wordt ondermijnd, oude, overgeërfde vazallen-instincten belachelijk gemaakt en wankel; en hier en daar aanvaardt men met kinderlijk vertrouwend geloof de nieuwe idealen der menschheid - zonder nog de consequentie's te begrijpen, die er aan verbonden zijn. Wanneer men het portret van Scholchow ziet - dit jongensgelaat, dat goedmoedig, en een weinig listig, vanonder de Kozakkenmuts kijkt - vraagt men zich af, hoe een zoo jong man in staat is geweest, dit epos te componeeren. Ten slotte is dit niet de roman van een of twee menschen, maar die van een héél dorp, een heele stam. Gestalte naast gestalte duikt op, karakters worden aaneengereid in den geheimen samenhang van familie, natuurdrift en alle donkere
ziels-elementen, die menschen tesamen houden - een beklemmend reëele en aangrijpende menigte van menschenlotsbestemmingen. Scholochow heeft het aangedurfd en gekund, de dorpsgemeenschap te ontleden - met vastberaden en geoefend psychologisch vermogen. Sterk en markant zijn de omtrekken, de figuren