Cahiers Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Cahiers Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||
[Nummer 2]De Brusselse en Nijmeegse fragmenten van Huge van Bordeeus
|
mb: olim Middelburg, Stadsarchief, z.s. Twee dubbelbladen uit een tweekoloms handschrift met 50 rr. per kolom. Tweede helft 14de eeuw; Westmiddelnederlands, Vlaams gekleurd. De fragmenten zelf zijn in 1940 ten gevolge van oorlogshandelingen verloren gegaan, maar de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta te Leiden (hierna BNM) bezit negatieffoto's. De tekst, in totaal 800 verzen, is achtereenvolgens uitgegeven door S. de Wind (1847) en G. Kalff (1885, p. 221-249, nr. XII).Ga naar eindnoot2 |
1: Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Ltk. 1352. Een onvolledig dubbelblad uit een driekoloms handschrift. Eerste helft van de 15de eeuw;Ga naar eindnoot3 Westvlaams gekleurd.Ga naar eindnoot4 De fragmenten, in totaal 346 verzen, zijn in 1898 uitgegeven door J. Verdam. Een sterk gemoderniseerde, kritische editie van de tekst van het eerste blad (vss. 1-260) verzorgde M. Draak (1962, p. 98-108). |
Het belangrijkste doel van deze bijdrage is de teksten van de drie overige, meer recent ontdekte fragmenten uit te geven. Het betreft:
k en d: Nijmegen, Provinciebibliotheek Nederlandse Jezuïeten (Collegium Berchmanianum), 5000 PB 52. k (= Katwijk) bestaat uit twee horizontale stroken uit een dubbelblad, die 123 deels gehavende verzen bevatten; d (= Deschamps) is een horizontale strook uit een enkelblad, die 41 sterk gehavende verzen bevat. Beide lijken afkomstig uit hetzelfde handschrift in twee kolommen. Late 14de eeuw; (West)vlaams gekleurd. De fragmenten k werden in de jaren zeventig door Th. Ausems S.J. ontdekt in een boek dat afkomstig was uit de bibliotheek van het Gymnasium van de Jezuïeten te Katwijk a/R., fragment d werd aan Ausems in bruikleen gegeven door dr. J. Deschamps, destijds handschriftendeskundige aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.Ga naar eindnoot5 |
br: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, II 719,49. Twee op elkaar aansluitende horizontale stroken uit een dubbelblad, afkomstig uit een tweekoloms handschrift. Totaal 227, deels weer gehavende verzen; late 14de eeuw; (West)vlaams gekleurd. |
In totaal worden door onze uitgave aan de reeds bekende 1146 verzen van de Mnl. berijmde Huge 391 verzen toegevoegd.
Naast de verzorging van een diplomatische editie van k, d en br hebben wij in deze bijdrage getracht de nieuwe fragmenten nader te identificeren en de samenhang en volgorde van de reeds bekende en nieuwe fragmenten van de Mnl. Huge van Bordeeus vast te stellen.
Bij deze inhoudelijke inpassing doet zich een aantal lastige, en soms zelfs onoplosbare, problemen voor. Het eerste wordt uiteraard veroorzaakt door de geringe omvang en grote verbrokkeling van de nieuwe fragmenten, die bovendien op vele plaatsen nauwelijks of niet meer leesbaar zijn (vgl. fragmenten br6, br7, k2, k3, kl3, dl en d2). Daarnaast zijn de 391 toe te voegen en inhoudelijk te plaatsen verzen verbrokkeld over maar liefst 28 tekstfragmentjes, in lengte variërend tussen minimaal 3 en maximaal 27 verzen, die meer of minder ver uit elkaar hebben gelegen.
Lastiger is nog dat men voor de inhoudelijke samenhang en plaatsing op het eerste gezicht weinig steun vindt in de Ofr. decasyllabenversie. Reeds in de inleiding bij zijn uitgave van mb merkt Kalff (1885, p. 224) in dit verband op:
Indien we echter de Nederlandsche bewerking met het Fransch willen vergelijken, wacht ons ook hier weer eene teleurstelling. De bedoelde Fransche redactie toch is naar alle waarschijnlijkheid niet het voorbeeld van den Nederlandschen dichter geweest.Ga naar eindnoot6
Ook voor de nieuwe fragmenten geldt, zoals uit de volgende identificaties en plaatsbepalingen duidelijk zal worden, dat zij soms niet, soms met zeer grote moeite met de Ofr. chansontekst zijn op te helderen.
Kalff (t.a.p.) concludeert dat de Mnl. dichter een andere Franse redactie heeft gebruikt. Ook sluit hij niet uit ‘dat wij hier eene min of meer zelfstandige bewerking der sage van Huon de Bordeaux voor ons hebben’. Verdam (1898, p. 91) komt voor het door hem uitgegeven fragment 1 tot min of meer dezelfde conclusie.
Hoewel het inmiddels reeds meer dan een eeuw geleden is dat Kalff zijn standpunt formuleerde, en in 1960 een goede, moderne uitgave van de Ofr. decasyllabentekst het licht zag (Ruelle 1960),Ga naar eindnoot7 leken de Huge-fragmenten door Neerlandici tot nu toe vrijwel vergeten, en werd te onzent tot voor kort eigenlijk geen onderzoek meer gedaan naar de relaties tussen de Mnl. berijmde restanten en de Ofr. decasyllabenversie of de andere Franse teksten (alexandrijnen- en prozaversie). Een tweetal artikelen van de hand van de Groningse neerlandica M. Lens, uit 1990 en 1993, bracht hierin eerst onlangs verandering. Elders besteedden achtereenvolgens de romanisten F. Wolf (1857), F. Guessard en C. Grandmaison (1860), A. Longnon (1879), C. Voretzsch (1900) en P. Ruelle (1960) aandacht aan de relatie tussen de Mnl. tekst, d.w.z. voorzover die toen bekend was (mb), en de Ofr. decasyllabenversie.
Wolf (1857, p. 21-22) en Longnon (1879, p. 1-2) veronderstelden dat de Mnl. berijmde tekst terugging op een andere, oudere, en nog meer met de Karolingische kring verbonden decasyllabenversie. Wolf baseert zijn mening vooral op het feit dat mb, dat het laatste belangrijke deel van de oorspronkelijke sage behandelt (nl.
het verraad van Huge door zijn broer Gheraert en diens schoonvader Ghibewaert), vele gedetailleerd beschreven personages vermeldt, onder wie de grote verrader Guweloen (= Ganelon), die in de bewaarde Franse teksten niet (meer) voorkomen. Guessard en Grandmaison (1860, p. viii-xii), de eerste uitgevers van de Ofr. decasyllabenversie, trekken uit dezelfde feiten een tegenovergestelde conclusie, omdat zij van oordeel zijn dat hier sprake is van toevoegingen in het Mnl., die t.o.v. het Ofr. een veel gecompliceerder verhaal opleveren, dat wel van latere datum zal zijn. Het optreden van Ganelon in mb is voor hen geen bewijs van een hogere ouderdom, maar een anachronistische ‘vergissing’, die geheel voor rekening komt van de Nederlandse bewerker.Ga naar eindnoot8 Voretzsch (1900, p. 100-104) komt, evenals later Ruelle (1960, p. 71), tot eenzelfde conclusie. Hij vermoedt dat de Nederlandse bewerker gebruik heeft gemaakt van een tekst die niet ver van de bewaard gebleven decasyllabenredacties heeft gelegen.
Tenslotte schrijft Lens (1993, p. 53-55, 57 en 60) een reeks van opvallende afwijkingen in het Middelnederlands voornamelijk toe aan de Nederlandse bewerker. Zij ziet verder af van een zoektocht naar de door bovengenoemde romanisten veronderstelde, niet bewaarde en eventueel oudere Ofr. decasyllabenversie. De door Lens opgemerkte details, die ook k, d en br betreffen, zullen in de hierna volgende plaatsbepalingen van de Mnl. Huge-fragmenten worden besproken.
1.2 De prozaroman
Naast de vijf handschriftfragmenten is een volledige Nederlandse Huge-tekst bewaard gebleven in de prozaroman Huyge van Bourdeus. Van deze prozaroman bestaan nog vier, onderling weinig van elkaar verschillende, drukken.Ga naar eindnoot9 De oudst bekende druk, waarop ook de ed.-Wolf (1860) is gebaseerd, werd ca. 1540 in Antwerpen uitgegeven door Willem Vorsterman. Het enig bekende exemplaar van deze uitgave wordt bewaard in de österreichische Nationalbibliothek te Wenen onder de signatuur C.P.2.B.74. Het titelblad is verloren gegaan. De latere drukken dateren uit 1584 (Antwerpen), 1632 (Antwerpen) en ca. 1660 (Amsterdam).
Op grond van het voorkomen van restanten van rijmparen in de tekst van deze prozaroman heeft men aangenomen dat bij de vervaardiging ervan gebruik is gemaakt van een Mnl. versroman.Ga naar eindnoot10 Hoewel Debaene (1951, p. 87) van mening was dat deze versroman enig verband kan hebben gehad met fragment 1, - hij doelt hier op de korte zgn. Maleproen-passage -,Ga naar eindnoot11 wijkt de inhoud van mb en 1 echter zo aanzienlijk af van de prozaversie, dat men wel moest concluderen dat deze versroman een andere is geweest dan die welke in de fragmenten bewaard is gebleven.Ga naar eindnoot12 Aldus zouden er tenminste twee berijmde versies van Huge van Bordeeus in het Middelnederlands hebben bestaan. De eerste versie is bewaard in de fragmenten 1 en mb, de tweede, verder niet overgeleverde versie zou zijn sporen hebben nagelaten in de vorm van restanten van rijmparen in de prozaroman.
De inhoud van de Nederlandse prozaroman komt in grote lijnen overeen met die van de Ofr. decasyllabenversie. Ferdinand Wolf, die niet alleen de eerste editie van het Nederlandse volksboek verzorgde (1860), maar er ook een studie aan wijdde, kwam tot de slotsom dat de prozaroman een verkorte en vereenvoudigde adaptatie was van deze versie (Wolf 1857, p. 22). C. Voretzsch (1900, p. 109 en 114-115), die Wolfs mening deelde, veronderstelde dat er tussen het Ofr. Chanson
en de prozaroman een Mnl. berijmde tekst bestaan zou hebben. Ruelle (1960, p. 71) sluit zich eveneens aan bij de mening van Wolf, en vat zijn bevindingen t.a.v. de Nederlandse prozaroman aldus samen:
II reproduit, mais fort brièvement, le poème français, c'est à dire qu'il élimine de nombreux détails, supprime des personnages épisodiques ou omet de citer leurs noms, mais il ne se permet que de trés minimes variantes. La part du fantastique y est réduite. II faut noter également qu'il est très éloigné des versions françaises en prose qui nous sont parvenues.
Hoewel de Duitse romanist Briesemeister reeds in 1902 (p. 69) op een aantal overeenkomsten tussen het proza en de, tot nu toe overigens nog steeds niet geheel uitgegeven, Franse alexandrijnenversie wees, en zelfs veronderstelde dat beide teksten zouden teruggaan op een niet bewaarde, oudere versie van het Ofr. chanson, werd zijn afwijkende mening tot voor kort niet nader onderzocht. Eerst onlangs heeft M. Lens hier weer enige aandacht aan besteed. In haar bijdrage aan het elfde congres van de Société Rencesvals (Lens 1990, p. 415) vergelijkt zij een aantal plaatsen uit het volksboek met de oudste tekst van de decasyllabenversie (hs. Tours) en de alexandrijnenversie (hs. Parijs 1451). Zij komt tot de conclusie dat op plaatsen waar de twee versies van elkaar verschillen de Nederlandse prozaroman nu eens met de ene, dan weer met de andere versie overeenkomt. Ofschoon het aantal door Lens besproken plaatsen gering is, blijken de onderlinge relaties zo interessant en veelal zo gecompliceerd, dat nader vergelijkend onderzoek van de Nederlandse teksten en m.n. ook de Franse alexandrijnentekst alleszins van belang is.
Momenteel bereidt M. Lens een dissertatie voor, waarin zij o.a. uitgebreid in zal gaan op de relatie tussen de Nederlandse teksten en de Franse overlevering (m.n. de continuaties van Huon de Bordeaux, de alexandrijnenversie en de Franse prozateksten). In het vervolg van deze bijdrage hebben wij ons dan ook enige beperkingen opgelegd, die rekening houden met haar onderzoek. Bij onze inhoudelijke plaatsing van de oude en nieuwe fragmenten zullen wij slechts gebruik maken van de Nederlandse prozaroman (ed.-Wolf) en de Ofr. decasyllabenversie, zoals die in 1960 door Ruelle werd uitgegeven.
1.3 De relatie tussen fragmenten en prozaroman
Voretzsch (1900, p. 92-121) brengt een aantal punten naar voren, die niet alleen voor de bepaling van de herkomst van de Nederlandse prozaroman, maar tevens van de berijmde Mnl. fragmenten van grote betekenis lijken, en die mogelijk ook consequenties hebben voor de Franse traditie.
Volgens Voretzsch zou de bron van de Nederlandse teksten, prozaroman en fragment mb, een verloren gegaan Nederlands gedicht zijn geweest, dat tussen ca. 1250 en 1350 ontstaan zou zijn. Hoewel het proza inhoudelijk tamelijk veel op de Ofr. decasyllabenversie lijkt, is het zijns inziens erg onwaarschijnlijk dat de Nederlandse auteur direct op deze 13de-eeuwse tekst heeft teruggegrepen. Veeleer zou men verwachten dat de bewerker een populaire Franse prozaroman gebruikt heeft. Dit is volgens Voretzsch evenwel zeer duidelijk niet gebeurd. De vele toevoegingen in de Franse prozaromans ontbreken in het volksboek. Verder bevat de Nederlandse prozaroman verschillende namen van personages die het Ofr. chanson ook kent,
maar die in het Franse proza duidelijk afwijken, zoals Triakel (Ofr. ‘Tyacre’, proza ‘Geracle’) en Astramant (Ofr. ‘Estrument’, proza ‘Moufflet’). Aan de andere kant kent het volksboek allerlei toevoegingen, bv. een reeks namen (o.a. Reynier, Ogier, Tybaut van Aspermonde, Diederik van Ardennen) en specifieke verwantschapsaanduidingen tussen personen, die het Ofr. chanson niet heeft. Aangezien de prozaroman verder weinig neiging vertoont zaken toe te voegen, veronderstelt Voretzsch het bestaan van een verloren Middelnederlandse berijmde tekst, die aan het eind van de 13de, of het begin van de 14de eeuw vervaardigd zou zijn. Deze berijmde tekst past in de hierboven beschreven hypothese, dat de restanten van rijmparen in de prozaroman teruggaan op een Mnl. berijmde versie.
Er zijn nu, aldus nog steeds Voretzsch, twee mogelijkheden m.b.t. de relaties tussen de Nederlandse teksten onderling en tussen deze teksten en de Franse. De eerste is dat de bedoelde Mnl. berijmde versie die aan het volksboek ten grondslag ligt, een getrouwe bewerking is van de Ofr. decasyllabenversie, en dat de berijmde fragmenten mb restanten van een vrije bewerking van een niet meer te reconstrueren Ofr. versie zijn. Aangezien er geen sporen van een tweede Ofr. decasyllabenversie bestonden (en er zijn nog steeds geen aanwijzingen in die richting), zou het Ofr. gedicht tweemaal naar de Nederlanden zijn gekomen: eenmaal in een getrouwe omzetting in verzen, die naderhand tot een prozaroman werd omgewerkt, en eenmaal in de vorm van een vrije, berijmde bewerking.
De tweede en in de ogen van Voretzsch meest voor de hand liggende mogelijkheid is dat de veronderstelde Mnl. berijming niet alleen als bron voor het volksboek maar tevens als bron voor de fragmenten heeft gefunctioneerd. Hij signaleert in dit verband een aantal overeenkomsten tussen de beide Nederlandse versies. Zo wijkt de prozaroman nogal af van de decasyllabenversie in de beschrijving van de terugkeer van Huge. In de Ofr. tekst gaat Huon na zijn terugkeer in Frankrijk naar de abdij van St.-Maurice-es-prés, die vlakbij Bordeaux ligt. Daar zal hij door zijn verraderlijke broer worden overvallen. In de Nederlandse prozaroman gaat Huge naar de abdij Cloengi, waan zijn oom abt is. Afgezien van het feit dat de rol van de abt hier en op andere plaatsen in het proza erg verschilt van die in het Ofr. chanson, lijkt de keuze van Cluny, dat veel verder van Bordeaux verwijderd is, niet zo doordacht. De abt speelt daarnaast in mb een belangrijke rol bij de terugkeer van Huge die sterk van het Ofr. afwijkt.
Ondanks het feit dat Ruelle (1960, p. 71) heeft getracht de genoemde argumenten van Voretzsch te ontkrachten, ontkomt hij er niet aan belang te hechten aan diens belangrijke constatering, dat de oude metgezel van Huon, die in de Franse versies overal de naam ‘Gériaume’ (Gerame) draagt, in de Nederlandse prozaroman ‘Aliames’ genoemd wordt. De ‘Alsamus’, die in de ed.-Kalff van mb in vs. 663 wordt vermeld, is volgens Voretzsch met deze Aliames te identificeren.Ga naar eindnoot13 Voretzsch (1900, p. 89) en met hem vele anderen verwijzen in dit verband naar de bekende plaats in de kroniek van Albéric de Trois-Fontaines (Albericus Trium Fontium), waar onder het jaar 810 melding wordt gemaakt van de dood van hertog Sewinus van Bordeaux, ‘cujus fratres fuerunt Alelmus [= Aliamus] et Ancherus’.Ga naar eindnoot14 Na deze vermelding volgt een résumé van een enigszins afwijkende Huon-geschiedenis:
hujus Sewini filii, Gerardus et Hugo, qui Karolum filium Karoli casu interfecit, Almaricum proditorem in duello vicit, exel de patria ad mandatum regis fugit, Alberonem mirabilem et fortunatum reperit, et cetera sive fabulosa sive historica annexa.
Volgens Voretzsch hebben de Nederlandse bewerker van de verloren berijmde versie en Albéric dus een verhaalversie gekend waarin Aliames, respectievelijk als neef en oom, figureerde. Deze Ofr. versie, die jonger moet zijn geweest dan de oudst bekende tekst van de decasyllabenversie in handschrift Tours (midden 13de eeuw),Ga naar eindnoot15 - de kroniek van Albéric werd tussen 1232 en ca. 1252 vervaardigd-, zou dan naar de Nederlanden zijn gekomen, terwijl zij in Frankrijk verloren ging.
Ofschoon Ruelle het bestaan van een Aliaume-versie niet ontkent, meent hij dat het niet mogelijk is te bewijzen dat deze aan het oudste hs. Tours van de Gériaume-versie voorafging ofwel daarop volgde. Ook Voretzsch laat dit min of meer in het midden, en laat beide versies teruggaan op een ouder, niet nader bepaald, origineel verhaal.
De hier uit te geven fragmenten br, k en d bieden de mogelijkheid de interessante Gériaume-Aliaume-hypothese van Voretzsch nader te onderzoeken, al tekenen wij hier aan dat het ons inziens erg onzeker blijft, mede t.g.v. de beschadigde contekst, of met de ‘Alsamus'’ in mb vs. 663 wel Aliamus is bedoeld.Ga naar eindnoot16 Indien het inderdaad zo is, dat aan de fragmenten mb en de Nederlandse prozaroman een Mnl. berijmde tekst ten grondslag heeft gelegen, dan valt niet uit te sluiten dat een of meer van de nieuwe fragmenten deze tweede, tot nu toe niet overgeleverde versie representeren. Bij ieder fragment zullen wij dan ook op inhoudelijk vlak aandacht besteden aan eventuele opvallende overeenkomsten met het volksboek die in de Ofr. decasyllabenversie niet worden teruggevonden, en aan het gebruik van de naam Aliamus voor Gériaume. Op formeel niveau zal telkens worden nagegaan of er rijmparen van de fragmenten in het volksboek kunnen worden aangewezen.
2 De Franse Huon de Bordeaux-traditie
Hoewel we, zoals gezegd, voor onze in paragraaf 3 en 4 volgende plaatsbepaling van de oude en nieuwe Mnl. fragmenten enkel gebruik zullen maken van de Ofr. decasyllabenversie in de ed.-Ruelle, nemen wij hier toch een inventariserende schets van het onderzoek van de gehele Franse Huon de Bordeaux-traditie op, omdat hieraan in de Nederlandstalige wetenschappelijke literatuur sedert Kalff en Verdam, met uitzondering van de genoemde bijdragen van M. Lens, vrijwel geen aandacht is besteed. Sedert de uit 1860 daterende editie van de decasyllabenversie door Guessard en Grandmaison, waarop Kalff zich moest baseren, is door romanisten uit allerlei landen nogal wat werk rond Huon verzet. Vrij recent werd bovendien een tweetal Ofr. handschriftfragmenten teruggevonden.
2.1 Het chanson de geste
De Oudfranse Huon de Bordeaux is volledig of nagenoeg volledig overgeleverd in vier handschriften:
M: Tours, Bibliothèque Municipale, 936. Midden 13de eeuw; Picardisch. |
P: Parijs, Bibliothèque Nationale, fr. 22.555. 15de eeuw; Lotharings. |
T: Turijn, Biblioteca Nazionale Universitaria, L-II-14. 1311; Picardisch. |
R: Parijs, Bibliothèque Nationale, fr. 1451. 15de eeuw; Picardisch. |
De eerste drie handschriften bevatten de decasyllabenversie. Het vierde handschrift is een latere omwerking in alexandrijnen (zie hieronder). De decasyllabenversie werd voor het eerst in 1860 uitgegeven door F. Guessard en C. Grandmaison. Honderd jaar later, in 1960, verscheen de tweede uitgave van de hand van P. Ruelle, die zich voornamelijk baseerde op hs. M. De tekst telt in deze editie 10.553 verzen, verdeeld over 90 laisses.
Sedert de ed.-Ruelle zijn nog fragmenten van twee andere handschriften teruggevonden, namelijk:
b: Boston, Massachusetts Historical Society, z.s. Twee bladen (483 vss.). Derde kwart 13de eeuw; in vnl. Francien met enkele Picardische trekken geschreven. Het fragment bevat gedeelten van de decasyllabenversie. De tekst correspondeert met ed.-Ruelle vs. 3709-4079 (vgl. Sinclair 1979). |
a: Alessandria, Biblioteca Civica, ms. 195. Twee dubbelbladen (950 vss.). Eind 13de-begin 14de eeuw; Noordoostelijk-, misschien Centraal- en Noord-Frank-rijk. De tekst correspondeert globaal met ed.-Ruelle, vs. 1400-2020, 2486-2850, 4212-4433 en 4772-5128. De fragmenten lijken een meer autonoom stadium in de tekstgeschiedenis van Huon de Bordeaux te representeren (vgl. Vitale-Brovarone 1983). |
In paragraaf III van zijn inleiding, getiteld ‘Classement des manuscrits’, geeft Ruelle de onderstaande filiatie. Mede op grond daarvan geeft hij aan M, als oudste handschrift, de voorkeur.
In het Le Moyen Age-artikel uit 1979, waarin hij fragment b publiceert, komt K.V. Sinclair na een variantenonderzoek tot de slotsom dat dit fragment in de teksttraditie dicht bij M geplaatst dient te worden, maar dat het tevens lijnen heeft naar T. Gecompliceerder lijkt de plaatsing van het door A. Vitale-Brovarone in 1983 gepubliceerde fragment a. Volgens Vitale-Brovarone noopt het volstrekt autonome karakter van dit fragment zelfs tot een herziening van de totale tekstgeschiedenis van Huon de Bordeaux. Na een niet altijd even doorzichtige argumentatie komt hij tot het besluit dat a en O op verschillende wijze één fase van de geschiedenis van Huon vertegenwoordigen, en dat a zeker niet afgeleid is van O.
Volgens Ruelle (1960, p. 24 en 90-93) ontstond de decasyllabenversie van Huon de Bordeaux waarschijnlijk tussen 1216 en 1229 in Picardië.Ga naar eindnoot17 M. Rossi geeft in haar artikel ‘Huon de Bordeaux’ in het Lexikon des Mittelalters 5 (1991), kol. 227-228, op
grond van inhoudelijke criteria een datering tussen ca. 1240 en ca. 1260. Op p. 19-32 van haar belangrijke en omvangrijke studie over het chanson uit 1975 kwam zij op grond van een onderzoek van textuele referenties en historische elementen in de tekst tot een nauwkeuriger mogelijke datering, nl. tussen 1260 en 1268. Haar poging tot nadere localisering leidt tot een voorzichtige hypothese: Saint-Omer.
2.2 De alexandrijnenversie
Van de alexandrijnenversie van de eigenlijke Huon de Bordeaux-tekst, zoals deze 14.796 verzen groot (het begin is verloren gegaan) is overgeleverd in hs. R (Parijs, B.N., fr. 1451), bestaat tot op heden nog steeds geen volledige uitgave. In een thèse de doctorat uit 1978 gaf R. Bertrand de eerste 3100 verzen uit.Ga naar eindnoot18 Briesemeister geeft in zijn dissertatie uit 1902, waarin hij de alexandrijnenversie vergelijkt met de decasyllabenversie in de ed.-Guessard/Grandmaison, en met de Nederlandse prozaroman, het Engelse Boke of Duke Huon of Burdeux en de Franse prozaversie, alleen een samenvatting van de inhoud van het verhaal in R. Ook in de dissertatie van H. Schäfer uit 1892 is deze versie bestudeerd, en vergeleken met de tekst in hs. P (Parijs, B.N., fr. 22.555).
Ruelle (1960, p. 54) merkt op dat Briesemeister en Schäfer voorbij gegaan zijn aan een systematische vergelijking van de alexandrijnenversie met de drie decasyl-laben-handschriften. Bertrand voert een dergelijke vergelijking in haar thèse de doctorat wel uit. Haar belangrijkste conclusie is wel, dat, afgezien van kleine varianten, beide versies hetzelfde, zij het in R enigszins verkorte verhaal vertellen en dat er een sterke verwantschap moet worden aangenomen tussen de alexandrijnenversie en de decasyllabenversie in hs. T.Ga naar eindnoot19 Waarschijnlijk stammen zij, aldus Bertrand, van een gemeenschappelijk origineel.
Toch is de alexandrijnentekst, die o.a. door Ruelle (1960, p. 54) globaal in de 15de eeuw wordt gedateerd,Ga naar eindnoot20 een echte bewerking, of, zoals Rossi (1984, p. 430) het formuleert, ‘un véritable travail de réécriture’, en niet zomaar een simpele omzetting in alexandrijnen. Ten opzichte van de decasyllabenversie wordt de Huon-tekst, zoals gezegd enigszins ingekort, maar anderzijds vindt men o.a. midden in de zgn. Aufalerne-episode twee uitbreidingen, waarvan de eerste het zgn. Chanson de Huon et Calisse (ca. 3000 vss.) is.Ga naar eindnoot21 Deze geïnterpoleerde roman wordt vrijwel direct gevolgd door een tweede ingeschoven episode, die volgens Schäfer in geen der andere handschriften voorkomt.
Volgens Bertrand is ook de toon anders dan die van het 13de-eeuwse chanson. Rossi (1984, p. 431-437) heeft nog op een aantal andere literaire aspecten van R gewezen.
2.3 De continuatiesGa naar eindnoot22
Het oudste van de Franse handschriften, M (Tours), bevat alleen de Huon de Bordeaux. De overige drie, P (Parijs, B.N., fr. 22.555), T (Turijn) en R (Parijs, B.N., fr. 1451, alexandrijnenversie), breiden het verhaal meer of minder aanzienlijk uit. Suard (1982, p. 1035) verdeelt ze op grond van de continuaties in twee groepen, t.w. T en R, die beide een zeer ontwikkeld geheel presenteren, en P, waarin de eigenlijke
Huon-tekst slechts een kort vervolg van 960 verzen heeft, dat bekend is geworden onder de titel Huon, roi de Féerie.Ga naar eindnoot23 Het meest uitgebreide handschrift, T, bezit vóór Huon de Bordeaux een tekst van 2468 verzen, Le roman d'Auberon, en na het chanson een reeks samenhangende vervolgen, die volgens Suard (1982) in totaal maar liefst 18.944 verzen omvatten.Ga naar eindnoot24 In hs. R is binnen de alexandrijnenversie van Huon de Bordeaux, zoals wij reeds zagen, een interpolatie opgenomen, die Huon et Calisse genoemd wordt (ca. 3000 vss.). Eveneens in de tekst zelf geïntegreerd is Le combat de Huon contre les géants à Dunostre. Na de eigenlijke Huon-tekst volgen, zij het in kortere versies dan in het Turijnse handschrift, een viertal samenhangende vervolgen.
In de drie cyclische handschriften is de eigenlijke Huon-tekst meer specifiek met de volgende zeven teksten uitgebreid:
1) | Le roman d'Auberon
Deze proloog van 2468 verzen (51 laisses)Ga naar eindnoot25 is alleen in T (f. 283ro-296vo) overgeleverd. De tekst is tweemaal uitgegeven: Graf 1878, Subrenat 1973. |
2) | Huon, roi de Féerie
Dit korte vervolg van de eigenlijke Huon-tekst in P bestaat uit drie episoden: Le couronnement de Huon en Féerie (f. 248ro-250ro, 440 vss.), Le combat de Huon contre les géants à Dunostre (f. 250ro-252vo, 401 vss.) en Le combat de Huon de Bordeaux contre Huon le Desvey (f. 252vo-253ro, 117 vss.). De eerste en tweede episode zijn ook overgeleverd in T (resp. f. 369ro-372vo en 399vo-401ro) en in R (resp. f. 202ro-206ro en 67ro-68vo). De tekst is naar T tweemaal uitgegeven, nl. door Schweigel (1891, p. 117-123, 170-172) en Brewka (1977, p. 255-284, p. 482-496). De episode Le combat contre les géants is naar P en R gepubliceerd door Schäfer (1892, resp. p. 86-91 en 93-95). |
3) | La chanson d'Esclarmonde
Een decasyllabische versie bevindt zich in T (f. 354vo-374ro), een dodecasyllabische in R (f. 164ro-202ro). In beide handschriften sluit de continuatie zonder overgang direct aan op de eigenlijke Huon-tekst In T omvat de tekst 119 laisses (volgens Suard vs. 1-3481), in R 89 laisses (ca. 2900 vss.). Er bestaan drie edities: (naar T) Schweigel 1891, p. 93-126, en Brewka 1977, p. 150-295; (naar R) Schäfer 1895. |
4) | La chanson de Clarisse et Florent
Ook van dit vervolg bestaan twee versies, de ene in T (f. 374ro-389vo, 80 laisses, vs. 3482-6183), de andere versie in R (f. 206vo-225ro, ca. 1100 vss.). Van deze tweede, kortere versie bestaat nog geen uitgave. Die uit T werd tweemaal uitgegeven: Schweigel 1891, p. 126-152; Brewka 1977, p. 295-406. |
5) | La chanson d'Yde et Olive
T kent wederom een lange versie (f. 389vo-399vo, vs. 6184-7245 en 7648-8067); in R (f. 225ro) is slechts een korte samenvatting te vinden.Ga naar eindnoot26 Brewka (1977) onderscheidt drie epi-soden: Yde et Olive I (1052 vss.), Croissant (396 vss.) en Yde et Olive II (426 vss). Er bestaan twee edities naar T: Schweigel 1891, p. 52-170; Brewka 1977, p. 406-482. |
6) | La chanson de Godin
Dit omvangrijke vervolg is alleen in T overgeleverd (f. 401vo-460vo, vs. 8424- 18.944). In R is het in de vorm van enkele allusies opgenomen in de Huon-tekst zelf en in het begin van het Chanson d'Esclarmonde. Er is één editie: Meunier 1958. |
7) | Le roman de Croissant
Dit korte vervolg is alleen in T in het Chanson d'Yde et Olive opgenomen (f. 395vo-397ro, vs. 7246-7647). Edities: zie nr. 5. |
Aan de hand van een beperkte vergelijking van een drietal episoden uit deze continuaties, t.w. Le couronnement de Huon en Féerie, Le combat contre les géants en Croissant, heeft Suard (1982) het meest recent getracht de positie van de vervolgen te bepalen in de totstandkoming van de cyclus. In tegenstelling tot hetgeen de 19de-eeuwse Duitse romanisten Schäfer, Schweigel en Voretzsch meenden, constateert Suard (p. 1046-47) dat het 15de-eeuwse handschrift P (Parijs, B.N., fr. 22.555) niet een oude fase van de continuaties representeert, maar een late verzameling is van stukken van verschillende herkomst, waarvan er tenminste één, Le couronnement, wellicht van de hand van de samensteller van de codex is. Zijns inziens zijn de continuaties in R (alexandrijnenversie) het werk van een ‘remanieur’, die met behendigheid heeft gewerkt naar een versie dicht bij T, maar die een versie van Le combat integreert die uitgebreider en ouder is dan die in het Turijnse handschrift uit 1311. De strijd tegen de reuzen vindt hier plaats na de dood van Gaudis, als het gezelschap op de terugweg is naar Frankrijk, en niet, zoals in T, aan het eind van Yde et Olive. T is volgens Suard de meest ontwikkelde en oudste getuige, ofschoon het zeker niet uit één stuk werd gecomponeerd, en men een onderbreking van de continuïteit kan zien na de episode Croissant. Zijn eindconclusie luidt dat de totstandkoming van de Huon-cyclus in verzen het resultaat is van voortgaande uitwerking vanaf het einde van de 13de en tot en met de 15de eeuw.
2.4 De prozaversie
Blijkens het explicit van de 16de-eeuwse drukken moet er in 1454 reeds een Franse prozaversie in handschrift hebben bestaan.Ga naar eindnoot27 Afgaande op het aantal door Ruelle (1960, p. 54-55) opgesomde drukken, die tussen 1513 en 1859 verschenen, moet deze prozabewerking, ‘qui traicte du noble duc Huon de Bordeaulx et de ceulx qui de luy descendirent’, bijzonder populair zijn geweest. Deze drukken blijken onderling weinig te verschillen.
Raby, die in het Romania-artikel (1990, m.n. p. 238-239) de relaties tussen de Ofr. decasyllabenversie, de alexandrijnenversie en de drukken onderzocht, komt o.a. tot de conclusie dat de prozaversie (i.c. de oudst bekende druk van 1513) onafhankelijk van de alexandrijnenversie tot stand is gekomen. Een beperkt onderzoek naar de samenhang tussen het proza en de drie handschriften van het chanson leidt tot de voorlopige bevinding dat voor de prozaversie gebruik is gemaakt van een decasyllabische Huon-tekst die dicht bij maar vóór P lag.
In feite werd een Huon-cyclus in proza bewerkt. In alle drukken blijkt volgens Raby (p. 253) gebruik gemaakt te zijn van vier continuaties, t.w. het Chanson d'Esclarmonde, Clarisse et Florent, Yde et Olive en Croissant. Alleen de proloog Auberon en het Chanson de Godin, die in P ook niet zijn overgeleverd, worden er niet in weergegeven. Le roman de Croissant vormt in de drukken een autonoom gedeelte, aan het eind van het werk.
Wij hebben hieronder de in de vorige paragrafen besproken bevindingen in een stemma opgenomen, zodat een totaalbeeld ontstaat van de onderlinge samenhang van de drie Franse Huon-versies.Ga naar eindnoot28
2.5 Samenvatting van de inhoud van het chanson de geste
Aan onze schets van de Franse traditie hebben wij een samenvatting van de inhoud van het Ofr. chanson toegevoegd. Deze kan enig houvast bieden bij de in onze plaatsbepalingen besproken vele details. In dit résumé zijn de plaatsen die waarschijnlijk verband houden met de Mnl. fragmenten vetter afgedrukt. De getallen tussen ronde haakjes verwijzen naar de verstelling in de ed.-Ruelle.
De hofdag te Parijs en het verraad van Amauri
Tijdens een hofdag te Parijs stelt de door ouderdom verzwakte keizer Karel voor zijn zoon Charlot als zijn opvolger aan te wijzen. De verrader Amauri beschuldigt de beide zonen van hertog Seguin, Gérard en Huon van Bordeaux, die niet aanwezig zijn, ervan dat zij de macht van Karel minachten. Karel ontbiedt hen aan zijn hof (327). Ondertussen bereidt Amauri samen met Charlot een hinderlaag voor om de beide broers te doden.
Voordat Huon vertrekt, vertrouwt hij zijn hertogdom toe aan Guirré de Gironville. Op weg naar Parijs worden Huon en Gérard door het verraderlijke tweetal overvallen. Nadat Charlot Gérard heeft gewond, wordt hij door een woedende Huon gedood (1001). Ondanks de tussenkomst van zijn pairs wenst Karel de dood van zijn zoon te wreken en besluit hij Huon te verbannen. Als voorwaarde voor een verzoening zal Huon zich naar Babylone (= Caïro in Egypte) moeten begeven, waar hij de eerste getrouwe van sultan Gaudis moet onthoofden, de mooie dochter van de sultan, Esclarmonde, driemaal moet omhelzen, en van Gaudis de baard en vier tanden moet afnemen (2403).
De reis naar Rome, Brindisi en het H. Land, en de ontmoeting met Auberon
Gérard keert terug naar Bordeaux, waar hij zijn moeder van het gebeurde op de hoogte brengt. Van verdriet sterft zij twee jaar later. Gérard huwt de dochter van de verrader Gibouart, hertog van Sicile, met wie hij samen de bevolking van het hertogdom onderdrukt (2485). Huon reist met een gevolg van tien ridders via
Rome naar Brindisi, vanwaar hij met hulp van een neef, Garin de Saint-Omer, per schip naar het H. Land vaart. Te paard trekt men via Jerusalem door een drietal wonderbaarlijke landen in de richting van de Rode Zee (3058). Onderweg ontmoet men de grijsaard Gériaume, een broer van Guirré de Gironville, die zich bij hen aansluit. Langs de kortste, maar gevaarlijkste weg trekt men in de richting van Babylone door het woud van de elfenkoning Auberon (3209), die de angstige Fransen achtervolgt. Bij de derde ontmoeting zegt Auberon Huon zijn steun toe (3505), en tovert hij uit het niets een kasteel te voorschijn, waar het gezelschap een feestelijk maal geniet. Huon ontvangt een wonderbaarlijke nap, die zich na het maken van een kruisteken vult men wijn. Alleen hij die rein is van hart kan eruit drinken. Ook ontvangt hij een ivoren hoorn, waarmee hij Auberon en zijn leger in doodsgevaar te hulp kan blazen. Na een hartelijk afscheid besluit Huon tot ongenoegen van Auberon de hoorn uit te proberen. Auberon verbiedt Huon naar hertog Oede, een broer van Huons vader, te Tormont te gaan (3950).
Te Tormont
In Tormont worden de Fransen goed ontvangen door de provoost Hondré, die christen is. Tijdens een feestmaal, dat Huon in het huis van Hondré laat aanrichten, vertrouwt hij zijn gastheer het geheim van de nap toe (4114). [fragment br] Oede, die over de nap verneemt, trekt, verbolgen ook omdat er in de stad geen levensmiddelen meer zijn te krijgen, met 30 gewapende ridders naar het huis van Hondré, en wordt er hoffelijk ontvangen. Hij veinst kalmte. Als Huon hem de nap aanbiedt, blijkt Oede niet te kunnen drinken. Oede geeft een van zijn ridders, Joiffroi, opdracht de Fransen ‘snachts te doden. Deze echter bevrijdt 140 Franse gevangenen, met wie hij Oede overvalt. Huon blaast Auberon te hulp en onthoofdt Oede (4558).
In Dunostre
Ondanks het verbod van Auberon begeeft Huon zich met de zijnen naar het door Julius Caesar gebouwde kasteel Dunostre, dat de reus Orgueilleux samen met een wonderbaarlijk harnas op de elfenkoning veroverde. Geholpen door een jonge Franse gevangene, Sebile, weet Huon alleen in het kasteel door te dringen, - zij schakelt twee koperen poortwachters uit -, en de reus te doden. Tevens bemachtigt hij het harnas en een gouden ring, die ieder die deze aanschouwt dwingt te gehoorzamen (5298).
Naar de Rode Zee en Babylone
De volgende dag begeeft Huon zich alleen naar de Rode Zee. Dan verschijnt Malebron, die eruit ziet als een soort zeedier. Zijn meester Auberon heeft hem veroordeeld dertig jaar als boetedoening een dergelijk uiterlijk te dragen. Omdat Malebron Huon over de zee wenst te dragen, zal de straftijd door de elfenkoning worden verdubbeld. Zeer snel wordt Huon naar een onbekende oever vlakbij Babylone gebracht (5426).
In Babylone
Op het feest van Sint-Jan arriveert Huon alleen in Babylone, waar hij o.a. met behulp van de ring over de vier bruggen van het paleis van Gaudis weet door te dringen tot in de zaal waar de emir aan de maaltijd zit. Daar onthoofdt hij een Saraceen, omhelst hij Esclarmonde en maakt hij de opdracht van Karel bekend (5813).
Huon gevangen
Huon wordt echter weldra overmeesterd en gevangen gezet. Nap, hoorn en harnas worden hem afgenomen. Als Esclarmonde Huon de volgende nacht in de gevangenis bezoekt, waar zij zich aanbiedt en Huon voorstelt hem te helpen ontsnappen, weigert hij aanvankelijk. Drie dagen later, bij een tweede bezoek, belooft Huon haar mee te nemen naar Frankrijk en haar te trouwen. Esclarmonde deelt haar vader mee dat Huon van honger is gestorven (5962).
Gériaume en de anderen Na vier maanden tevergeefs wachten te Dunostre kapen Huons volgelingen een Saraceens schip, waarmee zij in Babylone arriveren. In het paleis van Gaudis maakt Gériaume zich bekend als Tyacre, een neef van de sultan; de Fransen worden als zijn gevangenen opgesloten, en zien Huon terug. Gériaume hoort weldra van Esclarmonde dat Huon nog leeft. Een blijde hereniging volgt (6303).
Het gevecht met de reus Agrapart
Kort hierna arriveert de reus Agrapart te Babylone om de dood van zijn broer, Orgueilleux, op Gaudis te wreken. Als geen van de Saracenen het tegen hem op durft te nemen, biedt Huon zich als kampvechter aan op voorwaarde dat men hem hoorn, nap en harnas teruggeeft. Tijdens de tweekamp geeft Agrapart zich gewonnen (6627).
De dood van Gaudis [fragment k] De overwinning wordt gevierd met een groot feest, tijdens hetwelk Huon de nap met wijn vult en Gaudis tevergeefs tracht te drinken. Huon dringt er bij de emir op aan zich te laten dopen, maar als deze weigert, blaast hij op de hoorn. Auberon en zijn manschappen doden vervolgens alle heidenen die zich niet willen bekeren. Huon onthoofdt de halstarrige Gaudis, en neemt diens baard en vier tanden weg. Auberon tovert deze trofeeën in de zijde van Gériaume en beveelt Huon om Esclarmonde mee naar Rome te nemen en haar te trouwen. Hij waarschuwt Huon niet op de rechten van het huwelijk vooruit te lopen (6745).
Esclarmonde naar Aufalerne, Huon naar Monbranc
Nadat Huon zich heeft ingescheept, doet hij diezelfde dag zijn wil met Esclarmonde. Zijn gezellen vluchten in een sloep, als Auberon een storm doet opsteken. Het paar spoelt naakt aan op een eiland, vanwaar Esclarmonde door piraten wordt meegenomen, die haar willen uitleveren aan haar oom Yvorin. Huon blijft geboeid achter (6910). Als het piratenschip Aufalerne bereikt, neemt emir Galafre Esclarmonde in bescherming en doodt hij haar ontvoerders. Galafre trouwt met haar, maar accepteert de gelofte van kuisheid gedurende 3 jaar te respecteren. Een van de ontsnapte piraten vlucht naar Monbranc, waar hij Yvorin de dood van zijn broer en de schaking van diens dochter bekend maakt. Een bode wordt naar Galafre gestuurd, maar deze reageert niet (7027).
In Monmur staat Auberon Malabron toe Huon te redden. Malabron zal er 28 jaar langer voor moeten boeten, [fragment 1] Op het eiland Moysant vindt Malabron Huon en zet hem over naar de dichtstbijzijnde oever. Geheel naakt begeeft Huon zich op weg en ontmoet een oude speelman, Estrument, die hem kleedt en voedsel geeft. Huon zegt Saraceen te zijn en Garinet te heten. Hij zal de speelman als knecht volgen (7311). Op weg naar Monbranc ontmoeten zij een gewapende groep, die terugkeert van een razzia rond Aufalerne. Huon verneemt het lot van Esclarmonde. [fragment 1] Aan het hof van Yvorin toont Estrument zijn talenten als harpspeler. Yvorin ondervraagt de speelman en zijn bediende. Huon, die zich op zijn vele talenten beroemt, wordt gedwongen tegen Yvorins dochter schaak te spelen. Door verliefdheid afgeleid verliest de dochter (7580).
Oorlog tussen Yvorin en Galafre
[fragment d?] De volgende dag verzamelt zich het leger van Yvorin. Huon ontvangt wapens en een kreupel paard. Als men aangekomen is voor de muren van Aufalerne, staat Galafre zijn neef Sorbrin toe een kampvechter uit het vijandelijke leger uit te dagen. Alleen Huon durft de strijd aan te gaan. Sorbrin wordt gedood en Huon maakt zich meester van zijn paard, Blancardin. In de daarop volgende strijd delft Galafre het onderspit, zodat hij zich in de stad terug moet trekken. Huon en Yvorin keren met het leger terug naar Monbranc.
Gériaume en de zijnen komen te Aufalerne aan en besluiten Galafre te steunen. Gériaume vindt Esclarmonde terug en hoort wat haar is overkomen.
[fragment d?] Weer laait de strijd op. In een gevecht komen Huon en Gériaume tegenover elkaar te staan, en herkent de grijsaard zijn tegenstander. Gériaume doet of hij Huon en de andere Fransen gevangen heeft genomen en keert met hen terug naar Aufalerne. Daar maken zij zich meester van het kasteel en vermoorden de bewoners. Galafre kan Yvorin slechts om clementie vragen. Beide emirs belegeren vervolgens Aufalerne (8316).
De volgende dag zien de belegerden een schip met Fransen arriveren, onder wie de oude Guirré de Gironville. [fragment mb] De provoost doet het verhaal van de gebeurtenissen in Frankrijk. Door de acties van Gérard is hij op zoek gegaan naar Huon. Alle belegerden schepen zich in, en 's nachts licht men het anker. De heidenen treffen in de vroege ochtend niemand meer in de stad aan (8689).
Terugkeer naar Frankrijk
Via Brindisi trekt Huon met zijn gevolg naar Rome, waar de paus Esclarmonde doopt en het huwelijk inzegent. Vandaar trekt Huon door in de richting van Bordeaux (8806), en arriveert men in de abdij van St.-Maurice-es-prés. De abt stelt Huon voor zijn broer Gérard naar de abdij te ontbieden. Gérard informeert zijn schoonvader, Gibouart de Viés Mes. Zij zijn van plan Huon en de zijnen te overmeesteren. Gérard komt naar de abdij, en stelt zich zeer vriendelijk op. De volgende dag wordt de groep aan de rand van een klein bos door Gibouart overvallen. Alleen Huon, Esclarmonde en Gériaume ontsnappen aan de dood en worden gevangen genomen. De lijken van de overigen worden in de rivier de Gironde gegooid. Gérard opent de zijde van Gériaume en neemt de baard en tanden eruit. Het drietal wordt vervolgens naar Bordeaux gevoerd (9324).
De beide verraders keren terug naar de abdij van St.-Maurice, en eisen de schat van Huon. Abt en monniken worden gedood. Gérard en Gibouart benoemen een verrader tot abt en trekken met hem naar Parijs, waar Gérard vertelt dat hij zijn broer te Bordeaux gevangen heeft moeten zetten. Karel besluit met zijn hele hof naar Bordeaux te reizen (9633).
De ontknoping
Te Bordeaux vieren Karel en zijn hof feest. Door toedoen van Naime wordt dit gestaakt, en worden de beschuldigden voorgeleid. Huon onthult het verraad van zijn broer en diens schoonvader. De pairs overleggen, maar komen niet tot een besluit. Karel beslist tenslotte dat hij Huon ter dood zal laten brengen (10.150). Dan verschijnt Auberon, die de gevangenen bevrijdt en alle gasten onderwerpt aan de napproef. Alleen Huon, Esclarmonde, Gériaume en Naime kunnen drinken. Gérard brengt hij vervolgens in verwarring, zodat deze zijn misdaden bekent. Door toverij verschijnen baard en tanden in de zaal. Auberon doet de verraders hangen aan galgen voor het paleis. Hij maakt zich aan Karel bekend en verzoent hem met Huon. Deze zal over drie jaar het koninkrijk Féerie erven. Het leen van Bordeaux zal aan Gériaume komen. Auberon en Karel keren terug. Huon herstelt de rijkdom van de abdij. De vreugde in Bordeaux is groot (10.553).
3 Plaatsing van de fragmenten Leiden en Middelburg
3.1 Fragment Leiden
3.1.1 Handschriftfragment en tekstfragmenten
Het Leidse fragment bestaat uit een gehavend dubbelblad uit een driekoloms handschrift. Het werd onderaan zodanig besnoeid, dat aan het einde van de kolommen een moeilijk te bepalen aantal regels verloren is gegaan. Verder is van het achterste blad (f. 2) een groot stuk, ongeveer tweederde deel, afgesneden, zodat aan iedere zijde slechts één kolom bewaard is gebleven. Het aantal regels per kolom bedraagt thans 43 à 44. Gezien de leemte in de tekst moet worden verondersteld dat tussen f. 1 en 2 tenminste één dubbelblad verloren is gegaan.
We onderscheiden drie tekstfragmenten, hier verder aangeduid als 11, 12 en 13. L1 is de tekst op het eerste blad van het bifolium; het telt 261 verzen. L2 is de a-kolom op de rectozijde van het verder verloren gegane tweede blad; het omvat de verzen 262-304. L3 is de c-kolom van de achterzijde van dit blad; dit tekstfragment omvat de verzen 305-346.
3.1.2 Samenvatting van de inhoud
In de onderstaande samenvatting zijn gereconstrueerde delen tussen vierkante haakjes geplaatst.
l1 (vs. 1-261)
Huge, naakt en hongerig, bevindt zich op een woest eiland. Hij bedekt zich met takken en bladeren. Drie dagen lang ontmoet hij niemand. Hij doet zich tegoed aan de vruchten die er groeien. Hoewel het eiland bevolkt wordt door allerlei wilde dieren, vindt Huge geen drinkwater. Dankzij de kostbare steen in de ring die hij draagt, komt hij niet om van dorst. Het water rondom het eiland is rood door de rode stenen op de bodem. Huge, die dit niet weet, denkt dat er zwaar gevochten is, en wenst dat hij daarbij geweest was. Zittend aan het strand ziet hij door de wilde zee een wezen met een zwart vel, Maleproen, aan komen wentelen als een bal. Huge houdt een stok bij de hand om in het geval het een ‘necker’ of de duivel is, toe te slaan. Terwijl hij toekijkt, schudt het wezen snel zijn zwarte vel af. Het begroet Huge (die het bij naam kent) namens koning Ebroen. Huge vraagt wie hij is. Maleproen vertelt dat hij al jaren boete moet doen in de zee. Huge's vader was zijn neef. Deze heeft zich over hem ontfermd, en hij is nu boodschapper van de koning. Ebroen heeft hem verboden de nap, het harnas en de hoorn, die Huge verloren heeft, van de zeebodem op te duiken. Hij zal, omdat hij nu tegen Huge spreekt, nog een jaar langer boete moeten doen. Maleproen zal Huge van het onreine eiland over de Rode Zee dragen naar het koninkrijk Mombrant. Tevens heeft hij omwille van Huge zojuist Claremonde van een rots in zee weggedragen. Hij brengt haar groeten over. Maleproen heeft haar verteld dat Huge nog in leven was, toen hij in de grot lag. Als het mariabeeld van Monseraet er niet was geweest, zou Claremonde in zee gesprongen zijn en zich van het leven hebben beroofd. Huge vraagt Maleproen waar zij nu is. Maleproen trekt evenwel direct zijn vel aan en vraagt Huge op hem plaats te nemen; verder moet hij hem niets meer vragen. Wel legt hij Huge nog uit dat het water van de Rode Zee rood is door de stenen die op de bodem liggen. Sneller dan men een pater noster kan bidden zet hij Huge vervolgens over.
l2 (vs. 262-304)
Een drossaart en zijn zoon zien [Huge] met een bebloed [zwaard] in zijn hand staan, nadat hij zojuist twee poortwachters heeft gedood. Astramant draagt een teken van Babilone. Ook zijn neef Fortunant (= Huge) heeft hij zo'n herkenningsteken gegeven. De drossaart dreigt beiden vanwege de dubbele moord om te brengen, een misdaad die zij aan het hof van de koning hebben begaan. Astramant vertelt de drossaart dat zij behoren aan de sultan van Babilone, die, hoewel gevangen genomen, nog niet dood is. Daarom hebben koning Yvorijn, broer van de sultan, en zijn dochter, Ydonie, hen ontboden, en zijn zij in dit koninkrijk gekomen.
l3 (vs. 305-346)
Tijdens een maaltijd in de zaal [van het paleis van Yvorijn] wil Astramant niet eten en drinken vanwege o.a. de smart en de zorgen die veroorzaakt worden door een wond aan zijn hoofd. Dan spreekt de ‘vrouwe vaeliant’ (kennelijk de tante van Ydonie) meester Astramant toe niet te treuren, maar te eten zoals zijn gezel (= Huge) dat doet. Zij verzoekt hem een lied te spelen voor Yvorijn, zodat diens hart van verdriet zal worden genezen, en voor Ydonie, haar lieve nicht. Men zal hem rijkelijk belonen. Astramant laat zijn vedels (die daar in de zaal hangen) brengen en pakt ze zonder aarzelen uit. Eén geeft hij er aan Huge, die hij verzoekt te spelen. Deze had echter liever met een zwaard de hoofden bespeeld van degenen die in de zaal zijn. Men ziet dat hij er niet veel zin in heeft. Toch zet hij zich ertoe. De heidenen moeten erom lachen.
3.1.3 Vergelijking en plaatsing
Het is niet moeilijk twee van de drie Leidse tekstfragmenten globaal met behulp van het Oudfrans en het volksboek in het Huon-verhaal te plaatsen: l1 correspondeert min of meer met het beschrevene in Ofr. vs. 7028/7104-7155 en vb. p. 57 r. 2-4 en p. 58 r. 9-25;Ga naar eindnoot29 l3 vinden we in Ofr. vs. 7354/7374-7381/7389 en vb. p. 60 r. 20-31. Voor het tekstfragment l2 zijn op het eerste gezicht geen corresponderende passages aanwijsbaar.
Hoewel l1 in grote lijnen overeenstemt met het relaas van Malabrons' tweede onbaatzuchtige hulpactie voor Huon, waarbij hij hem van het eiland Moysant over de zee zet naar Monbranc, zijn er in het Mnl. op de gegeven plaatsen toch zeer opvallende afwijkingen t.o.v. het Ofr./vb. Wij sommen hier het belangrijkste op dat het Huon-verhaal in het Ofr./vb. op de vergelijkbare plaatsen niet heeft: het woeste eiland waar Huge verblijft ligt in de Rode Zee; het water van de zee is rood door de stenen op de bodem; Huge is niet geblinddoekt, noch geboeid; Huge draagt een ring met een kostbare steen, die hem niet doet omkomen van dorst; Huge lijkt Maleproen (nog) niet te (her)kennen; Maleproen is een neef van Huge's vader; Maleproen heeft Claremonde van een rots in zee gehaald; Maleproen doet Huge de groeten van Claremonde; Maleproen heeft Claremonde verteld dat Huge nog leefde toen hij in een grot was.
Gezien de vermelding (en niet de beschrijving) van de Rode Zee en het feit dat Huge Maleproen niet schijnt te (her)kennen, lijkt het er op, dat l1 elementen heeft gebruikt uit de in het Ofr./vb. beschreven éérste ontmoeting (vgl. Ofr. vs. 5346-5416 en vb. p. 33 r. 20 - p. 34 r. 10). Malabron brengt daar Huon van Dunostre over de Rode Zee naar Babilone. Wij wijzen hier o.a. op de volgende overeenkomstige gegevens: het feit dat Huon bedroefd aan de oever van de Rode Zee zit; de beschrijving van het uiterlijk van Malabron; Malabrons' bekendmaking van zijn naam en zijn relatie met Auberon, en zijn uitleg van de boetedoening en duur daarvan.
L1 lijkt dus gecompileerd te zijn met behulp van elementen uit de beschrijvingen van beide ontmoetingen van Huon en Malabron in het Ofr./vb., waarbij een reeks elementen is toegevoegd die in het ‘oorspronkelijke’ Huon-verhaal in het geheel niet voorkomen.
Ook het globaal te plaatsen tekstfragment l3, dat ons aan het hof van koning Yvorijn van Mombrant brengt, vertoont aanzienlijke verschillen op de gegeven plaatsen: Huge gebruikt waarschijnlijk de schuilnaam ‘Fortunant’ in plaats van ‘Garinet’, en de dochter van Yvorijn, in Ofr./vb. zonder naam, heet Ydonie. Nieuw zijn het optreden van de drossaart en zijn zoon, en dat van een tante van Ydonie, de ‘vrouwe vaeliant’. Wat het meest opvalt is, dat Huge zelf de vedel bespeelt, en dat de heidenen hierom lachen. In het Ofr. beschikt Huon nergens over dit talent, al wordt er in de tekst wel tweemaal om Estruments knechtje gelachen door de Saracenen in het paleis van Yvorin. De eerste maal gebeurt dit als Huon tijdens zijn schaakpartij tegen Yvorins dochter tegen haar zegt dat het wel een schande zou zijn als zij, de dochter van een emir, geheel naakt in de armen van het hulpje van een arme speelman zou liggen (Ofr. vs. 7554 e.v.). De tweede maal, en deze passage lijkt meer op de hier beschreven situatie, barsten de Saracenen in lachen uit als Estrument, nadat hij tijdens een maaltijd (wederom) voor zijn spel beloond is met mantels, zijn hulpje vraagt deze te verzamelen (Ofr. vs. 7850 e.v.). Huon is dan inmiddels door zijn daden bij Aufalerne aan het hof van Monbranc in zeer hoog aanzien gekomen, en zit tijdens de genoemde maaltijd zelfs naast koning Yvorin aan tafel. In het vb. wordt op de gegeven plaatsen (p. 61 r. 28-p. 62 r. 3 en p. 67 r. 5-8) geen melding gemaakt van de lachende Saracenen. Ook l3 blijkt dus elementen uit twee min of meer overeenkomstige situaties in het Ofr. te combineren.
L2 is in de omgeving van de voor l1 en l3 gegeven plaatsen in het Ofr./vb. in het geheel niet terug te vinden. De inhoud van het fragment doet echter wel denken aan de wijze waarop Huon langs vier poortwachters weet door te dringen in het paleis van sultan Gaudis te Babylone (vgl. Ofr. vs. 5445-5566, vb. p. 34 r. 9-p. 35 r. 31). Hoewel in het Ofr. geen van de vier poortwachters door Huon wordt gedood, onthoofdt hij er in het vb. twee (van de drie). Het passeren van de poorten van Babylone volgt in het Ofr./vb. direct op het relaas van de eerste ontmoeting van Huon en Malabron, waarvan, zoals wij zagen, elementen in l1 gebruikt lijken te zijn. De herkomst van de drossaart (van Mombrant) met zijn zoon in l2 blijft echter een raadsel, evenals het herkenningsteken of stadswapen van Babilone dat Estrument en Huon dragen, en het voorwendsel dat ze door Yvorin ontboden zijn.
Geven de besproken verschillen tussen de Leidse fragmenten en het Ofr./vb. reeds een eerste indruk van de grote vrijheid waarmee de bewerker van de Mnl. berijmde versie te werk moet zijn gegaan, de verzen 297-298 in l2 lijken een van de wezenlijkste onderdelen van het Huon-verhaal, nl. de dood van de emir Gaudis te Babylone, een totaal andere draai te geven. Kennelijk is de emir vanuit Babilone gevangen meegevoerd door Huge! Helaas wordt geen informatie gegeven over de plaats waar de sultan en de rest van het gevolg van Huge zich op dat moment bevinden.
3.1.4 Conclusies
De tekstfragmenten l1, l2 en l3 laten zich op grond van een aantal met naam genoemde personages en plaatsen (vgl. Huge, Maleproen, Ebroen, Yvorijn, Astramant, en Rode Zee, Mombrant en Babilone) en duidelijk herkenbare gebeurtenissen redelijk eenvoudig met behulp van het Ofr./vb. plaatsen, nl. kort voor en tijdens Huge's verblijf aan het hof van Yvorijn van Mombrant.
Afgezien van de besproken, meer of minder grote verschillen t.o.v. Ofr./vb. stellen wij vast dat zowel l1 als l3 zeer duidelijk twee overeenkomstige plaatsen in het Ofr./vb. lijken te combineren.Ga naar eindnoot30 In l2 lijkt de dichter op een tegenovergestelde wijze te werk te zijn gegaan. Hier ziet het er naar uit, dat de beschrijving van het binnendringen in Mombrant ontleend is aan het in het Ofr./vb. reeds eerder beschreven binnendringen in het paleis van Gaudis te Babylone. Indien de Mnl. berijming deze binnenkomst in het paleis te Babilone eveneens bevatte, - hetgeen niet is uit te maken -, dan zou in l2 een min of meer overeenkomstige situatie zijn verdubbeld. Het binnendringen in Babylone volgt in het Ofr./vb. direct na de beschrijving van de eerste ontmoeting van Huon met Malabron, die in l1 gecombineerd lijkt te zijn met de beschrijving van de tweede ontmoeting.
De meest in het oog springende afwijking t.o.v. Ofr./vb. is het feit dat Huge sultan Gaudijs niet te Babilone heeft gedood, maar hem gevangen mee terugvoert naar Frankrijk. Een tweede opvallende afwijking is de in l1 door Maleproen aan Huge gedane mededeling dat hij ook Claremonde zojuist van een rots in zee heeft weggedragen, en dat beide geliefden reeds nu weten dat de ander nog in leven is.
3.2 Fragmenten Middelburg
3.2.1 Handschriftfragment en tekstfragmenten
De fragmenten mb, die bij het bombardement van Middelburg op 17 mei 1940 verloren gegaan zijn, bestaan uit twee dubbelbladen, afkomstig uit een tweekoloms handschrift met 50 rr. per kolom. De dubbelbladen kunnen in elkaar geschoven worden. Volgens de ed.-Kalff (1885) gaat het om vier tekstfragmenten, genummerd I t/m IV. Ons inziens is alleen sprake van een lacune tussen de fragmenten II en III (d.w.z. tussen f. 1 en 2 van het binnenenste van de twee bifolia). In feite zijn er dus twee tekstfragmenten, hier aangeduid als mbl en mb2.
3.2.2 Samenvatting van de inhoud
Gereconstrueerde delen en enkele tekstrestanten op moeilijk leesbare plaatsen zijn tussen vierkante haakje geplaatst.
mb1 (vs. 1-400)
In een bos ergens in Spanje houdt Grimuwaert zich met 30 gewapende mannen op bij een doomenstruik. Daar overvallen zij Guweloen met drie metgezellen, nadat die door toverij van Grimuwaert eerst in verwarring zijn gebracht. Guweloen wenst zich niet zonder slag of stoot te laten beroven en trekt van onder zijn mantel een zwaard. De boodschapper, die Guweloen vergezelt, probeert te vluchten, maar wordt door twee rovers gedood. De twee andere metgezellen ondergaan hetzelfde lot. Als Grimuwaert Guweloens paard bij de teugels grijpt en het tot stilstand brengt, springt Guweloen eraf. Onderwijl tovert Grimuwaert de snede van Guweloens zwaard weg. Guweloen slaat vervolgens de tovenaar
van zijn paard, maar deze overleeft de slag. Guweloen, die in de gaten begint te krijgen dat hij en zijn zwaard betoverd zijn, [vlucht. Grimuwaert vraagt aan een van zijn mannen of de sterke pelgrim gedood of gevangen is. De rover deelt hem mee dat Guweloen te voet is weggeslopen, en dat hij vijf van Grimuwaerts mannen heeft gedood met zijn zwaard]. Grimuwaert loopt het bloed uit neus en mond door de slag die hij kreeg. Hij zoekt een kruid dat al zijn verdriet en zijn verwondingen en pijn doet verdwijnen. Hij steekt dit kruid ook in de mond van zijn gewonde kameraden, zodat deze spoedig genezen zijn. Nadat zij de doden hebben begraven, begeven zij zich naar hun schuilplaats, waar zij hun buit, - paarden, vele ponden goud en zilver, kostbare juwelen, en mantels en kleren -, bekijken. Zij concluderen dat Guweloen een groot heer was. Het goud doet hen de doden snel vergeten, en zij gaan eten en drinken.
Guweloen sluipt zolang verder tot hij een weg ziet. Hij weent over het verlies van beide neven, zijn kamerdienaren. Dan arriveert hij te [...mont] en neemt, omdat hij moe is, zijn intrek in een herberg. Hij vraagt er een kamer voor zich alleen, want hij wil niet dat iemand weet wie hij is. Na de maaltijd informeert Guweloen bij de waard hoe ver het nog naar Bordeeus is. Het blijken nog vier kleine dagmarsen te zijn. Dan vragen de waard en waardin hoe Guweloen alleen door het woud heeft durven gaan, waar menigeen beroofd en gedood is. Guweloen vertelt hoe hij er ternauwernood uit is ontsnapt, en dat hij er mensen en paarden heeft verloren. Hij vraagt aan de waard onder wiens gezag het ‘felle wout’ staat. Onder dat van [‘Van ...oelgen Ghibrecht’. Het zijn allemaal moordenaars... ‘Piere...’ Het is een ‘...lijc heere’]. Zij zijn familie van Guweloen, die dag en nacht op verraderlijke wijze erop uit is de goeden te gronde te richten, te beroven en te onterven. Guweloen begrijpt dat de waard en waardin niet erg gesteld zijn op zijn geslacht, en dat men maar beter niet kan weten wie hij is. Hij zegt tegen de waard dat, als Karel zou weten dat deze heer zijn land zo onderdrukt, hij hem meteen terecht zou wijzen of hem in rechte zou dagen tot een strijd om leven en bezit. Hij vraagt aan de waard of deze bereid is hem (Ghibrecht?) een brief te overhandigen. Dan zal hij binnen drie dagen een einde maken aan de bandieten die in het woud verblijven.
[Er is sprake van het overbrengen van nieuws over/van koning Huge], over wie men in Parijs veel praat. De waard zegt dat hij daarvan op de hoogte is, want hij was in Parijs, waar hij de goede abt van Clongi de gehele stad het verhaal heeft horen vertellen over de koning (= Huge), hoe deze Karels opdracht bij sultan Gaudijs had volbracht en weer in Aragoen was teruggekeerd, waar hij de troon had ontvangen, en dat hij de sultan en vele heidenen gevangen met zich had meegevoerd. Hij wenst dat Huge en allen die hem liefhebben gezegend zijn, en dat degenen die hem haten rampspoed overkomt. Als Guweloen dit bericht hoort, lijkt zijn hart te breken, maar hij laat niets merken en lacht. Lange tijd zit hij, als een groot heer, bij de waard aan tafel. Dan schrijft hij een brief voor zijn neef Ghibrecht, waarin hij de dood van zijn (...) verhaalt, en zegelt deze.
mb2 (vs. 401-800)
Ergens tussen Bertaengen en Normendien gaat Guweloen aan land. Te paard rijdt hij, niet blij omdat Huge in leven is gebleven, zo lang door tot hij in Henegouwen komt. Heimelijk ontbiedt hij zijn vrouw en mensen, en vertelt hen wat hem in Spanje is overkomen. Liegen kon hij goed, of een moord of een gemeen advies bedenken. De zijnen geloven hem, maar hadden hem ook niet durven tegenspreken.
Gheraert en Ghibewaert zijn erg bedroefd. Gheraert zendt boden naar alle kerken en kloosters van de stad om voor hem en zijn broer Huge te bidden. Men heeft hem verteld dat zijn broer gestorven is. Hij benoemt een baljuw over de stad, totdat hij hersteld zal zijn. Deze verrader heet Muelpas. De stedelingen mogen hem noch Gheraert, die zij niet geloven. In het geheim vertelt men dat Gheraert en Ghibewaert zo bedroefd zijn, omdat zij bang zijn dat Huge terug zal komen.
De wijze en trouwe Vulcanuut is met een metgezel in het geheim in Bordeeus aangekomen. Als kooplieden nemen zij hun intrek in een herberg, waar men goed voor hen zorgt, want zij hebben geld[en o.a. ook edelstenen] genoeg. [Vulcanuut peilt de stemming in de stad, en verneemt hoe wantrouwig de stedelingen zijn t.o.v. Gheraert... Iemand ligt dood bij de Geronde]. Hij vraagt de waard of er niet een zekere Steven, zijn drossaart, bij Huge was toen deze de stad verliet, en of deze niet een vader had. De waard vertelt dat hij alle ridders die met Huge over zee gingen, kent: de abt van Clongi, (Vander havene) Omaer, Gontier vander Geronden. Hij hoopt dat zij nog in leven zijn, want het volk is zeer kwaad op Huge's broer, die voor de koning en hemzelf gebeden laat zeggen. Maar de mensen denken dat Gheraert, evenals zijn vrouw en schoonvader, veinst. Ook heeft hij een kwade baljuw aangesteld. Deze komt uit Tollet, een stad waar nog nooit een goed mens is geboren, en heet Muelepas. Gheraert heeft door zijn huwelijk met de dochter van Ghibewaert het volk ongeluk gebracht. Inmiddels heeft hij ook een kind bij haar. (...) de dwerg Guweloen (...). Vulcanuut, die bemerkt hoeveel de waard van de koning houdt, vertelt hem dat hij en zijn metgezel over zee wel en wee met Huge hebben gedeeld. Hij verzoekt de waard hem te laten spreken met enkele lieden in de stad, die koning Huge trouw zijn. De waard, Jacke geheten, is erg blij, en wil hem graag van dienst zijn, als hij nieuws over zijn heer te horen krijgt. Vulcanuut somt de namen op van de ridders die hij wil zien: Steven en Gontier, Omaer, Claroen van Gournay (...) Niclaise, [... en broer van de... die nu kardinaal] is, en aan wie een leenman toebehoort, die [Alsa]mus heet. Jacke kent ze allemaal goed, en zal ze meteen in het geheim bij elkaar roepen. Hij gaat meteen naar hen toe en vertelt dat er in zijn huis twee mannen zijn gekomen die met Huge zijn meegeweest en hen graag willen spreken. [Als de mannen zich verzameld hebben in het huis van Jacke], gaan zij in een kamer, waar zij de twee blij ontvangen. Zij verzoeken hen te vertellen of het waar is wat zij van Huge en zijn vrienden hebben gehoord. Terwijl hem de tranen over de wangen lopen, vertelt Vulcanuut wat Huge over zee is overkomen, hoe Huge op de terugweg weer in het kasteel was gekomen, dat de schurk met toverij had gemaakt, omdat hij Huge wilde bedriegen, hoe Gheraert en Ghibewaert hun liefde en vreugde toonden ten aanzien van de koning (= Huge), en dat hij (= de schurk?) zijn zoon Gadifiere het kasteel gaf, dat het mooiste scheen van de hele wereld. Toen het bedtijd was, kregen Huge en de zijnen een toverdrank, zodat zij alle kennis en bewustzijn verloren. Allen die gedronken hadden van de drank werden weggevoerd. Vulcanuut en zijn metgezellen, die in de stal bij de paarden lagen, werden vergeten, evenals de zeven luipaarden. De volgende morgen zagen Vulcanuut en zijn 60 metgezellen dat het kasteel met iedereen en alles was verdwenen. Maar de luipaarden waren er nog. Ook stonden daar 500 verraders, ridders en knechten, die wisten hoe de dief Heinriët alles had geregeld. Vulcanuut en de zijnen riepen hen toe dat zij moordenaars en verraders waren, en vroegen hen waar zij de anderen gelaten hadden. De verraders begonnen daarna op hen in te slaan, te steken en te schieten, maar iedereen verweerde zich kranig. Door Gods gunst, die hen dikwijls had bijgestaan (...).
3.2.3 Vergelijking en plaatsing
De tekstfragmenten mbl en mb2 bevatten een drietal episoden die noch in het Oudfrans, noch in het volksboek kunnen worden teruggevonden. De eerste (vs. 1-215) verhaalt de beroving van Guweloen ergens in een bos in Spanje door de tovenaar Grimuwaert. De tweede, die hier na een transitio op aansluit (vs. 216-431), doet verslag van Guweloens vlucht, diens verblijf in een herberg op vier dagreizen van Bordeeus en, na de leemte tussen mbl en mb2, van diens aankomst in Henegouwen. De derde, eveneens met behulp van een transitio gemarkeerde, episode (vs. 496-800) verhaalt hoe twee trouwe reisgenoten van Huge, Vulcanuut en een
niet met naam genoemde, heimelijk in de herberg van de waard Jacke in Bordeeus arriveren, en er contact zoeken met Huge's getrouwen.
Slechts één, ook met een transitio ingeleide en vrij korte episode in mb2 (vs. 432-495) is globaal in het Ofr./vb. te herkennen. Het betreft de beschrijving van de verwikkelingen die zich na Huge's vertrek thuis, in Bordeeus, hebben voorgedaan rond zijn broer Gheraert en diens vrouw, de dochter van hertog Ghibewaert. Om enige grip te krijgen op de complexe wijze waarop de stof fragmentarisch in mbl en mb2 is overgeleverd, behandelen wij hier eerst deze laatste episode. Daarna bespreken wij een aantal verwijzingen naar het eigenlijke Huon-avontuur zoals die in de overige, niet in het Ofr./vb. overgeleverde, drie episoden voorkomen. Tenslotte komen deze episoden zelf aan de orde.
De Gheraert-Ghibewaert-episode (vs. 432-495)
In deze episode wordt verhaal gedaan van de (geveinsde) droefheid van Huge's broer, Gheraert, en diens schoonvader, Ghibewaert. Zij zeggen bericht te hebben ontvangen dat Huge teruggekeerd is in het land, en dat hij vermoord en verraden is. Gheraert geeft daarom alle kerken, kloosters, en de stedelingen opdracht voor hem, die in zeer groot verdriet gedompeld is, en zijn broer te bidden. Ook stelt hij, zolang hij niet genezen is (vgl. vs. 479, nl. van de droefheid, of t.g.v. een gewapend treffen?) en zijn broer niet in de stad is gebracht, een baljuw over de stad aan ter vervanging ‘vanden doden’ (vs. 475), Muelpas geheten, een schurk uit Tollet (vgl. vs. 582). De inwoners van Bordeeus geloven de beide verraders niet zo, en fluisteren in het geheim dat hun droefheid veroorzaakt wordt door het vooruitzicht dat Huge weer terug zal komen.
De betreffende episode vinden wij in deze vorm en op deze plaats in het verhaal in het Ofr. niet terug. Wel is iets vergelijkbaars te vinden aan het begin van het chanson, nl. in de verzen 2464-2487, wanneer Huon aanstalte maakt naar Rome te vertrekken, een passage die in het vb. niet te vinden is.
De eerste keer dat er in het Ofr. iets over de situatie in Bordeaux gezegd wordt, gebeurt tijdens Huons terugkeer uit Babylone. Hij heeft zich dan met Esclarmonde, Gériaume en de zijnen verschanst in Aufalerne, dat door koning Yvorin van Monbranc en koning Galafre belegerd wordt (Ofr. vs. 8514 e. v.). Huon ziet daar een schip met Fransen aankomen. Onder hen bevindt zich de oude Guirré de Gironville, aan wie Huon Bordeaux heeft toevertrouwd toen hij door Karel naar Parijs werd ontboden (Ofr. vs. 524-558). Via Guirré verneemt Huon dat zijn moeder na twee jaar is gestorven, en dat zijn broer Gérard de dochter van Gibouart de Viés Mes, hertog van Sesile, heeft gehuwd. Ook vertelt Guirré hem dat Gérard het volk veel verdriet heeft gebracht en de baronnen hun leen heeft afgenomen (Ofr. vs. 8579-8592).
Interessant is dat het vb. op deze plaats de schildering van de thuissituatie weer anders behandelt. Voordat daar twaalf rijke kooplieden uit Bourdeus (zonder een of andere Guirré) in Palernen arriveren, worden in een kort intermezzo van de verteller de ontwikkelingen in de stad geschetst (p. 72 r. 26-p. 73 r. 1). Vermeld worden het huwelijk van Gheraert met de dochter van hertog Ghubewaert, en het feit dat de bewoners van Bordeeus Gheraert niet als heer willen hebben. Hieraan wordt nog toegevoegd dat sommige heren Gheraert heer van Bordeeus wilden maken, anderen echter niet, omdat zij er eerst zeker van wilden zijn dat Huge dood is. Het gewraakte huwelijk van zijn broer, de schade die Gheraert Bordeeus heeft toegebracht, en het feit dat de edelen van het land hem niet als heer wensen, worden
nog een keer, iets later in het vb. (p. 73 r. 32-37) en nu rechtstreeks aan Huge door de kooplieden opgesomd.
Noch het Ofr., noch het vb. maken melding van de al dan niet geveinsde droefheid en de gebeden die Gheraert voor zichzelf en zijn broer laat zeggen. Ook de aanstelling van de schurk Muelpas als baljuw van Bordeeus zoekt men er tevergeefs, al kan het gebruik van een baljuw van de stad in mb2 ingegeven zijn door de in het Ofr. in deze omgeving optredende Guirré de Gironville, die door Huon als provoost van Bordeaux wordt aangesteld voor zijn vertrek uit Frankrijk. Anderzijds ontbreekt in mb2 de vermelding van het overlijden van Huge's moeder.
De Gheraert-Ghibewaert-episode lijkt dus enkele belangrijke elementen in de schildering van de situatie te Bordeeus te combineren, die in het Ofr./vb. op verschillende plaatsen in de tekst en, m.u.v. het vb. p. 72-73, op geheel andere wijze worden verhaald.
Naast de behandeling van de situatieschets in Bordeaux wordt een tweede element van deze episode in het Ofr./vb. totaal anders behandeld, nl. het (al dan niet betrouwbare) bericht van Huge's terugkeer en dood (vs. 456-461).
In het Ofr. arriveren Huon en al de zijnen vanuit Rome in de abdij van St.-Mau-rice-es-prés (Ofr. vs. 8839 e.v.), waar de abt Huon voorstelt zijn broer Gérard door een bediende in de abdij uit te nodigen (vs. 8881 e.v.). Als Gérard in Bordeaux van deze bediende het bericht verneemt dat Huon heelhuids is teruggekeerd, is hij zeer geschokt (vs. 8902). Direct smeedt hij met zijn schoonvader het plan van een hinderlaag.
In het vb. bereikt het bericht op een geheel andere wijze Bourdeus. Wanneer Huge met zijn gezelschap en de Franse kooplieden van Palernen in Napels is aangekomen, reizen de burgers van Bordeeus op zijn verzoek met hun schip vooruit naar ‘Prouencen’, om vandaar naar Parijs, naar Karel te gaan. Zij maken na aankomst in Frankrijk bekend dat Huge heelhuids in het christenrijk is teruggekeerd (vb. p. 74 r. 17-23). Enkele regels verder lezen we:
Dit horende geraert sijn broeder ende gubewaert sijns wijfs vader die waren beyde zeer bedroeft, ende si dreychden hughen al heymelick dat si hem noch aendoen souden eenen droeuen dach om dat hughe dat landt toe behoorde, (p. 74 r. 30-36)
De hier slechts vermelde droefheid van Geraert en Gubewaert past bij de in deze episode beschreven (geveinsde) ‘droufeden’ en ‘rouwe’ (vgl. vs. 435-445, 453-455, 464-465 en 490-495).
Huge zelf vervolgt in het vb. (p. 74 r. 15-17 en 23-30, p. 74 r. 36-p. 75 r. 5) vanuit Napels zijn weg via Rome naar Parijs en trekt daarbij door Bourgondië, waar hij de abdij van ‘sinte peeters’ te Cloengi aandoet. Daar wordt hij door de abt, zijn oom, feestelijk ontvangen.
In mb wordt, althans op deze plaats, eigenlijk niet duidelijk hoe en door wie Gheraert precies op de hoogte is gebracht van de lotgevallen van zijn broer (vgl. vs. 453-461). Bovendien betreft het hier op het eerste gezicht het onvolledige bericht van Huge's dood en niet, zoals in het Ofr./vb., van zijn (over)leven. Het vervolg van deze episode (vgl. vs. 486-495, het ongeloof van de inwoners van Bordeeus) doet evenwel vermoeden dat Gheraert en Ghibewaert de stedelingen slechts willen doen geloven dat Huge dood is, en daarom dit, door de verteller vanuit Gheraerts perspectief beschreven, valse bericht verspreid hebben.
Het vb./Ofr. verschillen verder nogal in de behandeling van een derde element, t.w. het verloop van de terugreis van Huon. De in het vb. beschreven splitsing van het gezelschap bij Napels vindt in het Ofr., waar Huon met zijn hele gevolg via Rome naar de abdij van St.-Maurice trekt, niet plaats. In plaats van de abdij van St.-Maurice doet Huge in het vb. met zijn deel van het gevolg de abdij van Cloengi aan. Aangezien de Gheraert-Ghibewaert-episode in mb geen nadere gegevens m.b.t. het verloop van de terugreis van Huge bevat, moeten hiervoor de overige episoden bekeken worden, die op een zestal plaatsen details over de terugkeer geven.
Andere verwijzingen naar het eigenlijke Huge-avontuur
Behalve in de behandelde episode bevindt zich in de drie overige episoden van mb1/mb2 nog een aantal terugverwijzingen naar het eigenlijke Huge-avontuur, zoals zich dat voor, tijdens en na de terugreis in de Mnl. berijmde versie kan hebben afgespeeld. De meeste hebben betrekking op hetgeen zich tijdens Huge's afwezigheid te Bordeeus heeft voorgedaan, en op het verloop van de terugkeer van Huge en zijn gevolg. Het betreft de volgende zes plaatsen in de Guweloen- en Vulcanuut- episode: vs. 351-375, 409-411, 524-602, 617-629, 644-669 en 728-800.
vs. 351-375: De waard van de herberg blijkt op de hoogte te zijn van hetgeen Huge kort na zijn terugkeer is overkomen. Hij is namelijk in Parijs geweest (vs. 355), waar hij de abt van Clongi ‘vor die gemene stede’ heeft horen zeggen dat ‘coninc’ (vgl. vs. 358 en 366-367) Huge de opdracht van Karel ten aanzien van sultan Gaudijs heeft volbracht, en dat hij teruggekeerd is in Aragoen, waar hij de kroon heeft ontvangen. In Ofr./vb. is Huge nergens koning,Ga naar eindnoot31 en Aragon komt er in het geheel niet voor. Nog boeiender is het vervolg van het relaas van de waard aan Guweloen:
Evenals in l2 (vs. 297-298) blijkt in de Middelburgse fragmenten Gaudijs dus niet gedood te zijn maar gevangen door Huge te zijn meegevoerd. Leiden en Middelburg lijken op grond van de ingrijpende consequenties die de behandeling van dit gegeven voor het verhaal moet hebben gehad, eenzelfde, sterk van het Ofr./vb. afwijkende versie te representeren.
vs. 409-411: In de tweede terugverwijzing in de Guweloen-episode blijkt (nog eens) dat Guweloen tot zijn verdriet weet dat Huge en al de zijnen nog in leven zijn.
Deze eerste twee verwijzingen maken o.i. duidelijk dat er op de hiervoor besproken plaats in de Gheraert-Ghibewaert-episode (vs. 453-461) inderdaad sprake is van opzettelijke valse berichtgeving. De overige verwijzingen bevinden zich alle in de Vulcanuut-episode.
vs. 524-602: Helaas hebben de verzen 529-545 erg geleden. Wij vermoeden, mede op grond van de Gheraert-Gubewaert-episode, dat hier verteld wordt dat Vulcanuut voorzichtig bij de waard, Jacke, informeert naar de situatie in Bordeeus (vs. 524-526), en dat deze hem op de hoogte brengt van het wantrouwen dat men heeft t.a.v. Huge's broer (vs. 527-531). Mogelijk heeft Gheraert het bericht verspreid dat Huge ‘doot lach up die Geronde’ (vs. 532-535). Vulcanuut, die uit het verhaal van de waard begrijpt dat deze Huge zeer goed gezind is (vs. 539-545), vraagt hem of een zekere Steven, naar men zei Huge's drossaart, niet bij Huge was toen deze de stad verliet, en voegt daar de in onze ogen onduidelijke vraag aan toe: ‘En addi niet
een vader?’ (vs. 546-551). Jacke bevestigt dit, en zegt dat hij al de ridders die met Huge over de woeste zee gingen, goed kent (vs. 552-556). Hij noemt dan de abt van Clongi (vs. 557) en twee ridders die nauw aan hem verwant zijn, nl. Vander havene Omaer en Gontier vander Geronden. De waard hoopt dat beiden nog leven. Vervolgens verhaalt Jacke hoe de situatie te Bordeeus zich heeft ontwikkeld. Ten tweeden male worden hier de elementen m.b.t. de thuissituatie, t.w. het gebeden zeggen (vs. 576-585; vgl. 474-487) en de aanstelling van een baljuw (vs. 566-575; vgl. 446-450), ter sprake gebracht. Een verrassend nieuw element is dat de waard meedeelt dat Huge's broer bij de dochter van Ghibewaert reeds een kind heeft (vs. 588-593).
vs. 617-629: Uit de vierde verwijzing blijkt dat Vulcanuut en zijn metgezel ook met Huge over zee zijn geweest, en dat hij met koning Huge heeft afgesproken dat de waard hem in de stad met een aantal getrouwen van de koning, die deze kent, in contact zal brengen, en met de vrienden en familieleden die zich verstoutten met Huge mee te gaan.
vs. 644-669: In de vijfde terugverwijzing somt Vulcanuut de namen van deze getrouwen op:Ga naar eindnoot32 Steven, Gontier, Omaer, Claroen van Gournay, (...) Niclaise (vs. 652), (...) [S]egewine (vs. 655), (...) [b]astaert (vs. 657), O[om] (...) (vs. 658), [Ende broeder des] (...) D[ie nu es een cardinael] (vs. 660-661), en aan wie een dappere leenman toebehoort, [Alsa]mus geheten (vs. 662-663; mogelijk heeft deze bijzin betrekking op ‘Hugelijn’ in vs. 659). Met de in de opsomming vermelde Segewine wordt naar alle waarschijnlijkheid niet de vader van Huge bedoeld. Deze heet in mb vs. 375 ‘Saiwine’.
vs. 728-800: De zesde verwijzing tenslotte bevat het verhaal dat Vulcanuut aan Huge's vertrouwelingen doet, die de waard Jacke in zijn herberg verzameld heeft. Nadat Vulcanuut in algemene bewoording heeft gerefereerd aan hetgeen over zee was voorgevallen (vs. 731-739), spitst het relaas zich toe op gebeurtenissen die Huge, blijkbaar kort nadat hij in Spanje (Aragoen) is teruggekeerd, zijn overgekomen (vgl. vs. 738-739). Vulcanuut vertelt dat hij, zijn metgezel en veertig andere kameraden (vgl. vs. 778) van Huge en de overige heren en vrouwen gescheiden zijn, toen zij terugkeerden bij het kasteel dat door ‘die hangereel’ met tovenaarskunsten werd gemaakt om Huge te bedriegen (vs. 740-745). Helaas wordt niet direct vermeld wie deze schurk is. Is hij degene die ditzelfde kasteel aan zijn zoon, Gadifiere, geeft (vs. 750-753), of moeten we lezen dat Gadifiere zelf de maker/eigenaar is, en dat hij het kasteel aan zijn (niet met naam genoemde) zoon geeft? Of kunnen we de schurk vereenzelvigen met ‘die dief Heinriët’, over wie iets verderop wordt gesproken (vs. 783)?
Kennelijk zijn ook Gheraert en zijn schoonvader Ghibewaert in dit betoverde kasteel aanwezig geweest, en hebben zij aanvankelijk uiting gegeven aan hun geveinsde liefde en blijdschap over Huge's terugkomst (vs. 746-749). Tijdens het verblijf krijgen Huge en zijn gezelschap tegen bedtijd een toverdrank aangeboden, die hen zodanig benevelt dat zij weggevoerd worden (vs. 754-761). Vulcanuut en zijn volgelingen echter, die in het merkwaardige gezelschap van zeven luipaarden in de stal bij de paarden overnachten en niet van de ‘dolendranc’ nuttigen, zien de volgende morgen tot hun verbazing dat het kasteel en de stallen, met iedereen en alles, zijn verdwenen. Alleen de zeven luipaarden zijn er nog, en in de nabijheid ontwaren zij 500 verraders, met wie een gevecht wordt aangegaan. Blijkens de laatste verzen van mb2 zal deze strijd wel door Vulcanuut en de zijnen zijn gewonnen (vs. 762-800).
Op grond van het feit dat Vulcanuuts verwoording van de gebeurtenissen de vorm van een bondige memorisatie heeft, nemen wij aan dat de betoverde-kasteel-episo-de vóór de fragmenten mb reeds uitvoerig verteld is geweest.
Overzien wij de vier terugverwijzingen naar het eigenlijke Huge-avontuur in de Vulcanuut-episode, dan kan worden vastgesteld dat de inhoud ervan grotendeels nieuw is, d.w.z. niet in het Ofr./vb. is terug te vinden. Slechts enkele elementen roepen enige, zeer globale, herkenning op, m.n. de vermelding van de rivier de Gironde, enkele namen van Huge's trouwe volgelingen, de ontvoering-gevangen-neming van Huge en de zijnen, en het betoverde kasteel.
In het Ofr. doet Huon na zijn terugkeer in Frankrijk de abdij van St.-Maurice aan (vs. 8806-9324), waar hij op advies van de abt zijn broer Gérard uitnodigt. Deze stelt zich aanvankelijk zeer vriendelijk op t.a.v. Huon (vgl. mb2 vs. 746-749), maar heeft inmiddels met Gibouart een hinderlaag voorbereid. Als men de volgende dag uit de abdij vertrekt, wordt het gezelschap door Gibouart en 60 mannen overvallen. Alleen Huon, Esclarmonde en Gériaume ontsnappen aan de dood en worden gevangen genomen. Alle andere volgelingen worden gedood. Hun lijken worden in de rivier de Gironde gegooid (vs. 9285).
De overeenkomsten met het Ofr. in de Vulcanuut-episode, nl. de geveinsde vriendelijkheid van Gérard, de ontvoering-gevangenneming van het drietal en de vermelding van de Geronde, doen vermoeden dat het Mnl. de gehele St.-Maurice-episode die, zoals wij zagen, in het vb. in Cloengi wordt gesitueerd, vervangen heeft door de betoverde-kasteel-episode.
Is Huon in het Ofr. met zijn gehele gevolg in St.-Maurice te gast, in het vb. en in mb heeft tijdens de terugreis in Italië een splitsing plaatsgevonden van het gezelschap. Zoals in het vb. de twaalf kooplieden uit Bordeeus vanuit Napels via Provencen in Frankrijk reeds het nieuws bekend maken dat Huge nog leeft (p. 74 r. 17-23) en Geraert en Gubewaert, vergezeld van 500 mannen (vgl. vb. p. 75 r. 36, p. 76 r. 1 en p. 77 r. 22), Huge vervolgens bij Cloengi uitschakelen (p. 74 r. 30-36), zo blijkt in de berijmde versie reeds een groep getrouwen van Huge in Bordeeus te zijn teruggekeerd, en slaan Gheraert en zijn schoonvader met 500 verraders (vgl. mb2 vs. 779) hun slag in het betoverde kasteel. Uit mb1 en het verhaal van Vulcanuut komt duidelijk naar voren dat de abt van Clongi (vs. 557), alsook Steven, Gontier vander Geronden, Vander havene Omaer, Claroen van Gournay e.a. die Huge over zee zijn gevolgd, reeds eerder zijn teruggekeerd, de abt in Clongi, de overigen te Bordeeus (vs. 647-663; vgl. 548 en 560-561). Daar zullen zij het bericht van Huge's terugkeer bekend hebben gemaakt. De abt van Clongi blijkt inmiddels in Parijs te zijn geweest, waar hij, zoals de waard aan Guweloen vertelt, aan de ‘gemene stede’ het verhaal van de afloop en terugkeer van Huge heeft gedaan (vgl. vs. 354-369).
Kalff (1885, p. 227) wees reeds op de mogelijke overeenkomst tussen Vander havene Omaer en Garin de Saint-Omer, de bewaker van de haven van Brindisi en een neef van Huon. Behalve deze Garin komen echter in het Ofr. nog een Hanry de Saint-Omer (vs. 9976, 9994) voor, een van de 12 pairs van Karel en partijganger van Huon, en een graaf Guinemer de Saint-Omer (vs. 4860, 5286), de door de reus Orgueilleux gedode vader van Sebile. Eveneens een van de pairs van Karel is een zekere Gautier (vs. 9960, 9974), een partijganger van Gérard. Een tweede Gautier treedt op als
boodschapper van Karel aan de hertogin van Bordeaux (vs. 290-1219). De overige namen van de trouwe bondgenoten van Huge, t.w. de ridders Steven, Claroen van Gournay, Niclaise e.a., als ook Vulcanuut en de waard Jacke zoekt men tevergeefs in het Ofr./vb. De figuur Steven vervult in mb dezelfde rol als Guirré de Gironville in het Ofr. Van Huge's tegenstanders, de baljuw Muelepas, Gadifier en de dief Heinriët, zou alleen de laatste wat de naam betreft, in verband gebracht kunnen worden met Henri(s) de Viés Mes (Ofr. vs. 1447, 1585, 1688), een neef van de verrader Amauri, die soms ook ‘de Viés Mes’ wordt genoemd.
De Guweloen-Grimuwaert-episode (vs. 1-215)
Van de overval van een Guweloen met zijn gezellen door een tovenaar Grimuwaert, vergezeld van een bende van 30 rovers, ergens in een bos in Spanje, is in het Ofr./vb. geen spoor te bekennen. Onduidelijk blijven daardoor ook het optreden van een ‘messagier’ (vs. 57) en de beide neven van Guweloen, evenals de herkomst van de blijkbaar aanzienlijke rijkdommen die zij met zich meevoeren.
Kalff (1885, p. 226-227) brengt het optreden van een tovenaar Grimuwaert in verband met het verhaal van koningin Sibilla. Hij gaat hierbij uit van de veronderstelling dat er een Mnl. versroman Sibilla heeft bestaan, die, uit het Frans vertaald (nl. naar het fragmentarisch overgeleverde Chanson de Sebile), later tot de ons bekende Historie vander coninghinnen Sibilla werd omgewerkt. Van deze prozaroman is slechts één druk bekend, die ca. 1538 werd uitgebracht, evenals de oudst bekende druk van Huyge van Bourdeus bij Willem Vorsterman te Antwerpen. We bezitten maar één exemplaar van deze uitgave, en die is, eveneens zonder titelpagina, gebonden vóór de Vorsterman-druk uit ca. 1540 van Huyge van Bourdeus. Deze band bevindt zich in de österreichische Nationalbibliothek te Wenen onder de signatuur C.P.2.B.74.
De Nederlandse prozaroman verhaalt hoe Sibilla onderweg wordt overvallen door een groep straatrovers, aan het hoofd waarvan zich een ‘capiteyn’ bevindt (r. 686-725). Hoewel de naam van deze aanvoerder niet wordt genoemd, meent Kalff dat deze zeer wel gestaan kan hebben in de Mnl. vertaling van het Franse gedicht. Hij zou daar namelijk ‘Grimoart’ heten.Ga naar eindnoot33 Het bestaan van een Mnl. Sibilla is echter nooit aangetoond, en recent onderzoek maakt duidelijk dat de Nederlandse prozaroman een bewerking is van een 15de-eeuwse Spaanse prozatekst, nl. de Hystoria de Sevilla. Toch lijkt samenhang met deze stof niet onwaarschijnlijk.Ga naar eindnoot34 In de genoemde passage in de Nederlandse prozaroman van Sibilla is overigens wel sprake van ‘Guiomar’, één van de tien overvallers, die zich aan Loys onderwerpt en wiens leven gespaard blijft (vgl. r. 712 en 720). Mogelijke verwantschap tussen de stoffen wordt misschien mede ondersteund door het feit dat de Sibilla en Huyge van Bourdeus in dezelfde periode door dezelfde boekdrukker werden uitgebracht. Opmerkelijk is bovendien dat de enig bekende exemplaren van deze twee Vorsterman-drukken te zamen in de toenmalige Kaiserlich Königliche Hofbibliothek te Wenen terecht zijn gekomen.Ga naar eindnoot35
De Guweloen-episode (vs. 216-431)
Reeds in de bespreking van de vorige episode ontmoetten wij de opvallende verschijning van hertog Guweloen in gezelschap van twee neven en een boodschapper.Ga naar eindnoot36 De naam van deze grote verrader treffen wij in het Ofr., naast die van een ander prototype van een verrader, nl. Hardrez, slechts eenmaal aan (vs. 9961, alleen
in P), tijdens de beraadslagingen van Karels pairs tegen het eind van het chanson. Van een van deze pairs, een zekere Gautier, partijganger van Gérard, deelt de verteller mee dat hij ‘Parans estoit Guenillon et Hardrez’. Verder speelt Guweloen in het Ofr. geen enkele rol, en ook in het vb. zoekt men zijn naam tevergeefs.
Wat de achtergronden zijn geweest Guweloen in het verhaal in te passen blijft voorlopig onduidelijk. Lens (1993, p. 54-55; 1994, p. 132) doet de suggestie dat de Mnl. dichter de verrader Amauri de la Tor Riviere (of de Viés Mes) door Ganelon vervangen zou hebben. Tevens vraagt zij zich af of Guweloen niet aan andere Mnl. teksten is ontleend, m.n. de Lorreinen, waar in tegenstelling tot de Ofr. Geste des Lorraines Guweloen ook optreedt.
Evenmin valt m.b.v. het Ofr./vb. iets naders te zeggen over Guweloens neef, Ghibrecht, van wie verteld wordt dat hij het bestuur heeft over het onveilige woud, en aan wie Guweloen een brief doet toekomen via de waard (vs. 336 e.v. en 393-400). Kalff (1885, p. 223) brengt deze naam eveneens met de Lorreinen in verband.
Uit deze episode valt ten minste op te maken dat Guweloen op de hoogte is van Huge's onderneming (vs. 349-353) en dat, wanneer hij van de waard verneemt dat Huge is teruggekeerd in Aragoen, dit voor hem een vreselijke boodschap is (vs. 376-380). In de hierna te bespreken Vulcanuut-episode wordt, helaas in een beschadigd vers (vs. 598), nog eenmaal melding gemaakt van de hertog. Hij wordt daar door de waard Jacke aangeduid als ‘die dwerch Guweloen’. De beschadigde omgeving (vs. 594-606) laat niet toe meer helderheid te krijgen over het daar meegedeelde. De vermelding van Guweloen volgt er direct op Jacke's verhaal dat Gheraert, die de dochter van Ghibewaert huwde, bij haar een kind heeft verwekt. Guweloen, die blijkbaar thuishoort in Henegouwen (vs. 403), lijkt in ieder geval partijgenoot van Gheraert en Ghibewaert. Waarom hij beladen met allerlei rijkdommen in Spanje vertoeft, waar hij door Grimuwaert wordt overvallen, wordt uit de Middelburgse fragmenten niet duidelijk.
Wellicht heeft Guweloen ook een rol heeft gespeeld in de betoverde-kasteel-epi-sode, en is hij er met (een deel van) de ‘scat’ (vgl. vs. 775), die mogelijk door Huge was mee teruggebracht, vandoor gegaan. Wanneer in het Ofr. Gérard en Gibouart Huon en zijn gevolg na de hinderlaag in Bordeaux gevangen hebben gezet, keren beiden terug naar de abdij van St.-Maurice, waar zij zich meester maken van de schat die Huon daar heeft achtergelaten (vs. 9370-9450). Aangezien de St.-Maurice-episode in mb lijkt te zijn vervangen door de betoverde-kasteel-episode, kan ook in het Mnl. sprake geweest zijn van een dergelijke roof door Gheraert en Ghibewaert, mogelijk in samenwerking met hun partijgenoot Guweloen. De plaats waar Guweloen door Grimuwaert wordt overvallen, het feit dat hij op de hoogte is van Huge's onderneming, en zijn reactie op het bericht dat Huge behouden is teruggekeerd, zouden erop kunnen wijzen, dat hij betrokken was bij hetgeen zich in en om het betoverde kasteel moet hebben afgespeeld.
De Vulcanuut-episode (vs. 496-800)
In het voorgaande is reeds op verschillende plaatsen aandacht besteed aan het feit dat de Vulcanuut-episode veronderstelt dat er op de terugreis een splitsing van het gezelschap van Huge heeft plaatsgevonden. Uit de Middelburgse fragmenten valt op te maken dat Huge reeds in Spanje, in Aragoen, is teruggekeerd met zijn deel van het gezelschap (dus o.a. met Claremonde, Aliames en sultan Gaudijs) en daar de kroon heeft ontvangen (vs. 365-367). Ergens tussen Aragoen en Frankrijk, doch
blijkbaar nog in Spanje (vgl. vs. 274-279) moet Huge, volgens het verhaal dat Vulcanuut doet aan dat deel van het gezelschap dat reeds in Bordeeus is teruggekeerd, gearriveerd zijn bij het betoverde kasteel van de schurk (= Gadifiere?). Moeten we uit de summiere aanduiding ‘Weder quam int casteel’ (vs. 741) opmaken dat Huge hier reeds eerder, bv. tijdens de heenreis, op bezoek is geweest? Uit de verzen 745-749 lezen wij dat wellicht ook Gheraert en Ghibewaert in het betoverde kasteel aanwezig waren. Deze moeten Huge dan tegemoet zijn gereisd om hem hun (geveinsde) vreugde en vriendschap kenbaar te maken. Hebben zij na hun overval Huge, Claremonde, Aliames en Gaudijs met zich meegevoerd naar Bordeeus en daar misschien in het geheim gevangen gezet?
In ieder geval moeten het betoverde kasteel en de tweede splitsing van Huge's gevolg al eerder uitvoeriger zijn beschreven, evenals het nuttigen van de ‘dolendranc’ (vs. 755), de herkomst van de zeven luipaarden (vs. 766, 776), en het aandeel van de dief Heinriët (vs. 783).
In de gehele episode is slechts één element aanwezig dat direct doet denken aan het Ofr./vb., nl. dat van een betoverd kasteel (Ofr. vs. 3546-3550 en 3610-3620; vb. p. 20 r. 32-35), dat door Auberon voor Huon en zijn gevolg wordt opgericht en waar men de maaltijd gebruikt. Tijdens deze maaltijd demonstreert Auberon Huon o.a. de wonderbaarlijke nap.
3.2.4 Conclusies
Van de vier onderscheiden episoden vertoont eigenlijk alleen de relatief korte Gheraert-Ghibewaert-episode, die voornamelijk de thuissituatie te Bordeeus behandelt, enige direct herkenbare en belangrijke overeenkomsten met het Ofr./vb. Het betreft op de eerste plaats de namen en relaties van de belangrijkste personages en enkele gebeurtenissen, m.n. het gewraakte huwelijk van Huge's broer, Gheraert, met de dochter van hertog Ghibewaert, en het verdriet en wantrouwen van de inwoners van Bordeeus. Alle overige elementen in de schildering van de thuissituatie in deze episode zoekt men in het Ofr./vb. tevergeefs, zoals de verspreiding van het valse bericht van Huge's dood door Gheraert, diens geveinsde droefheid, het laten zeggen van gebeden, de aanstelling van een baljuw en het uit de Vulcanuut-episode toe te voegen feit dat Gheraert een kind heeft uit zijn huwelijk. Een uitzondering vormt wellicht de behandeling van de geveinsde droefheid van Gheraert, waarvan alleen in het vb., zij het in een andere contekst, op min of meer overeenkomstige wijze melding wordt gemaakt.
Van de overige drie episoden wordt, met uitzondering van het in de Vulcanuut-episode vermelde betoverde kasteel, direct niets in het Ofr./vb. teruggevonden. Gebruikte namen en beschreven gebeurtenissen bieden geen enkel direct aanknopingspunt. Wel bevatten de Guweloen- en Vulcanuut-episode een zestal plaatsen met behulp waarvan men in staat is zich enigszins een beeld te vormen van de sterk afwijkende wijze waarop de berichtgeving van Huge's terugkeer en het verloop van zijn terugreis in mb zijn behandeld.
Deze berichtgeving, d.w.z. de wijze waarop men ‘thuis’, in Frankrijk (te Bordeaux en Parijs), verneemt van Huge's behouden aankomst, heeft hoogstwaarschijnlijk plaatsgevonden door een deel van het gevolg van Huge, dat zich ergens in Italië of in Spanje van de rest moet hebben afgesplitst. Zeer opmerkelijk is dat een dergelijke splitsing ook in het vb. wordt beschreven. Tot het afgesplitste deel van Huge's
gevolg behoorde in mb in ieder geval de abt van Clongi. Deze blijkt met Huge mee over zee te zijn geweest en brengt na aankomst in Frankrijk, alleen, verslag uit te Parijs.
Ook het verloop van de terugreis van Huge en zijn gevolg wijkt, voor zover nog uit mb is te reconstrueren, grondig af van het Ofr./vb. Behalve op de splitsing van het gezelschap wijzen wij op de volgende elementen: Huge heeft naast zijn mannen en Claremonde ook sultan Gaudijs, een groep heidenen en zeven luipaarden mee teruggenomen; hij arriveert in Spanje, in Aragoen, waar hij tot koning wordt gekroond; met zijn volgelingen wordt hij ergens tussen Aragoen en Frankrijk in een betoverd kasteel beneveld en gevangen genomen; een deel van zijn gevolg, onder wie Vulcanuut en een metgezel (met zeven luipaarden), ontkomt; Vulcanuut en zijn compagnon begeven zich vermomd naar Bordeeus, waar zij via de waard Jacke in contact komen met de getrouwen van Huge die zich reeds eerder van het gezelschap hebben afgesplitst en vooruit zijn gereisd.
De plaats waar in het Ofr. (St.-Maurice) of het vb. (abdij van Cloengi) de hinderlaag van Gheraert en Ghibewaert wordt gesitueerd, lijkt in mb vervangen door het betoverde kasteel, dat ergens tussen Aragoen en Frankrijk moet worden gesitueerd. In deze niet overgeleverde episode uit het verhaal moeten Gheraert en Ghibewaert, en waarschijnlijk ook Guweloen, een belangrijke rol hebben gespeeld, en heeft zich de tweede splitsing van het gezelschap van Huge (vgl. Vulcanuut c.s.) voltrokken.
Het feit dat in mb, zoals in 1, Gaudijs niet te Babilone blijkt te zijn gedood, maar levend mee is teruggenomen, heeft ongetwijfeld grote consequenties gehad voor het verloop van de terugkeer en de afloop van het verhaal. Het laat er geen twijfel over bestaan dat mb en 1 eenzelfde verhaalversie representeren.Ga naar eindnoot37 In deze versie moet ook Aragoen, waar Huge na zijn terugkeer eerst gekroond wordt, een belangrijke rol hebben gespeeld.
Onze analyse en plaatsing van 1 en mb maken in ieder geval duidelijk dat de Mnl. berijmde versie een gecompliceerd geheel is geweest, waarin, naast allerlei t.o.v. Ofr./vb. nieuwe personages en nevenepisoden, weliswaar de allerbelangrijkste feiten en personages uit het Ofr. aanwezig zijn geweest, maar op soms geheel andere wijze zijn behandeld.Ga naar eindnoot38
4 De fragmenten Brussel en Nijmegen
4.1 Fragmenten Brussel
4.1.1 Codicologische beschrijving
De fragmenten Brussel, K.B., II 719,49 (hier aangeduid met het sigle br) bestaan uit twee horizontaal op elkaar aansluitende stroken perkament die midden uit een dubbelblad van een tweekoloms handschrift gesneden zijn. De buitenzijden van dit dubbelblad vormen de haarzijde van het perkament.Ga naar eindnoot39 De stroken dienden tot zgn. scharnieren of oortjes in een niet nader bekende boekband. Om ze
passend te maken, werden de uiteinden zodanig besnoeid, dat de resterende verzen van kol. 2rob en 2voa thans half zijn afgesneden. De bovenste strook is 62-64 mm hoog en 287-289 mm breed, de onderste strook meet 55-63 × 287-291 mm. Het voorste blad (f. 1) is op het breedste punt 170 mm. Indien we ervan uitgaan, dat het dubbelblad door de binder in vier ongeveer gelijke stroken versneden is, moet de oorspronkelijke bladhoogte tussen de 250 en 260 mm gelegen hebben. De oorspronkelijke breedte zal 170 à 180 mm geweest zijn.
Op de stroken is nog vaag te zien dat de bladzijden werden afgelijnd en gelinieerd met een loodstift, die dunne, lichtgrijze strepen op het perkament achterliet, en soms alleen scherpe groeven. Op f. 1vo zijn nog sporen zichtbaar van de twee verticale lijnen die getrokken werden voor de beginletters van kol. 1voa (breedte van dit kolommetje 6 mm), op f. 2vo van de rechterkantlijn van de b-kolom (binnenmarge vanaf deze lijn 14 mm), en op de buitenzijden (f. 2vo-1ro) van enkele horizontale lijnen, die over de middenvouw en tussen de kolommen zijn doorgetrokken. Nemen we voor de breedte van de schriftspiegel de afstand tussen het begin van de a-kolom op de recto- en versozijde van f. 1, dan bedraagt die 138 tot 140 mm. De binnenmarge is ca. 14 mm, de buitenmarge nog 17 mm. De gemiddelde regelhoogte bedraagt 4,2 tot 4,4 mm. Het handschrift kan goed 50 regels per kolom geteld hebben. In dat geval moet de schriftspiegel ongeveer 215 mm hoog geweest zijn.
De fragmenten zijn door één hand geschreven in een eenvoudige littera textualis. Het schrift is vaak moeilijk te ontcijferen. De kopiist is dan ook de ‘slordige hand’ die Heeroma (1962, p. 3) onderscheidt in de Florigout-fragmenten Leeuwarden, Provinciale Bibliotheek van Friesland, Hs. 1804, en die daar in enkele passages wordt afgewisseld door een iets fijner en regelmatiger schrift (waarschijnlijk van een tweede kopiist).Ga naar eindnoot40 Uit hetzelfde handschrift van de Florigout zijn waarschijnlijk ook een fragment afkomstig dat zich sedert 1993 in de Universiteitsbibliotheek te Leiden bevindt onder de signatuur BPL 3252/1 (olim 's-Hertogenbosch, Provinciaal Archief PP. Kapucijnen, z.s.), en twee kleinere strookjes die in de Universitätsbibliothek te Düsseldorf worden bewaard als Dauerleihgabe der Stadt Düsseldorf, K 2: F 48. De tekst op deze fragmenten is geheel van de slordige hand. Van dezelfde kopiist is bovendien een verticaal strookje perkament dat in de Gentse Universiteitsbibliotheek bewaard wordt als hs. 1646, en waarop de schaarse resten van een nog niet geïdentificeerde Mnl. ridderroman zijn overgeleverd.Ga naar eindnoot41 Karakteristiek voor de kopiist is de schrijfwijze van de slot-n in de silbe -iin, waarvan de tweede poot tot een soort j verlengd is, zodat de letter op een ij lijkt.Ga naar eindnoot42 W. de Vreese wijst hierop in zijn BNM-beschrijving van het Leidse fragment, dat destijds in het bezit was van pater Desiderius Putker te Tilburg. Hij dateert dit fragment rond 1360. In zijn BNM-beschrijving van Gent, U.B., hs. 1646 geeft De Vreese daarentegen als datering begin 14de eeuw, waarschijnlijk op grond van de oude vorm van de hoofdletter N.Ga naar eindnoot43 Ons inziens dateren de Huge-fragmenten van na het midden van de 14de eeuw, en waarschijnlijk pas uit de late 14de eeuw.Ga naar eindnoot44 Enkele kenmerken zijn: het door elkaar gebruiken van de zgn. buikjes- en hokjes-a, en de ronde vorm van de s, c.q. ‘rug-s’, aan het woordeinde,Ga naar eindnoot45 behalve in de woorden es (vs. 35) en mes (vs. 115). De ronde r wordt alleen, en dan nog slechts sporadisch, geschreven na een (ronde) d en o. Verder zij nog vermeld, dat in het midden van een woord steeds een u staat waar wij gewoon zijn een v te schrijven; anderzijds treffen we in de tekst de grafieën v, vp, vter en vut aan. Afkortingstekens zijn de bovengeschreven horizontale streep voor m of n, een apostrof rechtsboven een letter voor er, aer of re (voor re alleen in vs. 13 spreken), doorhaling van de schacht van de p voor (a)er (vs. 86 perden), de superscripte a (in feite twee verticale haaltjes) voor ra en, achter een q, voor ua, de superscripte o voor ro, de superscripte 9 voor us, en de 3 (ook grafie van de z) voor et. In vs. 48 is van de afkorting voor rudder nog vaag de majuskel R zichtbaar (van punten
rond de R is niets te zien). Elders (vs. 8 en 123) luidt de afkorting rudd'/rudd's. De naam hugeliin (voluitgeschreven in vs. 116 en 187) is in vs. 10 afgekort als hugel'., en in vs. 216 als hugel'; in vs. 65 jhesus als jh'c. Ende is aan het begin van een vers afgekort als En met streep boven de n; midden in het vers is ende steeds met een plusteken aangeduid.
In kol. 2rob komt aan het begin van vs. 169, een 2 rr. hoge rode lombarde H voor. Verder is alleen links in de deels afgesneden bovenste regel van kol. 1rob het onderste likje rood te zien van een tweede lombarde, misschien het minieme restant van een C.Ga naar eindnoot46 Een representant is niet zichtbaar. Evenals bij de Florigout-fragmenten, waar ze abecedaria vormen, zijn de lombarden waarschijnlijk direct ingevuld. De kopiist had niet de gewoonte de beginletters van de verzen, over 't algemeen hoofdletters, te rubriceren. Wel hoogde hij de wat groter uitgevoerde majuskels aan het begin van de kolommen op met rood, maar dit is in de Brusselse fragmenten uiteraard niet te zien.
Behalve dat de Brusselse Huge-fragmenten zijn afgeschreven door dezelfde kopiist, sluit ook de opmaak van de bladen nauw aan bij die van het Florigout-handschrift. Bezien we de Leeuwarder fragmenten, dan bestaan deze uit tien stroken, die afkomstig zijn uit vijf dubbelbladen. Volgens de door Heeroma (1962, p. 4-7) gereconstrueerde foliëring op basis van de bewaard gebleven katernsignaturen, betreft het bifolium 9/16 uit katern 2, bifolia 17/24 en 19/22 uit katern 3, en bifolia 27/30 en 28/29 uit katern 4. Deze dubbelbladen werden, zoals we ook t.a.v. de Brusselse Huge-fragmenten opperden, over de breedte in vier ongeveer gelijke repen gesneden. Van bif. 27/30 resteren de twee middenstroken en de benedenstrook, van bif. 9/16 de bovenste en onderste strook. De oorspronkelijke bladhoogte kan, door de stroken aaneen te leggen, worden vastgesteld op ca. 260 mm. De breedte ligt rond de 176 mm. Het aantal regels per kolom is even geweest en bedroeg, zoals al door Heeroma (p. 3) wordt opgemerkt, hoogstwaarschijnlijk 50. De hoogte van de schriftspiegel komt op ca. 210 mm.
De aflijning en liniëring werden evenals bij de Brusselse Huge-fragmenten aangebracht met een loodstift. Het betreft ook hier twee verticale lijnen voor de afstaande beginletters van de verzen, een enkele lijn ter afsluiting van de kolommen, en horizontale lijnen (waartussen de verzen geschreven moesten worden) die over de middenvouw en tussen de kolommen doorlopen. In de boven- en ondermarge van de bladen werden per katern drie gaatjes geprikt, het eerste en derde ten behoeve van de twee buitenste verticalen op de recto- en versozijde, het middelste gaatje voor de eindlijn van de a-kolom, zij het dat deze lijn er nogal eens naast staat. Ongeveer 5 mm rechts van dit gaatje loopt de eerste verticale lijn van de b-kolom en weer 5 à 6 mm verder naar rechts de tweede verticale lijn, ter afsluiting van de beginletterkolom. De afstanden van de gaatjes zijn in de bewaard gebleven bovenmarge van f. 9, gerekend vanaf de middenvouw tot de buitenrand, 17, 74, 72 en 14 mm, en in de ondermarge van hetzelfde blad en van f. 27 14/7, 72-73, ca. 69 en 16-17 mm. In het Leidse Florigout-fragment, dat het bovenste gedeelte van een dubbelblad vormt (afmetingen 67-69 × 328 mm), zijn de gaatjes voor de verticale aflijning ook bewaard en bedragen de afstanden in de bovenmarge van f. 2 13, 72, 66 en 13 mm. Wat de twee Düsseldorfse strookjes betreft, die elk midden uit een blad gesneden zijn, kan alleen de breedte van kol. rob/voa en het intercolumnium gemeten worden: resp. ca. 65 en 12 mm.Ga naar eindnoot47
Bekijken we de opmaak van de Brusselse fragmenten, dan is de binnenmarge op f. 1ro en 2ro 14-16 mm. De afstand begin a-kolom tot begin b-kolom meet op deze bladzijden resp. 72-74 en 74-75 mm, hetgeen vrij nauwkeurig overeenkomt met de afstand tussen de eerste twee gaatjes voor de verticale lijnen in de Leeuwarder en Leidse Florigout-fragmenten. In de Leeuwarder fragmenten is het tweede gaatje echter voor de eindlijn van de a-kolom geprikt, terwijl in de Brusselse fragmenten, bij een zelfde prikking, vanuit dit gaatje alleen de eerste verticale lijn van de b-kolom kan zijn getrokken. De breedte van kol. roa/vob is namelijk 61-63 mm, en het intercolumnium komt op ca. 10 mm. De breedte van kol. rob/voa is
64-66 mm, en deze afstand correspondeert weer met die tussen het tweede en derde gaatje in het Leidse Florigout-fragment en met de breedte van kol. rob/voa op de Düsseldorfse strookjes. Ook is de gemiddelde regelhoogte precies gelijk.Ga naar eindnoot48
O.a. op grond van de overeenkomst in schrift en opmaak (over een derde argument, de banden waaruit de Leeuwarder fragmenten en de Katwijkse Huge-fragmenten afkomstig zijn, komen we nog te spreken) waren we ooit van mening, dat de Florigout-fragmenten en de Brusselse Huge-fragmenten uit een en hetzelfde handschrift afkomstig zouden kunnen zijn.Ga naar eindnoot49 Een aspect van onderzoek dat steeds buiten beschouwing bleef, was de bindwijze van de handschriften. Daarover valt op grond van de bewaard gebleven sneetjes in de middenvouw van de fragmenten, - deze werden door de binder aangebracht om de katernen op de bindriemen (of bindtouwen) te kunnen naaien, - namelijk nog wel iets te zeggen. Combineren we de stroken van bif. 27/30 en 9/16 van de Leeuwarder fragmenten tot een volledig dubbelblad, dan blijkt het handschrift in totaal vijf van deze bindingen gehad te hebben. Hiervoor werden, op een tussenafstand van 36-38 mm, dubbele sneetjes (de afstand hiertussen bedraagt 6-7 mm) aangebracht.Ga naar eindnoot50 De Brusselse Huge-fragmenten lijken ook afkomstig te zijn uit een codex met vijf bindriemen, maar de sneetjes in de middenvouw (het betreft hier de tweede, derde en vierde binding) zijn enkelvoudig, zodat we moeten uitsluiten dat de fragmenten uit hetzelfde handschrift als de Florigout afkomstig zijn. De drie sneetjes, waarvan de middelste zich op de scheiding tussen de twee stroken bevindt, zitten op een afstand van 40 en 43 mm van elkaar.
Dat laatste lijkt er weer op te wijzen, dat ook wat de plaatsing van de bindriemen betreft, het handschrift van de Florigout en de codex met de Huge van Bordeeus waaruit de Brusselse stroken afkomstig zijn, bijzonder op elkaar afgestemd waren. Indien dit ook geldt voor de opbouw van de katernen, is voor de plaatsbepaling van het Brusselse ‘dubbelblad’ de volgende constatering van Heeroma (1962, p. 5) t.a.v. de Leeuwarder Florigout-fragmenten van belang:
‘Beide buitenste dubbelbladen, dat van katern 2 en dat van katern 3, hebben 1r. en 2v. als haarzijde en 1v. en 2r. als vleeszijde. Men mag aannemen dat dit de regel is geweest voor alle buitenste dubbelbladen der katerns, terwijl de op een na buitenste daarentegen 1r. en 2v. als vleeszijde hebben gehad, en zo verder, om en om’.
Als het dubbelblad waaruit de Brusselse fragmenten afkomstig zijn, aan de zelfde regel beantwoordt (dus ook afkomstig is uit een quatemio), moet het ofwel het buitenste dan wel het op-één-na-binnenste-bifolium van een katern geweest zijn. Op inhoudelijke gronden geven wij aan de laatste mogelijkheid de voorkeur.
4.1.2 Taal
De taal van de Brusselse fragmenten is Vlaams, waarschijnlijk Westvlaams. Heeroma (1962. p. 4) wijst i.v.m. het Vlaamse karakter van het Florigout-hand-schrift op de ‘onderscheiding van twee verschillende oe-fonemen als oe en ou’.Ga naar eindnoot51 In br komt alleen de ou-spelling voor (bv. vs. 47 prouuen en 196 [glenouchte). De ue in mueghenthede (vs. 129) is westelijk,Ga naar eindnoot52 evenals de vormen up (vs. 69, 207) en vul (vs. 49). De u in rudder (vs. 8, 123) heet Westvlaams te zijn.Ga naar eindnoot53 Vooral Vlaams is brochte (vs. 70). Soe voor 3de pers. vr. enkv. in vs. 131, 120 en 222 is eveneens Vlaams,Ga naar eindnoot54 en naar Vlaanderen wijst ook de ontronding van de u in dinct (vs. 73, 78, 167).Ga naar eindnoot55 Typisch Vlaamse kenmerken als procope en prothesis van h zijn, op twee uitzonderingen na (heest in vs. 87 en theilant in vs. 207, t.o. vs. 146 teylant), in de Brusselse fragmenten niet aanwezig. Alleen in rijmpositie treffen we de meer
oostelijke vorm zede aan (vs. 87, 121, 173). Buiten het rijm gebruikt de kopiist steeds seide/zeide.Ga naar eindnoot56
4.1.3 Tekstuitgave
De uitgave van de fragmenten is diplomatisch. Het gebruik van u en v, en dat van i en j is gehandhaafd. Datzelfde geldt voor de schrijfwijze van de Romeinse cijfers. De afkortingen zijn opgelost en de oplossingen gecursiveerd. Onduidelijke letters zijn tussen ronde haakjes gezet, onleesbare letters door punten weergegeven. Waar het aantal weggevallen letters niet te bepalen was, hebben we een liggend streepje gezet. Letters of woorden die we zelf konden aanvullen, staan tussen vierkante teksthaken. Als een deel van de regel links of rechts is afgesneden, wordt dit weergegeven d.m.v. een schuin streepje.
br1 [1roa]
br2 [1rob]
br3 [1voa]
br4 [1vob]
br5 [2roa]
br6 [2rob]
br7 [2voa]
br8 [2vob]
4.1.4 Handschriftfragmenten en tekstfragmenten
Zoals gezegd, bestaan de fragmenten br uit twee op elkaar aansluitende stroken die midden uit een dubbelblad met twee kolommen per bladzijde zijn gesneden. Een kolom telt nog 27 tot 30 regels. Er zijn acht kolommen en dus even zoveel tekstfragmenten te onderscheiden. We behandelen ze hierna in twee groepen: BI (vs. 1-116, br1 t/m br4) en BII (vs. 117-227, br5 t/m br8). Gaan we ervan uit, dat het handschrift oorspronkelijk 50 regels per kolom telde, en dat tussen de twee folia tenminste één dubbelblad is verdwenen, dan bedragen de leemten tussen de fragmentjes binnen BI en BII ca. 20 verzen, en komt de lacune tussen br4 en br5 op minstens 450 verzen.
4.1.5 Identificatie
Persoonsnamen: Een drietal namen van optredende personages in BI-BII laat er geen twijfel over bestaan, dat de fragmenten Brussel gerekend moeten worden tot de Mnl. berijmde versie van de Huge van Bordeeus. De naam van Huge zelf verschijnt in de vormen ‘Hughe/Huge’ of ‘Hugeliin’ in totaal acht keer (vs. 2, 10, 14, 116, 123, 139, 164 en 187). Hij wordt er o.a. aangeduid als ‘die vrome (man)’ (vs. 2, 14, 116), ‘die here vri’ (vs. 9) en ‘die rudder rike’ (vs. 123).
Drie maal verschijnt de naam van ‘Aliamus’ (vs. 64, 165 en 217), die twee maal door Huge ‘neue’ wordt genoemd (nl. in vs. 165 en 217). In vs. 221 noemt Aliamus Huge ‘lieue neue mijn’. In vs. 72 wordt hij door een andere oude man aangesproken als ‘Here vieliart’. Een maal verschijnt de naam ‘Geriin’ (vs. 82).
Een tweetal persoonsnamen, t.w. die van de abt ‘El(eg)ast’ (vs. 109) en de heiden ‘Sathanas’ (vs. 88 en 111) zijn niet direct thuis te brengen in het ons tot nu toe bekende berijmde Huge-verhaal. Het is aannemelijk dat met de abt Elegast dezelfde persoon bedoeld is die in vs. 2-7 gezegd wordt een oom van Huge te zijn, die ‘dobbel abt ende kerdenael’ was van Aragoen. Is deze abt wellicht te identificeren met de abt van Clongi, zoals die ons uit mb bekend is, en die met Huge mee over zee is gegaan (vgl. vs. 661, waar volgens de ed.-Kalff sprake is van ‘een cardinael’ uit het gevolg van Huge).
Overige personages: Naast de met naam genoemde komen in br de volgende personen voor: in BI de ‘rudders’ (vs. 8) en ‘cnapen’ (vs. 11) van Huge, de ‘felle baren’ (vs. 44), die o.i. te identificeren is met Sathanas, de Saraceense volgelingen van Sathanas, een ‘(a)mie’ (vs. 59), mogelijk die van Sathanas, en ‘Die oude diese brochte daer’ (vs. 70); in BII een (deel) van de volgelingen van Huge (vs. 117 e.v.), een groep slaven (vs. 121 e.v.), mensen die t.g.v. van grote brand uit angst in het water springen (vs. 200-201) en een ‘amerant’ (vs. 219), aan wie een stad toebehoorde.
Ruimte: BI speelt zich geheel af in een versterkte stad (vs. 73, 97; vgl. vs. 98 ‘neste’) ‘ouer zee’ (vs. 93), kennelijk aan het hof of in een onderkomen (vgl. vs. 66 ‘binnen huze’), waar men aan tafel gaat. In vs. 30-43 is waarschijnlijk Huge aan het woord (de afgesneden lombarde bovenaan kol. 1rob luidt deze passage wellicht in). De spreker vraagt om begrip, aangezien hij en de zijnen ‘g(aste)[n]’, d.i. vreemdelingen, zijn (vs. 30), die de schijn tegen hebben (vs. 32).
De geografie in BII is t.g.v. de ernstige beschadigingen in kol. 2rob en 2voa en de grote leemte tussen BI en BII (tenminste één dubbelblad) zeer lastig te bepalen. In kol. 2roa lijken (de) volgelingen van Huge, die zojuist God en Maria lof hebben gebracht (voor een overwinning of een goede afloop?) in gesprek met een groep slaven (vs. 122 en 135). Deze zijn blijkbaar door Huge verlost (vs. 142) en wensen daarom niet van hem te scheiden (vs. 139). Mogen we aannemen dat deze slaven toebehoorden aan Sathanas?
In de beschadigde kol. 2rob is sprake van een plan (vgl. het gebruik van ‘s(z)ullen’ in vs. 145, 148, 150, 152 en 160) dat door Aliamus (vs. 165 en 167) wordt ontvouwd. Dit plan, waar Huge zeer mee is ingenomen (vs. 164-168), heeft betrekking op (het varen rondom) een eiland (vs. 146), waarbij mogelijk sprake is van een verdeling in twee groepen (vgl. ‘wi’ in vs. 148, 150, 152, 160, naast ‘Andren’ in vs. 149).
In de eveneens sterk beschadigde kol. 2voa is aan het begin sprake van een woud (vs. 173-185), waar mogelijk (een deel van) het gezelschap met Huge (vs. 187) doorheen trekt. Vervolgens ontwaart men in de verte (vs. 191) een grote brand (vs. 192 en 197).
Kol. 2vob lijkt het vervolg van deze brand te beschrijven (vs. 200-201). Na twee nachten en dagen roeien ontmoet men (= Huge en zijn groep?) op de derde dag de tweede groep, die blijkbaar op het eiland de brand heeft veroorzaakt (vs. 203-207). Men begroet elkaar hartelijk (vs. 208-211). Dan ziet men een fraaie stad liggen (‘Van sarsien’? eigennaam of i.v.m. Saraceens?), waar het zonlicht op blikkert (vs. 212-215). Huge hoopt deze stad, die aan de ‘amerant’ toebehoorde, binnen te kunnen komen (vs. 216-226).
Als wij aannemen dat de slaven, over wie aan het begin van BII wordt gesproken, door Huge en de zijnen bevrijd zijn uit de handen van Sathanas, dan dient de volgorde BI-BII te zijn. De omgekeerde volgorde, BII-BI, lijkt op het eerste gezicht evenwel ook mogelijk: na een avontuur rondom en op een eiland, waarbij door Huge bevrijde slaven betrokken zijn, arriveert men bij de stad. De ‘amerant’ zou dan te vereenzelvigen zijn met Sathanas. Er is echter een, zij het niet erg sterk argument tegen deze volgorde. Het betreft de vermelding in BI door Geriin dat men bereid is de kosten van voedsel en wijn te voldoen, ‘Ende daer toe altbestel/Van ons ende onzen perden mede’ (vs. 82-87). De vermelding van paarden doet vermoeden dat men over land is aangekomen. Daarbij komt dat ook het ‘dubbelblad’ vanzelf nog zo dichtvalt dat BII volgt op BI.
4.1.6 Vergelijking en plaatsing
Van hetgeen verhaald wordt in BII, vindt men op het eerste gezicht in het Ofr./vb. geen spoor terug. Er is echter één element dat BII onmiskenbaar tot een Huge-fragment maakt, en dat ons bovendien in staat stelt iets te zeggen over het tijdstip van het beschreven gebeuren. In vs. 123-128 vertellen Huge's volgelingen de bevrijde slaven:
Aangezien bovendien in BI en BII nog nergens sprake is van Babylon, moet men aannemen dat de fragmenten handelen over gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld voordat Huge daar arriveert.
De inhoud van BI biedt een tweede aanknopingspunt om de Brusselse fragmenten nog wat preciezer te plaatsen, nl. de beschrijving en het gebruik van de wonderbaarlijke nap (vs. 14-59). Op de eerste plaats stellen wij vast dat Huge reeds over de wonderbeker beschikt. Dit impliceert dat hij bij Ebroen is geweest. In het Ofr. wordt de nap voor het eerst genoemd wanneer Huon en de zijnen de maaltijd gebruiken in het door Auberon getoverde kasteel (vs. 3668-3725). In totaal zal Huon in het chanson driemaal van de nap gebruik maken, t.w. bij hertog Oede in Tormont (Ofr. vs. 4241-4265), bij de emir Gaudis in Babylone (vs. 6635-6658), en na zijn terugkeer in Bordeaux bij Karel (vs. 10.245-10.286). Een enigszins uitvoerige beschrijving van het uiterlijk van de nap wordt op geen van deze plaatsen gegeven. In de Oede-passage is slechts sprake van ‘le hanap qui fu d'or esmeré’ (vs. 4249), in de Karel-passage tweemaal van de ‘hanap d'or cler’ (vs. 10.245, 10.254; zo ook in het vb., waar overigens het gebruik van de nap in Babilone niet wordt verhaald). De in BI genoemde edelstenen en karbonkel (vs. 18-23) ontbreken in het Ofr. Wat de, in het chanson altijd aanwezige, beschrijving van de kwaliteiten van de nap betreft, de in BI vermelde geneeskrachtige werking (vs. 25-26) ontbreekt er overal.
Als we ervan uitgaan dat br het Ofr. toch min of meer volgt, dan is de enige plaats die voor vergelijking in aanmerking komt de Oede-passage. Een drietal elementen in BI lijkt dit te ondersteunen. Zo doet de situatie aan het begin, waar men min of meer als twee partijen tegenover elkaar aan tafel zit, sterk denken aan de volgende verzen in het Ofr.:
Wanneer Sathanas een vergeefse poging heeft gedaan om uit de nap te drinken, kondigt hij aan dat hij Huge de volgende morgen zal gevangen nemen en dat hij meer christenen en heidenen zal doen ‘hangen (...)/Raden deluen ende palen/Dit hebdi met uwer tale/Allegader verdient wel’ (vs. 100-103). De reactie van Oede lijkt hier erg op:
Een derde opvallend element is de vermelding van ‘Die oude diese brochte daer’ (vs. 70). In het Ofr. vindt de nap-proef met Oede plaats in het huis van de provoost
Hondré, een christen (vgl. vs. 4015 ‘Cil croit en Dieu, moult a lonc tans pasé’), die de Fransen zeer gastvrij ontvangt. Als Oede verneemt dat er in de stad geen levensmiddelen meer zijn, omdat Huge in Hondré's huis een maaltijd heeft aangericht voor alle armen, gaat hij daar verbolgen naar toe. Tijdens de maaltijd ondergaat hij de proef met de wonderbeker, die negatief voor hem uitvalt. Vervolgens nodigt hij de Fransen uit de nacht in zijn paleis door te brengen met het doel hen te doden. Een van Oede's ridders, Joifroi, die van Franse afkomst is, draagt hij op de voorbereidingen te treffen. Uit BI wordt niet helemaal duidelijk waar men zich precies bevindt, in het huis van de provoost (= ‘Die oude’?) of reeds in het paleis van Sathanas. De formulering ‘binnen huze’ (vs. 66) in combinatie met ‘diese brochte daer’ (vs. 70) wijst evenwel toch sterk in de richting van het huis van de provoost.
Indien we nu vaststellen dat BI naar alle waarschijnlijkheid samenhang vertoont met de Oede-passage, met dien verstande uiteraard dat de naam van Oede vervangen is door Sathanas, dan kan wellicht enige verklaring worden gevonden voor het optreden van de groep slaven in BII. Genoemde Joifroi namelijk gehoorzaamt niet aan het bevel van zijn heer, maar bevrijdt 140 Fransen die Oede gevangen houdt, en bewapent hen. Oede, die tijdens de overval ziet dat deze ‘ne sont pas Escler’ (vs. 4403), weet aanvankelijk te ontsnappen maar zal, nadat Huon met zijn hoorn Auberon te hulp heeft geroepen, uiteindelijk door Huon worden onthoofd. Mogelijk zijn in de Mnl. berijmde versie de Fransen vervangen door de slaven. Bovendien is de abt Elegast, die in het Ofr./vb. geheel niet voorkomt, degene die Sathanas doodt door hem een mes in het hoofd te planten. Het lijkt niet al te onwaarschijnlijk dat deze abt te identificeren is met de abt van Clongi, die, zoals uit mb blijkt, met Huge is meegereisd.
Zoals gezegd, biedt het verhaalde in BII zoveel uitzonderlijks t.o.v. het Ofr., dat enige vergelijking met het chanson weinig zin heeft. Het verhaal van de slaven, het eiland, de brand, de boottocht van twee dagen en nachten, en de aankomst met drie schepen bij een stad die in de zon ligt te blikkeren, zoekt men er tevergeefs. Slechts één fragmentje doet aan het Ofr. denken. Het betreft de tocht van Huge en (een deel van) zijn volgelingen door het woud (vs. 173-190), in het Ofr. te vergelijken met de tocht van Tormont naar Dunostre door ‘le bos et les valees grans’ (vgl. Ofr. vs. 4654-4670), waar ook sprake is van ‘venizoene’ (vs. 177), nl. in vs. 4663 ‘sauvecine’, en ander wild, ‘cers et bises’ (vs. 4664). Indien beide passages met elkaar te maken hebben, impliceert dit, dat de gegeven volgorde, BI-BII, inderdaad de juiste is, evenals ons vermoeden dat tussen beide fragmenten waarschijnlijk niet meer dan één dubbelblad verloren kan zijn gegaan. Een raadsel blijft evenwel de aankomst met drie schepen bij de beschreven stad aan het eind van BII, aangezien Dunostre in het Ofr. over land wordt bereikt.
4.1.7 Conclusies
De fragmenten Brussel hebben ongetwijfeld deel uitgemaakt van een berijmde Huge-tekst. Naar alle waarschijnlijkheid is de inhoud van BI gebaseerd op het verblijf van Huon en de zijnen in Tormont, bij hertog Oede. De stof van BII kan voor het grootste deel niet in het Ofr. worden aangewezen.Ga naar eindnoot57 De fragmenten komen met het vb. overeen in het gebruik van de figuur van Aliamus in plaats van Gériaume/Gerame(s). Het zoeken naar eventuele rijmrestanten uit het vb., dat geen enkele steun blijkt te kunnen bieden om br nader te plaatsen, heeft geen enkele zin.
4.2 Fragmenten Katwijk
4.2.1 Codicologische beschrijving
De Katwijkse fragmenten (sigle k) bestaan uit twee niet aan elkaar passende stroken perkament, die horizontaal uit een dubbelblad met twee kolommen per bladzijde gesneden zijn. Het betreft een middenstrook en een benedenstrook, met nog resp. 10 à 11 en 3 à 4 regels per kolom. Bij de middenstrook zijn bovenaan, bij de benedenstrook onderaan de hoeken schuin tot rond naar binnen toe afgesneden. De stroken zijn vrijwel zeker afkomstig uit hetzelfde dubbelblad. Uit de inhoud leiden we bovendien af, dat dit bifolium waarschijnlijk het binnenste van het katern is geweest. Ook de scherpte van de middenvouw lijkt hier op te wijzen. De stroken hebben f. 1vo en 2ro als haarzijde. Indien het katern was opgebouwd uit vier dubbelbladen, en de regel van Gregory ook ditmaal van toepassing is (d.w.z. bij elke opening haarzijde tegenover haarzijde, vleeszijde tegenover vleeszijde), dan heeft het buitenste dubbelblad van het katern de haarzijde aan de buitenkant gehad, hetgeen we, op basis van vergelijking met de Leeuwarder fragmenten van de Florigout, ook vermoeden voor het katern waaruit het Brusselse ‘dubbelblad’ afkomstig is.
De stroken zijn beide 43 mm hoog, dus wat smaller dan de Brusselse Huge-fragmenten. De middenstrook is, langs de onderrand gemeten, 315 mm breed, de benedenstrook, langs de bovenrand, 312 mm. F. 1 heeft als grootste breedte 163 mm, f. 2 is nog 159 mm breed. Afgezien van de (later) uitgesneden hoeken, bleven de buitenmarges grotendeels gespaard. De ondermarge, die ca. 30 mm is (t.o. 40-42 mm op f. 9 en 16 van de Florigout), lijkt in het geheel niet besnoeid.
Het is niet ondenkbaar dat het dubbelblad waaruit de Katwijkse fragmenten afkomstig zijn, door de boekbinder (op hem komen we terug) in zes ongeveer gelijke stroken versneden werd. In dat geval hebben we te maken met een codex van vrijwel hetzelfde formaat als het handschrift waaruit de Brusselse Huge-fragmenten afkomstig zijn. Het aantal regels per kolom kan eveneens 50 geweest zijn. De prikking, als die bij de Brusselse fragmenten dezelfde geweest is als bij de Florigout-fragmenten, en aflijning van de bladen wijken echter af. In de benedenstrook zijn namelijk nog de gaatjes aanwezig (eigenlijk kleine sneetjes) die ten behoeve van de verticale lijnen werden aangebracht. Oorspronkelijk waren het er vier (en geen drie, zoals bij de Florigout-fragmenten het geval is), voor het trekken van de begin- en eindlijn van de a- en b-kolom. Alleen is met de hoeken van de benedenstrook ook het buitenste lijngaatje afgesneden (voor de rechterkantlijn van kol. rob resp. linkerkantlijn van kol. voa). De aflijning en liniëring werden aangebracht met loodstift. Ook ditmaal zijn hiervan slechts vage sporen achtergebleven. Er is echter nog wel te zien dat voor de beginletterkolom geen twee maar drie verticalen getrokken zijn (de kolommen worden telkens afgesloten met een enkele lijn).
Nemen we als breedte van de schriftspiegel de afstand tussen de buitenste lijnen, dan bedraagt deze op f. 2vo, waar de aflijning en liniëring nog het duidelijkst zichtbaar zijn, 126 mm. Dat is meer dan 10 mm verschil t.o.v. br en de fragmenten van de Florigout. De binnenmarge (de afstand tussen de rechterkantlijn en de middenvouw) is 16-17 mm. Wel lopen de horizontale lijnen weer, evenals bij de Brusselse stroken het geval is, tussen de kolommen en over de middenvouw door, en is de gemiddelde regelhoogte (voor 9 regels gemeten) eveneens gelijk, nl. 4,3 mm. Houden we 50 regels per kolom aan (waarvoor geen concrete aanwijzing bestaat; het aantal regels per kolom is zelfs niet met zekerheid even geweest), dan bedroeg de hoogte van de schriftspiegel 215 mm. Tel daarbij de ondermarge van ca. 30 mm en een bovenmarge van 10 à 15 mm, dan komt de oorspronkelijke bladhoogte op ongeveer 260 mm, hetgeen overeenstemt met onze aanname dat het dubbelblad door de 16de-eeuwse boekbinder in zes ongeveer gelijke stroken versneden werd. De breedte zal ca. 165 mm geweest zijn, hetgeen een buitenmar-
ge van meer dan 25 mm veronderstelt, d.w.z. een verhouding binnenmarge:buitenmarge van 1:1,6 mm. Dat betekent ook dat het handschrift een verhoudingsgewijs smalle ondermarge gehad heeft.
De Katwijkse fragmenten zijn door één hand geschreven. Het schrift is een eenvoudige littera textualis, die i.t.t. br goed leesbaar is. De verzen zijn gelijkmatiger en netter tussen de lijnen gezet, en aan de afwerking van de letters is meer zorg besteed (opmerkelijk is overigens de ligatuur da). De kopiist is duidelijk een andere dan de ‘slordige hand’ van de Florigout-fragmenten, die ook de Brusselse Huge-fragmenten en het fragment Gent, U.B., 1646 afschreef. Het is echter ook niet de nettere hand die in de Leeuwarder Florigout-fragmenten in enkele passages deze hand afwisselt.
In tegenstelling tot de kopiist van de Brusselse fragmenten schrijft de kopiist van k bij verdubbeling van de i, op één uitzondering na (vs. 8 wapiin), telkens ij, en geen ii. Ook is de tweede poot van de n op het eind van een woord nergens verlengd. Wat we daarentegen wel weer zien, is ‘het veelvuldig, hoewel zonder vaste regel, te pas brengen van de z’, waarop Heeroma (1962, p. 4) in zijn beschrijving van de Leeuwarder Florigout-fragmenten reeds wijst (bv. vs. 54 zoudaen t.o. vs. 49 soudaen).Ga naar eindnoot58 Een ander aspect waarop Heeroma (t.a.p.) t.a.v. de consonantspelling wijst, ‘de willekeur bij het gebruik van gh (bv. ook voor a)’, is eveneens van toepassing op de Katwijkse fragmenten, al treffen we de spelling gha (vgl. br vs. 137 alleghader t.o. vs. 103 allegader) hier nergens aan.
Evenals bij de Brusselse fragmenten is het schrift ons inziens van na het midden van de 14de eeuw, en waarschijnlijk pas uit het eind van die eeuw. De kopiist zet doorgaans een ‘hokjes’-a (‘buikjes-a’ bv. vs. 44 waren en 57 baren), en aan het eind van het woord steeds een ronde s (‘rug-s'). De ronde r gebruikt hij telkens na o, d, p en v en een enkele keer na e (bv. vs. 35 bastaert). Het gebruik van u en v is vrijwel hetzelfde als in de Brusselse fragmenten (in de Katwijkse fragmenten en het hierna te bespreken fragment Deschamps komen we echter ook de grafieën uolc en uoren, in Katwijk vs. 65 ulaen tegen). De gebruikte afkortingstekens zijn de horizontale streep voor m en n, de apostrof voor er, aer of re (voor re in vs. 98 waren en vs. 99 haren),Ga naar eindnoot59 doorhaling van de p voor (a)er (vs. 52 agrapaerde), en de superscripte a voor ra (vs. 20 zwarten). Verder staat aan het begin van vs. 76 de afkorting .Kl’. voor Karel (of, zoals Ofr., Karle; vgl. vs. 72). Ihesus (vs. 90) en hugelijn (vs. 78) zijn niet afgekort. Ende is steeds af gekort als en met streep boven de n.
Nergens is een spoor van rood te zien, d.w.z. lombarden komen in de fragmenten niet voor, en ook is daarvoor geen ruimte opengelaten; de afstaande beginletters van de verzen, in de regel majuskels, zijn niet met rood gehoogd.
De stroken dienden evenals de Brusselse fragmenten tot ‘scharnieren’ of ‘oortjes’ in een boekband, en wel in de 335 mm hoge band van een Lexikon sive dictionarium graeco-latinum (...) per D. Conradum Gesnerum & Joan. Hartongum auctum, dat in 1562 te Bazel gedrukt werd. Het boek is afkomstig uit de bibliotheek van het Gymnasium te Katwijk a./R. S.J., die gevormd werd tussen 1837 en 1842. Daarna moet het zijn overgegaan naar het Aloysius-college te 's-Gravenhage. In januari 1963 bevond het Lexikon zich, onder de signatuur 1020 A 8, in de bibliotheek van het Canisianum te Maastricht, zoals blijkt uit een lijst van boeken die in bruikleen waren overgenomen van het Haagse Aloysius-college.Ga naar eindnoot60
De stroken werden ontdekt door pater Th. Ausems S.J., toen het Lexikon zich enige tijd in de Katholieke Theologische Hogeschool te Amsterdam bevond. Via de bibliotheek van het Canisianum kwam het uiteindelijk terecht in de Provinciebibliotheek van de Nederlandse Jezuïeten in het Collegium Berchmanianum te Nijmegen. Het behield daar de signatuur 1020 A 8. De handschriftfragmenten, d.w.z. zowel de fragmenten Katwijk als het fragment Deschamps, belandden via Ausems in de Provinciale Bibliotheek S.J. te Nijmegen, en kregen daar later de signatuur 5000 PB 52.
Op ca. 8 mm van resp. de onder- en bovenrand loopt over de midden- en benedenstrook een horizontale vouw met gaatjes op de plaats waar ze op de bindtouwen in de boekband genaaid werden. De middenstrook was met de buitenzijde (f. 2vo-1ro) tegen het achterste plat gelijmd. Op het hout is nog een gedeelte van elk van de vier kolommen zichtbaar, o.a. de eerste letters van kol. 2voa r. 1 (vs. 94), uit een hoek die de strook zelf thans mist.
De boekband waarin de Katwijkse stroken zaten, is eigentijds en legt een opmerkelijk verband tussen deze Huge-fragmenten en de Leeuwarder fragmenten van de Florigout (en daarmee indirect de Brusselse fragmenten). De fragmenten uit Leeuwarden (het gaat in totaal, zoals gezegd, om 10 stroken) dienden tot verstevigingsmateriaal in de vijf banden van een exemplaar van Bartolus a Saxoferrato, In jus universum civile commentaria, studio et opera Jac. Concenatii, dat, evenals het Lexikon, in 1562 te Bazel gedrukt werd. De vijf banden bevinden zich in de Provinciale Bibliotheek van Friesland onder de signatuur Hof 174 fol. en Hof 496-499 fol. Zowel het Lexikon als de Leeuwarder folianten hebben eikehouten platten die met kalfsleer overtrokken zijn. Voor de versiering, die op het voor- en achterplat identiek is, zijn rolstempels gebruikt. Zoals bij de meeste blindstempelbanden het geval is, vormen deze filets een middenveld met daaromheen aan vier zijden rondlopende banen. Het motief in de banen van de Katwijkse band is steeds hetzelfde. Het is gelijk aan dat in de buitenste banen van de Leeuwarder folianten. Voor de wat smallere verticale banen in het middenveld is bij de Leeuwarder banden, die ook wat groter zijn, een ander rolstempel gebruikt, nl. een met medaillons met hoofden (waarvan één met helm), maar verder is de versiering hetzelfde als op de platten van het Lexikon en kan er geen twijfel over bestaan, dat we hier te maken hebben met dezelfde boekbinder.
Een derde boek waarvan de band zeer grote gelijkenis vertoont met, c.q. vrijwel identiek is aan die van het Lexikon uit Katwijk, is het exemplaar uit de bibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven, Campus Kortrijk, van Antoine de Mouchy (alias Demochares), Christianae religionis, (...) adversus Misoliturgorum blasphemias, ac (...) imposturas, praecipuè Ioannis Calvini & suorum contra sacram Missam, Catholica & historica propugnatio, een boek dat ook al in 1562, ditmaal te Parijs, werd uitgebracht. In deze band zijn de fragmenten ontdekt van opnieuw een tweekoloms handschrift van een Mnl. ridderroman, Florent ende Durant genoemd, die in 1972 door P. Gorissen zijn uitgegeven. Gorissen (p. 350) dateert het handschrift ca. 1360. Het is vermoedelijk afkomstig uit de Vlaamse kuststreek.Ga naar eindnoot61
Van het Kortrijkse exemplaar van de Christianae religionis (...) propugnatio weten we dat het deel uitmaakte van de privé-bibliotheek van Jan de Hondt (1486-1571), die in 1517 werd benoemd tot kanunnik van het kapittel van de Kortrijkse Onze-Lieve-Vrouwekerk, en later daarnaast ook pastoor werd van de Sint-Maar-tenskerk te Kortrijk. De platten en rug van de band (335 × 225 mm) worden door Chr. Coppens (in Cat.-De Hondt 1990, p. 77-79, nr. 21) als volgt beschreven:
‘platten: voor en achter identiek; een kader van een rolstempel met gestileerd vegetaal motief doorlopend tot de kanten; centraal drie verticale banen van hetzelfde rolstempel, in de hoeken verbonden door een drievoudige rollijn waarvan de middelste dik; rolstempels en kanten met dito lijnen gemarkeerd; (...) twee paar messing sloten sluitend van voor naar achter; hoekbeslag, kantbeschermer aan de staart; rug: vier dubbele lijnen gemarkeerd door lijnen die spits toelopen op de platten (...).’
Het enige verschil met de Katwijkse band is, dat het middenveld niet uit twee maar drie banen bestaat (bij de Katwijkse band zijn de twee verticale banen daarentegen door twee drievoudige rollijnen gescheiden). De afstand tussen de binnenlijnen van de verticale banen van de lijst rond het middenveld is echter precies dezelfde.
Blijkens een notitie die hij op het dekblad voorin de band schreef, kocht Jan de Hondt zijn exemplaar van de Christianae religionis (...) propugnatio in Leuven via Cornelius Jansenius Gandavensis in oktober 1562 (waaruit maar weer eens blijkt hoe snel het transport van boeken geregeld werd). Het werd naar Kortrijk gebracht door een zekere Joachim. De volledige nota van De Hondt luidt volgens Gorissen (p. 349):
‘Pertinet Johanni de Hondt, presbytero, canonico et cantori Curtracensi, emptus Lovanii per M. Cornelium Janssemium, doctorem theologum, mense octobri xvclxii, precio x s. gr., pro portitura a Lovanio Curtracum soluti Joachimo .n. nuncio jurato Lovaniensi v st. Ita est Hondt (par.).’
Mogelijk is de Kortrijkse band in Leuven vervaardigd. Ook de vijf banden waarin de Florigout-fragmenten als verstevigingsmateriaal zaten, lijken daar aangeschaft te zijn. Getuige een eigendomsnotitie in elk van de vijf banden waren ze in het bezit van G. à Teethlum. Hiermee kan Gerrit van Teetlum bedoeld zijn, de tweede echtgenoot van Ansck van Auckama.Ga naar eindnoot62 Hij verwierf Bartolus' Commentaria-uitgave van 1562 misschien via Doucke Teethlum, die van 1590 tot 1600 procureur-generaal was van het Hof van Friesland, tenminste als dit dezelfde persoon is als ‘Daco Tetlon Lewardiensis’, die zich in juni 1558 liet inschrijven aan de Leuvense universiteit.Ga naar eindnoot63 Een vijfdelige Bartolus wordt reeds genoemd in een handgeschreven catalogus van de bibliotheek van het Hof van Friesland die uit ca. 1634 dateert: ‘Bartholi a Saxoferrato 5 Volum. Basileae 1598 [sic]’.Ga naar eindnoot64
De vraag is nu, of de Florigout niet samen met het handschrift van Florent ende Durant en het Huge van Bordeeus-handschrift waaruit de Katwijkse stroken te voorschijn kwamen, in een en dezelfde band gezeten hebben. Bekijken we de twee Katwijkse fragmenten, dan zijn in de middenstrook twee gaatjes te zien: ]2{/}37{/}4[ mm (in de benedenstrook zitten twee gaatjes, op 9 mm afstand van elkaar; afstand van onderste gaatje tot benedenrand 14 mm).Ga naar eindnoot65 Gezien de positie van de gaatjes (net iets boven en onder de rand) kunnen er dubbele gaatjes gestoken zijn (de twee buitenste zijn dan afgesneden). In dat geval zouden de Katwijkse fragmenten en de Leeuwarder fragmenten van de Florigout uit twee codices afkomstig geweest kunnen zijn die waren samengebonden. Dat het bij de Katwijkse fragmenten niet gaat om sneetjes, zoals bij de Leeuwarder Florigout-fragmenten, hoeft op zichzelf misschien niet zoveel te betekenen.Ga naar eindnoot66 Toch sluiten we de mogelijkheid van één band uit, o.a. omdat de buitenmarge van het Huge van Bordeeus-handschrift dan over de 30 mm breed geweest moet zijn, hetgeen in verhouding tot de overige marges niet is aan te nemen.
De Florent ende Durant-fragmenten bestaan uit twee horizontaal aaneensluitende stroken, die midden uit een dubbelblad gesneden zijn (gezamenlijke hoogte ca. 90 mm). Het oorspronkelijke handschrift zal ongeveer net zo breed zijn geweest als dat waaruit de fragmenten Katwijk van de Huge van Bordeeus afkomstig zijn. Gezien de afstand tussen de naaigaatjes in het resterende deel van de midden-vouw (van boven naar beneden: ]6-7/}45{/9/}28[ mm) hebben we echter met een andere band te maken. Dit betekent, dat de binder die in de jaren zestig van de 16de eeuw zijn atelier in Leuven gehad zou hebben, tenminste drie verschillende (West)vlaamse handschriften met ridderepiek heeft stukgesneden: een handschrift van de Florigout, een met de Huge van Bordeeus, en een met de ridderroman Florent ende Durant.
Of hij het handschrift waaruit de Brusselse Huge-fragmenten afkomstig zijn, ook in zijn bezit had, is thans niet meer na te gaan. De stroken waren geplakt op het 49ste blad van een album met fragmenten van oude handschriften en documenten, dat op 30 december 1885 door de toenmalige Bourgondische Bibliotheek te Brussel gekocht werd van de Brusselse boekhandelaar A. Bluff (thans Brussel, K.B., hs. II 719; ze zijn nu los geraakt). Over de herkomst van de fragmenten zijn verder geen gegevens voorhanden. Wel is bij het bevestigen van de ‘scharnieren’
dezelfde werkwijze gevolgd als bij de Katwijkse fragmenten. De boekbinder heeft de stroken namelijk niet met het eerste resp. laatste katern meegenaaid, maar de smalle onglets, blijkens papierresten, op het schutblad gelijmd. Het grootste deel van de stroken, bij de bovenste strook het gedeelte boven, bij de onderste het gedeelte onder de huidige horizontale vouw met naaigaatjes,Ga naar eindnoot67 was, zoals gebruikelijk, tegen de binnenzijde van de platten bevestigd, waar het door een papieren dekblad aan het oog onttrokken werd.
Indien de Leuvense binder ook het Brusselse Huge-handschrift in zijn bezit heeft gehad, samen met dat van de Florigout, betekent dit wellicht dat beide ridderromans dan wel niet in één band zaten, maar meer dan een eeuw een soort eenheid gevormd hebben, en dat in hun omgeving nog een tweede Huge-codex gecirculeerd heeft, namelijk die waaruit de fragmenten k (en d) afkomstig zijn. De positie van het Gentse ridderromanfragment is in dezen onduidelijk.
4.2.2 Taal
De taal van de Katwijkse fragmenten is Vlaams. De ou-spelling voor oe treffen we bv. aan in soukenne (vs. 5). In vs. 116 lijkt de werkwoordsvorm bem ic te staan, die ook naar Vlaanderen wijst.Ga naar eindnoot68 Evenals in de Brusselse fragmenten treffen we de westelijke vorm vp aan (vs. 85, 107). Verder is ook in de Katwijkse fragmenten het gebruik van h regelmatig,Ga naar eindnoot69 en staat in vs. 40, evenals in br vs. 11 en 116, ende die i.pl.v. het Vlaamse entie.Ga naar eindnoot70 In vs. 67 staat beden (in vs. 105 beeden?); de vorm beiden (‘alle twee’) komt niet voor.Ga naar eindnoot71 Tenslotte heeft vs. 105 in rijmpositie de Vlaamse genitiefvorm das(:was).
4.2.3 Tekstuitgave
Van de fragmenten k1 vs. 1-8, k3 vs. 16-23, k13 vs. 94-101 en k14 vs. 109-116 zijn spiegelafdrukken bewaard aan de binnenzijde op het hout van het voorbord (zie boven). Voor onze editie is hiervan gebruik gemaakt.
k1 [1roa]
k2 [1roa']
k3 [1rob]
k4 [1rob']
k5 [1voa]
k6 [1voa']
k7 [1vob]
k8 [1vob']
k9 [k 2roa]
k10 [2roa']
k11 [2rob]
k12 [2rob']
k13 [2voa']
k14 [2voa']
k15 [2vob]
k16 [2vob']
4.2.4 Handschriftfragmenten en tekstfragmenten
Bij de Katwijkse fragmenten gaat het om een middenstrook en een benedenstrook, die horizontaal uit hetzelfde dubbelblad van een tweekoloms handschrift gesneden zijn, met resp. nog 10 à 11 en 3 à 4 verzen per kolom. De stroken passen echter niet aaneen. We komen daarmee op een totaal van 16 tekstfragmentjes, k1 t/m k16. Gesteld dat het dubbelblad in zes ongeveer gelijke stroken is versneden, en een kolom 50 regels telde, dan kunnen tussen de fragmentjes op de middenstrook en de bijbehorende op de benedenstrook één tot drie middenstroken hebben gezeten, zodat de leemten ertussen minimaal ca. 10 en maximaal ca. 30 verzen bedragen.
Indien het dubbelblad, zoals wij vermoeden, het binnenste van een katern is geweest, bedragen de lacunes tussen de tweetallen bij elkaar horende tekstfragmenten in het geval er drie middenstroken ontbreken, zo'n 6 à 7 verzen tot, in het geval dat er één middenstrook tussen weg is, 26 tot 29 verzen.
4.2.5 Identificatie
Persoonsnamen: Evenals in br het geval was, laten persoonsnamen in de Katwijkse framenten er geen twijfel over bestaan, dat wij te maken hebben met restanten van de Mnl. berijmde Huge van Bordeeus. De naam van Huge verschijnt in de vormen ‘hughe/huge’ en ‘hugelijn’, zonder nadere omschrijving, vier maal (vs. 13, 19, 78 en 85). Op een drietal plaatsen is een andere benaming/aanduiding voor Huge gebruikt, nl. ‘den iongen saywijn’ (vs. 1), ‘saywijn’ (vs. 7) en ‘die Iongelinc’ (vs. 48). Alleen in de fragmenten k5-k6, k13-k14 en k15-k16 ontbreekt zijn naam of enige directe aanduiding. Op inhoudelijke gronden is het echter zeer aannemelijk, dat Huge in k15 door de sultan wordt toegesproken (vgl. ‘ghi’ en ‘v’), en zelf aan het woord is in k16.
Naast Huge verschijnen evenals in br de namen ‘Aliamus’ (vs. 2) en ‘gherijn’ (vs. 3, 35). De laatste wordt in vs. 35 nader aangeduid als ‘die bastaert’ en wat verder als ‘die beste stierman’ (vs. 37) en ‘die beste amirael’ (vs. 40). Voorts verschijnen nog de bekende namen van ‘de scone claremonde’ (vs. 95), de reus ‘agrapaerde’ (vs. 52), en ‘karle den heere’ (vs. 72, in vs. 76 ‘Karel’?).
Een drietal persoonsnamen is m.b.v. het Ofr./vb. niet direct thuis te brengen, nl. die van een graaf ‘huwet’ (vs. 22 en 46),Ga naar eindnoot72 een zekere ‘gernier’ (vs. 3, die ‘vrome’ genoemd wordt) en ‘bengentien’ (vs. 111-113), die een zoon is van de koning van ‘burgale’. De laatste is echter op grond van de inhoud van k15 op te vatten als een
schuilnaam, waarvan naar alle waarschijnlijkheid Aliamus zich heeft bediend tijdens zijn verblijf aan het hof van de sultan.
Overige personages: Opvallend is dat de ‘s(z)oudaen’, die ongetwijfeld te vereenzelvigen is met Gaudijs, hoewel hij een belangrijke rol speelt in k7 (vs. 49, 54), k13 (vs. 99, 108) en o.i. ook in k9, k11 en k15, nergens met naam genoemd wordt. Ook zijn dochter Claremonde wordt op een ander drietal plaatsen niet met haar naam genoemd, maar aangeduid met ‘zijn/mijn dochter/dochterkijn’ (vs. 6, 77 en 117).
Ook niet bij name genoemd worden de volgende groepen van personen: in k1/k2 ‘princhier/princhieren’ en ‘heren’ (vs. 4, 10, 14), kennelijk volgelingen van Huge (en/of de sultan?), in k3 ‘nacomere’ (vs. 18), in k6 ‘boden’ (vs. 43), in k7 ‘die hoghe baren’ (vs. 57), waarschijnlijk volgelingen van Huge, evenals in k11 ‘sine hoge magen’ (vs. 87), en in k13 ‘die heren allegader’ (vs. 100).
In k11 tenslotte is iemand aan het woord die een goed advies geeft (vgl. ‘rade’ in vs. 84 en ‘Sijn raet’ in vs. 91). Wellicht moeten we hier aan Aliamus denken. Ruimte: Op grond van de beschreven of geïmpliceerde ruimte kan o.i. binnen de tekstfragmenten een duidelijke tweedeling gemaakt worden, nl. k1 t/m k6 (hierna KI) en k7 t/m k16 (hierna KII).
In KI is sprake van gevechtshandelingen ‘in dat cruut’ (vs. 6) en ‘inde vloet’ (vs. 29). In vs. 32 wordt vermeld dat ‘die strijt was verloren’.
In het tekstfragment k3 begint v.a. vs. 19 een nieuwe, zij het zeer gehavende passage, die mogelijk zo moet worden geïnterpreteerd, dat boden (vgl. vs. 43) ‘Ten zwarten berghe’ worden gestuurd om een graaf, waarschijnlijk Huwet, op te halen. Voorts is er in onduidelijk verband sprake van ‘zeghesteene’. Misschien wordt met ‘zwarten berghe’ Montoscur bedoeld, dat volgens het namenrepertorium van Moisan (1986, t.I, p. 1267) een kasteel is in ‘bouguerie’, het land van de Bulgaren, en mogelijk is de schuilnaam van Aliamus, Bengentijn, zoon van de koning van Burgale (vs. 111-113), door de Mnl. bewerker met de naam van dit land in verband gebracht. In het Ofr. luidt zijn schuilnaam Tyacre, zoon van koning Yvorin van Monbranc. ‘Zeghesteene’ zal een eigen bedenksel van de Mnl. dichter zijn. In het vb. komt deze naam niet voor.
KII lijkt zich geheel af te spelen aan het hof van de sultan tijdens en kort na een maaltijd (vgl. vs. 106-108). De gegeven namen en de inhoud van de beraadslagingen aan tafel wijzen o.i. overduidelijk naar het hof van Gaudijs te Babilone (hoewel beide namen in de fragmenten niet zijn bewaard gebleven). Het in de eerste zes fragmenten behandelde strijdtoneel moet zich dan kort vóór de maaltijd en wellicht te Babilone hebben afgespeeld.
4.2.6 Vergelijking en plaatsing
Vooralsnog gelukt het niet de inhoud van KI in het Ofr./vb. te herkennen, al ligt het voor de hand in eerste instantie mogelijke aanknopingspunten te zoeken in de strijd met de reus Agrapart (Ofr. vs. 6307-6627; vb. p. 48 r. 15 - p.52 r. 18), die in het Ofr. onmiddellijk voorafgaat aan het diner in het paleis van Gaudis, tijdens hetwelk Huge de sultan uit de nap laat drinken (vs. 6628-6667). In het vb. worden in deze omgeving noch de maaltijd, noch het drinken uit de wonderbeker verhaald.
In het Ofr. arriveert Agrapart, de broer van de reus Orgueilleux (in het vb. heet hij (D)agayant), die door Huon te Dunostre is gedood, met 10.000 man te Babylone om diens dood te wreken. Sultan Gaudis kan zich alleen nog van een nog grotere afhankelijkheid van Agrapart redden door een kampvechter aan te wijzen die het
tegen de reus op durft te nemen. Als geen van de Saracenen durft, vertelt Esclar- monde haar wanhopige vader dat de Franse bode nog in leven is. Huon biedt zijn diensten aan, en Gaudis belooft hem en de Fransen een vrijgeleide. Bovendien zal hij aan koning Karel brieven meegeven en hem jaarlijk een lading goud doen toekomen. Als Huon bij hem wil blijven zal hij zijn dochter tot vrouw krijgen en de helft van zijn koninkrijk bezitten (vs. 6435-6463). Huon verzoekt Gaudis hem dan de afgenomen nap, het harnas en de ivoren hoorn terug te geven, hetgeen onmiddellijk geschiedt (vs. 6464-6468). Deze laatste toezeggingen van Gaudis ontbreken in het vb.; Huge's verzoek om teruggave van Ebroens' geschenken wordt daar door Claremonde gedaan (p. 49 r. 29-31).
Daarop volgt in het Ofr. een gevecht tussen Huon en de reus, aan het eind waarvan Gériaume de ware identiteit van hemzelf en de overige Fransen aan Gaudis bekend maakt. In deze tweestrijd slaat Huon Agrapart weldra een oor af, waarna deze zich onderwerpt (vs. 6602-6627). In het vb. is geen sprake van Aliames' bekentenis. Bovendien onthoofdt Huge daar zijn tegenstander (p. 52 r. 16-18).
Heeft de strijd tegen Agrapart in het Ofr. de vorm van een tweegevecht, in KI lijkt het erop, dat de strijd een collectief karakter heeft, en dat er bovendien schepen bij betrokken zijn. Dit laatste is merkwaardig, omdat in Ofr./vb. Agrapart over land naar Babilone trekt (Ofr. vs. 6312; vb. p. 48 r. 20). Ook blijft onduidelijk welke partijen (christenen of Saracenen) in KI precies tegenover elkaar liggen, wie er verloren heeft (vs. 32), en wat de rol is van de stuurman Gherijn in k5, en van de graaf Huwet in k3 en k6. De enige, misschien wat gezochte, aansluiting bij het gevecht tegen Agrapart in het Ofr. is het in vs. 6 vermelde ‘cruut’. Agrapart en de zijnen slaan namelijk hun kamp bij Babilone op ‘en un pré’ (vs. 6316, 6475).
Meer aanknopingspunten biedt wellicht de alexandrijnenversie. Uit Briesemeister (1902, p. 31 en 33-34) blijkt dat in de Agrapart-episode in hs. R (f. 55vo r. 15-61ro r. 5) de reus afkomstig is ‘vom mont obscur’. In de versie van Le combat contre les géants, die in de Huon-tekst (f. 67ro r. 17-68vo r. 31) is ingevoegd tussen de dood van Gaudis en het overdragen van de heerschappij over Babilone aan Garin (vgl. Gherijn in vs. 35), beraadslagen de broers van de gedode reus, die zich op Huon willen wreken, ‘auf dem mont obscur’, wanneer ze door een Saraceen van de moord op Gaudis op de hoogte worden gebracht (vgl. vs. 25 ‘mare’, en vs. 43 ‘boden’). De broers schepen zich in en varen Huon tegemoet naar het kasteel van Orgueilleux. Huon is al drie dagen daarheen onderweg. Op de vierde dag zien ze een groot aantal schepen op hen afkomen. Vgl. vs. 29-30:
De fragmenten KII bieden gelukkig wat meer houvast, hoewel ook hier aanzienlijke verschillen t.o.v. Ofr./vb. aan het licht komen. Het belangrijkste verschil is dat de vijf fragmenten alle handelen over de lastige (en humoristische?) vraag hoe aan de opdracht van Karel kan worden voldaan. Huge moet namelijk baard en tanden van de sultan mee terugnemen, zonder dat deze zelf gedood wordt. Het meest belangwekkende van de schamele restanten van dit overleg in KII is wel dat zij prachtig corresponderen met en voorbereiden op de mededeling in 1 (vs. 297-298) en mb (vs. 368-369), dat Huge met de gevangen en dus nog in leven zijnde sultan Gaudijs is teruggekeerd. Hieruit kan worden opgemaakt dat de fragmenten Katwijk tot de-
zelfde versie van de Huge van Bordeeus hebben behoord als de Leidse en Middelburgse fragmenten.
Aan het begin van k4 (vs. 50) en aan het eind van k8 (vs. 122) is sprake van een verzoek dat Huge vóór zijn strijd tegen Agrapaert aan de sultan heeft gedaan, en dat de sultan onder de druk van de omstandigheden kennelijk heeft ingewilligd:
Een dergelijk verzoek is noch in het Ofr., noch in het vb. te vinden. Zoals boven reeds is aangegeven, verzoekt Huon in het Ofr. alleen om teruggave van Auberons geschenken, hetgeen direct wordt ingewilligd. Van een uitvoerige bespreking tijdens en zelfs na de maaltijd, zoals die in KII beschreven wordt, is ook nauwelijks sprake. In het vb. worden zelfs geen tafels gedekt. In het Ofr. worden ze niet afgenomen, omdat na de mislukte napproef van Gaudis Huon al snel op zijn hoorn blaast (vs. 6668 e.v.) en het daardoor tot zingen gedwongen gezelschap direct overdonderd wordt door Auberon, die met 100.000 man de stad is binnengekomen. Een veertigtal verzen later is Gaudis reeds door Huon onthoofd en heeft Huon de baard en de tanden in zijn bezit (vs. 6712-6714). Opvallende ontbrekende elementen in onze fragmenten zijn dus in ieder geval de proef met de wonderbeker en de door Huon te hulp geblazen Auberon.
Opvallend anders ook is de rol van Claremonde. Waar zij er, weer alleen in het Ofr. (vs. 6272-6291), geen enkele moeite mee heeft Huon en zijn gezellen een plan voor te leggen om haar vader in bed te doden, blijkt zij het in de Katwijkse fragmenten toch ‘qualijc’ te ‘verdragen’ (vs. 88-89) dat haar vader ter dood zou worden gebracht, en spant zij zich in hem te overreden (k13) in te stemmen met het inmiddels door Huge en de zijnen goedgekeurde plan (k11/k12) om hem in twee boeien van goud te slaan en gevangen aan Karel over te leveren (vs. 69-73). Gaudijs blijkt echter niet te vermurwen en zegt bedrogen te zijn door zijn dochter en, naar wij aannemen, Aliamus, temeer daar deze zich heeft bediend van de valse naam Bengentijn, zoon van de koning van Burgale (vs. 111-113). Hoewel de tekst van k15 geen zekerheid geeft, bezit het Ofr. toch enige aanwijzingen om hier aan Aliamus te denken. Daar immers stelt de oude Gériaume zich bij zijn aankomst in Babilone listig voor als Tyacre, een neef van Gaudis, zoon van Yvorin van Monbranc (vs. 6112 e.v.). Ongeveer hetzelfde doet Aliames in het vb., nadat hij eerst met een kruid ‘montfire’ zijn haren en ledematen zwart en bruin heeft gemaakt. Aliames deelt daar aan Gaudijs mee: ‘Ic was in affriken gheboren, ende ick ben Triakel uwer suster sone’ (p. 43 r. 27-28). In het Ofr. zal Gériaume aan het eind van het gevecht tussen Huon en Agapart aan Gaudis zijn identiteit bekend maken (vs. 6602-6615).
In het vb. ontbreekt, zoals gezegd, zo'n bekentenis op deze plaats, maar wordt eerder in het verhaal aan Claremonde duidelijk dat haar neef Tryakel een Fransman is. Nadat zij Tryakel in vertrouwen heeft genomen en hem naar de plaats heeft gebracht waar Huge gevangen zit, ziet en hoort Claremonde hoe de beide neven elkaar hartelijk in het Frans begroeten en elkaar bij hun naam noemen. Aanvankelijk is zij erg kwaad om deze leugen, en dreigt zij alles aan haar vader te vertellen. Huge vraagt haar echter hem te vergeven en af te zien van haar voornemen. Zij zal een bloedverwant van hem dit toch niet willen aandoen. Claremonde stemt hierin toe
en deelt in het vervolg van het verhaal niets over de identiteit van Tryakel aan haar vader mee (p. 47 r. 14-p. 48 r. 14).
4.2.7 Conclusies
De fragmenten Katwijk hebben zonder enige twijfel deel uitgemaakt van de Mnl. berijmde Huge van Bordeeus. Het strijdtafereel dat in KI wordt beschreven, is in deze vorm niet in het Ofr./vb. terug te vinden. De beraadslagingen in KII spelen zich af aan het hof van de sultan Gaudijs te Babilone kort na de strijd tegen de reus Agrapaert. Zij behoren dus tot de kern van het Huge-verhaal.
Naast grote overeenkomsten met het Ofr./vb. zijn er zeer opmerkelijke verschillen. Het belangrijkste is wel dat het onderwerp van het overleg, de sultan in boeien naar Karel te brengen i.p.v. hem het hoofd af te slaan en zijn baard en tanden af te nemen, geheel in overeenstemming is met de mededelingen in de fragmenten Middelburg en Leiden dat Huge met de gevangen Gaudijs is teruggekeerd.Ga naar eindnoot74 De consequenties van deze gevangenneming zijn voor het vervolg van het verhaal ongetwijfeld aanzienlijk geweest. Een opmerkelijke afwezige in KII is Ebroen.
De fragmenten sluiten zich wederom, zoals br, in het gebruik van de figuur Aliamus aan bij het vb. Rijmparen van de fragmenten k hebben wij in het vb. tevergeefs gezocht.
Enkele intrigerende overeenkomsten met de reuzenepisode in de alexandrijnenversie benadrukken nog eens de noodzakelijkheid van een diepgaand onderzoek naar de relatie tussen deze ofr. tekst en de Mnl. fragmenten.
4.3 Fragment Deschamps
4.3.1 Codicologische beschrijving
Het fragment Deschamps (d) is een strookje perkament dat horizontaal, enigszins schuin midden uit een blad van een tweekoloms handschrift gesneden werd. De buitenmarge is nog volledig bewaard (de buitenrand van het ‘blad’ is gaaf), hetgeen ons in staat stelt de recto- en versozijde te bepalen. De rectozijde is waarschijnlijk de vleeszijde van het perkament. Het strookje is links 38 mm en rechts 43 mm hoog, en heeft een breedte van 160 à 167 mm (vgl. k f. 1, grootste breedte 163 mm). Er zijn nog 9 regels per kolom ‘volledig’ bewaard.
Met name op de versozijde, die het minst geleden heeft, zijn nog sporen van de aflijning en liniëring zichtbaar. Evenals bij de Katwijkse fragmenten gaat het om dunne, lichtgrijze lijnen, getrokken met een loodstift. De horizontale lijnen lopen tussen de kolommen en in de binnenmarge door. Voor de a-kolom is links een driedubbele en rechts een enkele lijn getrokken. De buitenmarge komt op 26-27 mm. De breedte van de beginletterkolom is 5,5 mm, de rest van de kolom is 48,5 mm breed (totale breedte a-kolom op de versozijde dus 54 mm). De afstand tussen de laatste lijn van de a-kolom en eerste lijn van de b-kolom bedraagt 10,5 mm. De beginletterkolom van de b-kolom is 6 mm, de rest van de kolom ca. 50 mm breed. De binnenmarge is, op het breedste punt gemeten, 16 mm. De totale breedte van de bladspiegel is dus gelijk aan die van de Katwijkse fragmenten: ca. 126 mm. Hetzelfde geldt voor de gemiddelde regelhoogte. De afstand tussen de horizontale lijnen bedraagt 4,3 mm. De kopiist van d is eveneens die van de Katwijkse fragmenten, zij het dat sommige majuskels aan het begin van de versregel wat zwieriger zijn uitgevoerd. Het is dan ook vrijwel zeker dat we hier te maken hebben met een fragment uit hetzelfde handschrift.
Het strookje heeft gediend als ‘scharnier’ of ‘oortje’ in een boekband, zij het waarschijnlijk niet in een leren band, gezien het ontbreken van afdrukken van een overslag van leer op de rectozijde, die tegen de binnenzijde van het plat gelijmd was. We denken eerder aan het soort slappe perkamenten bandjes, waarin bv. de Düsseldorfse fragmenten van de Florigout als verstevigingsmateriaal zaten. Het betreffende boekje bevat twee gedrukte werkjes, het eerste uit 1564, het tweede uit 1550.Ga naar eindnoot75 De platten zijn 160-164 × 107-113 mm. Het boekblok is op drie bindtouwen genaaid. Dat laatste kan bij de band waaruit het fragment Deschamps losgemaakt is, echter niet het geval geweest zijn, te oordelen naar de gaatjes in de vouw die, ca. 10 mm van de onderrand, horizontaal over dit strookje loopt. De versozijde van het fragment is in de boekband waarschijnlijk steeds zichtbaar geweest.
Het mag duidelijk zijn, dat wij over de herkomst van het strookje geen informatie bezitten. Het werd ontdekt door de Brusselse boekbinder Georges Dubois d'Enghien. Deze gaf het aan J. Deschamps, die de publicatie ervan overliet aan Th. Ausems S.J., de ontdekker van de Katwijkse Huge-fragmenten. Op 6 juli 1982, bij een bezoek aan het Berchmanianum te Nijmegen, schonk Deschamps het strookje aan de Provinciale Bibliotheek van de paters Jezuïeten, waar het, samen met de Katwijkse fragmenten, via Ausems in 1977 (blijkens een bij de fragmenten gevoegd schrijven) terecht was gekomen.Ga naar eindnoot76 Zoals gezegd, worden de fragmenten bij elkaar bewaard onder de signatuur 5000 PB 52.
4.3.2 Taal
Het fragment levert t.o.v. de fragmenten Katwijk geen extra informatie aangaande het dialect. Ook hier de westelijke vorm vp (vs. 10). De a in starke (vs. 7) zou op West-Vlaanderen kunnen wijzen.Ga naar eindnoot77
4.3.3 Tekstuitgave
d1 [roa]
d2 [ rob]
d3 [voa]
d4 [vob]
4.3.4 Handschriftfragment en tekstfragmenten
Het fragment Deschamps is een strookje dat horizontaal midden uit een blad is gesneden. Het blijkt afkomstig uit hetzelfde handschrift als waartoe de fragmenten Katwijk behoren. De recto- en versozijde van het blad zijn bepaald op codicologische gronden. Per kolom zijn nog 9 regels ‘volledig’, en 1/2 regels onvolledig bewaard. Er zijn dus vier tekstfragmenten, d1 t/m d4. De leemten tussen deze fragmenten bedraagt ca. 40 verzen, vooropgesteld dat het oorspronkelijke handschrift 50 regels per kolom telde.
4.3.5 Identificatie
Persoonsnamen: Het is niet gemakkelijk de erg gehavende fragmentjes direct te identificeren, laat staan te plaatsen.Ga naar eindnoot78 De enige persoonsnaam evenwel, die gelukkig nog tweemaal voorkomt in d4, is nu juist die van Huge, nl. als ‘hugen den vromen man’ (vs. 37) en ‘hughelijn’ (vs. 40). Of Huge ook in d1 (vs. 4 ‘tvrome diet’, vs. 10 ‘hi’) of d3 (vs. 23 ‘Die waren hem omtrent’) bedoeld is, valt moeilijk uit te maken. Overige personages: Wie met alle overige persoonlijke voornaamwoorden (3de pers. mv.) in d2 aangeduid zijn, is alleen uit het intern verband niet of nauwelijks af te leiden. Het duidelijkst is een reeks van aanduidingen van wel Saraceense vorsten in d3: ‘princen’ (vs. 24), ‘Va[n c]atthay die groote chaen’ (vs. 25), ‘coningen’ (vs. 26 en 27), ‘soudaen’ (vs. 26) en ‘amiralen’ (vs. 28), wier ‘uolc altemale’ in een grote wapenschouw verzameld is (vs. 28-32).
Mogelijk hebben d2 en d1, vanaf vs. 6, waar een nieuwe episode lijkt te beginnen, betrekking op deze legerschaar van Saraceense groten. De ‘starke drommedaer’ in d1 (vs. 7), waarvan kennelijk eerder sprake is geweest, misstaat ook niet in dit ‘overzeese’ gezelschap.Ga naar eindnoot79
Aan het begin van d2 lijkt sprake te zijn van een begroeting (vs. 13-14), - ‘Ic’ in vs. 13 heeft betrekking op de geïmpliceerde verteller -, mogelijk van een aantal belangrijke aanvoerders/heren, die er vervolgens toe overgaan zich voor de strijd uit te rusten (vs. 16).Ga naar eindnoot80 Onduidelijk is evenwel hoe vs. 17 ‘Daer si met dobbeleerden’ moet worden begrepen.
Het valt natuurlijk niet uit te sluiten, dat er in d2 en d3 niet alleen sprake is geweest van Saraceense vorsten en hun manschappen. Mogelijk is ook dat Huge en (een
deel van) zijn gevolg zich bij deze legerschaar voegen, bewapend worden, en er deel van gaan uitmaken.
In d4 treffen we alleen Huge aan met een, eerder genoemd en mogelijk zojuist ontvangen, paard, dat door zijn hoofd te buigen en te schudden de held bemoedigt (vs. 36-39) en vervolgens op menselijke wijze door Huge wordt toegesproken (vs. 40-42).
Ruimte: Op grond van m.n. d3, de opsomming van Saraceense vorsten, dient men het beschrevene in d ergens in het oosten, ‘over zee’, te plaatsen. Meer directe steun hiervoor geeft de plaatsbepaling bij ‘die groote chaen’, nl. ‘va[n c]atthay’ (vs. 25). In zijn niet gepubliceerde artikel (zie noot 5) citeert Th. Ausems S.J. deze plaats om een terminus a quo voor de Huge van Bordeeus vast te stellen.
Volgens Ausems is de grote chaan van Catthay of China in het westen bekend geworden door Marco Polo (1298),Ga naar eindnoot81 maar komen zowel de spelling als de syntaxis van vs. 25 meer overeen met een passage uit de kroniek van St.-Bertin.Ga naar eindnoot82 De redacteur van dit Chronicon Sythiense, de Vlaming Johannes Yperius, bijgenaamd Longus, stierf als abt van St.-Omer in 1383, en is, aldus Ausems, de eerste Vlaming die melding maakt van Marco Polo's Liber Mirabilium.Ga naar eindnoot83
Het Ofr. en vb. vermelden de chaan van Catay niet. Het valt o.i. niet uit te sluiten dat de Mnl. auteur andere bronnen heeft benut. Wij denken hier m.n. aan het reisverhaal van de Vlaming Willem van Rubroek, waarin uitvoerig over Cathai(a) wordt bericht.Ga naar eindnoot84
4.3.6 Vergelijking en plaatsing
Hoewel d zeker deel heeft uitgemaakt van de Mnl. berijmde Huge van Bordeeus, is de plaatsing ervan bijzonder lastig. Nemen we aan dat het Mnl. toch nog iets met Ofr./vb. te maken heeft gehad, en dat de Mnl. bewerker ook hier met de nodige vrijheid aan het werk is geweest, dan is er eigenlijk maar één beschreven gebeuren dat voor vergelijking in aanmerking komt, nl. het begin van de oorlog tussen Yvorin, emir van Monbranc en oom van Esclarmonde, en Galafre, emir van Aufalerne (Ofr. vs. 7580-7647; vb. p. 62 r. 35-p. 63 r. 38). Hier wordt een volledig Saraceens leger, waarvan Huge deel uitmaakt, uitgerust, waarna het daadwerkelijk optrekt naar Aufalerne. Bovendien heeft Huge in deze episode het een en ander te stellen met een gegeven paard.
Nadat in het Ofr. de schaakpartij tussen Huon (schuilnaam ‘Garin’) en de dochter van Yvorin is afgerond (vs. 7468-7582), roept de emir de volgende dag onmiddellijk zijn leger bijeen om tegen Galafre, die zijn nicht Esclarmonde in bezit heeft, op te trekken. Vgl. vs. 7584-7588:
In het vb. vraagt Yvorijn Huge (schuilnaam ‘Gherijn’) eerst om raad wat hij tegen Galefier, die zijn nicht niet wil teruggeven, zal ondernemen. Huge, zeer verblijd als hij verneemt waar Clarmonde is (vgl. eerder Ofr. vs. 7369-7373), adviseert hem zijn ‘volc van wapenen’ en ‘edelen’ (p. 63 r.9-12) te ontbieden. Tevens biedt Huge aan dat hij Yvorijns ‘standaert’ (vgl. d3 vs. 30 ‘banieren’) zal ‘vueren’ (p. 63 r.11). Yvorijn
stemt van harte met deze raad in, en voegt hieraan toe: ‘Ende ghi sult hebben van harnas ende van paerden al dat ghi begheert daertoe te hebben’ (p. 63 r. 13-15). Aldus maken de koning en ‘alle sijn volc in die wapenen’ (vgl. d3 vs. 29) zich gereed (p. 63 r. 22-23).
In het Ofr. verzoekt Huon, die graag mee wil naar Aufalerne, zelf om wapens en een paard. Van een Saraceen krijgt hij een zwaard, dat blijkens een opschrift gemaakt is door de smid Galant (vs. 7589-7612). Een tweede Saraceen adviseert de emir de arme knecht van de speelman een slecht en kreupel paard te geven, dat uitvoerig en zeer negatief wordt beschreven (vs. 7613-7643). In het vb. is verder nog sprake van een ‘harnas oudt ende verroest’ (p. 63 r. 23-32), en van het paard wordt daar gezegd: ‘een hinckende paert dat achter ende voor croepel was, ende had langen tijt in een karre ghegaen’.
Het mag duidelijk zijn, dat het kreupele paard moeilijk model kan hebben gestaan voor het paard dat Huge in d4 zo menselijk toespreekt. Toch hebben wij deze gebeurtenissen uit het begin van de oorlog tegen Galafre zo uitvoerig beschreven, omdat een soortgelijke reeks voorvallen zich nog eens in een wat andere constellatie voordoet tegen het einde van de strijd. Ook hier is Huge met een paard in de weer, en ditmaal is dat een voortreffelijk beest (Ofr. vs. 8009 e.v.; vb. p. 69 r. 13 e.v.).
Tijdens de genoemde belegering van Aufalerne staat Galafre zijn neef Sorbrin toe een kampvechter uit het leger van Yvorin uit te dagen. Weer is het Huon die als enige de strijd aandurft, zelfs op zijn kreupele paard. Sorbrin (in het vb. ‘coninck Sorberijn’) delft het onderspit en Huon maakt zich meester van diens prachtige paard Blancardin.
In de strijd tussen de legers die daarop volgt, trekt Galafre zich terug in het onneembare Aufalerne. Huon en Yvorin keren terug naar Monbranc. Dan arriveren Gériaume en de andere getrouwen van Huon in Aufalerne, waar zij Esclarmonde terugvinden en vernemen wat haar is overkomen. Zij besluiten op hun beurt Galafre te steunen.
In tegenstelling tot de eerste keer in het Ofr. (en niet in het vb.) geeft Huon Yvorin nu wel eerst de raad zijn mensen te wapenen en tegen Galafre op te trekken. Yvorin stemt hiermee in, en:
Huon bewapent zich weer, stijgt op het voortreffelijke paard Blancardin, en trekt met Yvorin naar Aufalerne. In het vb. is het Galefier die kort daarvoor naar Mombrant is getrokken en er het land verwoest (p. 69 r. 11-15).
Huon daagt Galafre uit, en deze laat op advies van Gériaume zijn mensen zich bewapenen en de stad uittrekken. Zijn paard Baucant laat hij zadelen, en hij biedt dit aan Gériaume aan. Deze stijgt op en:
Interessant is het te zien dat het Ofr. a.h.w. de Yvorin-Huon-relatie spiegelt in de Galafre-Gériaume-relatie, immers Huon en Gériaume zeggen achtereenvolgens hun steun toe, geven advies voor de strijd, en worden bewapend en van een paard voorzien.
4.3.7 Conclusies
Het fragment Deschamps heeft op codicologische gronden deel uitgemaakt van de codex waaruit ook de fragmenten Katwijk afkomstig zijn. Aangezien er over de identificatie van k geen twijfel kan bestaan, is ook d, dat bovendien de naam van Huge tweemaal vermeld, als een Huge van Bordeeus-fragment te identificeren. Over de plaatsing van het fragment blijven wij onzeker. De vier kleine tekstfragmentjes, waarvan de eerste twee, op de rectozijde van de strook, zeer moeilijk leesbaar zijn, bieden op het eerste gezicht geen enkel aanknopingspunt om ze m.b.v. het Ofr./vb. thuis te brengen. Enkele globale overeenkomsten, nl. de uitrusting van een Saraceens leger, en Huge die op een of andere wijze met een paard van doen heeft, alsmede de volgorde hiervan, wijzen wellicht in de richting van de oorlog tussen Yvorin van Monbranc en Galafre van Aufalerne. Het vb. en Ofr. bevatten in deze omgeving formuleringen die dichtbij enkele plaatsen in d lijken te liggen. Indien de schijn niet bedreigt, hebben de tekstfragmenten d1-d4 elementen uit de beginen eindfase van deze oorlog gecombineerd. Eenzelfde techniek kwamen wij reeds, zij het duidelijker, op het spoor in 1 en op enkele plaatsen in mb en br. Rijmparen van d zijn in het vb. niet aan te wijzen.
5 Enkele conclusies
5.1 De fragmenten behoren tot één versie
In de voorgaande paragrafen is gebleken dat de Brusselse en Nijmeegse fragmenten deel hebben uitgemaakt van een Mnl. Huge van Bordeeus. Tevens is het op grond van een drietal in het oog springende inhoudelijke overeenkomsten zeer waarschijnlijk, dat br, k en d met de reeds bekende fragmenten mb en 1 dezelfde versie van dit Huge-verhaal representeren.
In de eerste plaats stemmen alle fragmenten (m.u.v. d, dat evenwel afkomstig is uit dezelfde codex als k) met elkaar overeen in de behandeling van een voor de inhoud van het verhaal zeer belangrijk gegeven, nl. dat Huge na zijn vertrek uit Babilone Gaudijs gevangen mee terugvoert naar Frankrijk. In alle Franse Huon-versies, alsook in de Nederlandse prozaroman, wordt de sultan te Babylone door Huon gedood en beroofd van zijn baard en tanden. Alleen in de alexandrijnenversie wordt gewag gemaakt van de keuze die Huon heeft de sultan eventueel levend met zich mee terug te nemen naar Frankrijk. In de door onze fragmenten geprepresenteerde versie moet de eigenzinnige behandeling van dit gegeven aanzienlijke gevolgen hebben gehad voor het verloop van de terugreis en, indien we ervan uitgaan dat Gaudijs tot het einde toe in leven is gebleven, voor de afloop van het verhaal.Ga naar eindnoot86
De tweede inhoudelijke overeenkomst vormt het gebruik van de naam Aliamus. De fragmenten br en k (en d) stemmen met de Nederlandse prozaroman overeen in het consequent gebruik van deze naam voor de oude metgezel en raadgever van
Huge op plaatsen waar het Ofr. Gériaume heeft. In fragment 1 is de naam niet overgeleverd, omdat de inhoud een deel van de avonturen van Huge beschrijft waarin deze metgezel niet optreedt. De indertijd door Voretzsch gedane constatering m.b.t. de Gériaume- en Aliaumeversies, die hij toen nog slechts kon baseren op het eenmaal voorkomen van de naam ‘Alsamus’ in de mb vs. 63 (en dat achteraf gezien, misschien ten onrechte), lijkt door de nieuwe fragmenten te worden bevestigd en onderstreept.
De derde overeenkomst betreft een aantal elementen in de behandeling van de terugkeer van Huge in Frankrijk. Uit onze vergelijking en plaatsing is gebleken dat mb en de Nederlandse prozaroman in de behandeling van deze terugkeer niet alleen grondig verschillen van het Ofr. (vgl. i.p.v. St.-Maurice in mb Aragoen en het betoverde kasteel, en in vb. de abdij van Cloengi), maar ook opvallend met elkaar overeenstemmen, doordat een deel van het gevolg van Huge zich moet hebben afgesplitst en reeds vooruit is gereisd om in Bordeaux Huge's behouden terugkeer aan te kondigen. De rol van de abt van Cloengi/Clongi, een oom van Huge, die in het vb. merkwaardig genoeg min of meer oplost na de hinderlaag door Gheraert en Gubewaert (vgl. p. 77 r. 11-24 en p. 82 r. 14), is in mb sterk afwijkend van het vb. en het Ofr. uitgewerkt. Hij blijkt met Huge mee over zee te zijn geweest en heeft in ieder geval deel uitgemaakt van het afgesplitste deel van het gevolg van Huge dat vooruit is gereisd. Tevens brengt hij te Parijs bericht van hetgeen is voorgevallen. Onzeker blijft of wij de in br genoemde abt Elegast met Huge's oom mogen vereenzelvigen. Het optreden van deze Elegast, die kardinaal van Aragoen wordt genoemd, onderstreept echter de unieke rol die Aragoen, waar Huge terugkeert en tot koning wordt gekroond, moet hebben gespeeld in de Mnl. fragmenten.
Naast deze opvallende (en een aantal minder in het oog springende) inhoudelijke relaties tussen de oude en nieuwe fragmenten is in verschillende fragmenten, m.n. in 1 en mb, en wellicht in d, een zekere overeenkomst zichtbaar in de bewerkingstechniek van de Mnl. dichter. Soms blijken elementen van meerdere min of meer overeenkomstige verhaalgebeurtenissen in het Ofr. in de fragmenten te zijn gecombineerd, soms ook lijken elementen van één in het Ofr. beschreven verhaalgebeurtenis te zijn verdubbeld.
De hier vastgestelde inhoudelijke en bewerkingstechnische eigenaardigheden van de fragmenten kunnen worden aangevuld met een opmerkelijk syntactisch verschijnsel, waarop Verdam (1877, p. 113) indertijd reeds i.v.m. de fragmenten mb heeft gewezen, t.w. het gebruik van het aanwijzend voornaamwoord ‘die’ onmiddellijk na een persoonlijk voornaamwoord in subjectfunctie. Zie onder meer:
1 vs. 182: Ic die sal moeten doen mine penitencie swaer |
mb vs. 188: Si die ghinghen in dat cruutGa naar eindnoot87 |
k vs. 115: Ghi die hebt mi (ghel)ogenGa naar eindnoot88 |
br vs. 50: Hi die zetten te mondeGa naar eindnoot89 |
Deze syntactische eigenaardigheid treffen wij verder nog aan in Die borchgrave van Couchi zoals overgeleverd in de fragmenten Atrecht en Heeswijk (ed. De Vries 1887, p. 123),Ga naar eindnoot90 in de fragmenten van de Florigout (ed. Heeroma 1962, o.a. in vs. 1744, 3207, 3305, 4618, 5388, 5420, 5630 en 5944), in Loyhier ende Malaert, zgn. fragmenten Van den Bergh (ed. Iwema 1986, p. 470, vs. 101), en in zowel het Münchense fragment als in de Amsterdamse fragmenten van Boudewijn van Seborch (ed. Claassens 1993,
resp. p. 211, vs. 258, en p. 211, vs. 360). Alleen het korte en zeer gehavende strookje d vertoont de eigenaardigheid (bij toeval) niet. Op de samenhang die tussen de Huge-fragmenten en de genoemde teksten bestaat, komen wij hieronder (par. 5.5) terug.
5.2 Eén of twee berijmde Middelnederlandse versies
Zoals wij zagen (vgl. par. 1.3), heeft Voretzsch indertijd op een aantal inhoudelijke gronden verondersteld dat aan de fragmenten mb en de Nederlandse prozaroman een verloren Mnl. berijmde tekst ten grondslag heeft gelegen, die aan het eind van de 13de of aan het begin van de 14de eeuw vervaardigd zou zijn. Naast het feit dat deze niet bewaarde versie behoorde tot het Aliaume-type, moeten, aldus Voretzsch, in deze tekst ook de terugkeer van Huge naar Frankrijk en de rol van de abt van Cluny anders dan in het Ofr. zijn behandeld. Anderen hebben verondersteld dat de restanten van rijmparen in het volksboek afkomstig zijn uit een Mnl. berijmde voorbeeldtekst die een andere moet zijn geweest dan die van de toen bekende fragmenten mb en 1, omdat de inhoud ervan sterk afwijkt van het proza en er geen enkel rijmpaar uit deze fragmenten in het vb. kan worden aangewezen.
Nu aangetoond is dat mb en 1 en de hier uitgegeven fragmenten br, k en d tot eenzelfde versie van de Mnl. Huge van Bordeeus hebben behoord, en tevens is gebleken dat ook van de nieuwe fragmenten geen rijmparen in de prozaroman zijn terug te vinden, vragen wij ons af in hoeverre de indertijd gesignaleerde inhoudelijke en formele relaties tussen mb en het volksboek sterk genoeg zijn om een gemeenschappelijke, oudere Mnl. berijmde tekst aan te nemen. Men kan zich in dit verband afvragen in hoeverre het op puur toeval berust, dat van de vijf teruggevonden Huge-fragmenten, die afkomstig zijn uit vier verschillende handschriften, geen enkel rijmpaar in het volksboek kan worden aangewezen. Gezien deze ‘eenzijdige’ en in omvang alleszins redelijke overlevering, wordt het o.i. meer en meer waarschijnlijk, dat bij de vervaardiging van de Nederlandse prozaroman geen direct gebruik gemaakt is van een Mnl. berijmde tekst.
Kan het niet zijn, dat de aanwezigheid van de rijmrestanten in het proza op een andere wijze verklaard dient te worden? De prozaroman Huyge van Bourdeus is immers niet de enige waarvoor men op grond van de rijmen een tot nu toe nooit teruggevonden berijmde Mnl. voorbeeldtekst heeft willen aanwijzen. Debaene (1951, p. 303 en 313), die de Huyge van Bourdeus samen met de Historie van der borchgravinne van Vergi, Sibilla en Historie van Merlijn als groepje van vier prozaromans uit de laatste jaren van de postincunabelperiode behandelt, wijst in alle gevallen op de aanwezigheid van rijmvormen. Van de Vergi is een aantal rijmen in de berijmde tekst uit het handschrift-Van Hulthem terug te vinden.Ga naar eindnoot91 Voor de overige drie romans kan echter worden vastgesteld dat tot op heden de veronderstelde berijmde Mnl. versie nooit is aangewezen. Daarentegen wordt thans van de Sibilla aangenomen dat de Nederlandse roman is vertaald uit een Spaanse prozatekst,Ga naar eindnoot92 en de Merlijn gaat naar alle waarschijnlijkheid terug op een Engelse prozaroman.Ga naar eindnoot93 Interessant is verder dat Debaene (1951, p. 335) in zijn bespreking van het optreden van rijmvormen in prozaromans ook melding maakt van een tweetal
prozaromans, t.w. Appollonius van Thyro en Die seven wijse mannen van Romen, die, hoewel zij op een Latijnse tekst teruggaan, toch dergelijke rijmen bezitten.
Het heeft er dan ook alle schijn van, dat de aanwezigheid van rijmrestanten zoals die in de Huyge van Bourdeus voorkomen, wel eens toegeschreven zou kunnen worden aan de Nederlandse bewerker. Mogelijk bediende hij zich bewust van een stilistisch procédé, volgens hetwelk de prozateksten op min of meer geregelde afstanden van rijmvormen werden voorzien. Het vaak voor de hand liggende karakter van deze rijmvormen, al dan niet gecombineerd met een zekere onregelmatigheid van de onderlinge afstanden, wekt de indruk dat de auteurs ze gebruikt hebben om aan de verhalende prozateksten toch nog een archaïsch-episch karakter te geven.Ga naar eindnoot94 Indien de bewerker van Huyge van Bourdeus zich inderdaad van een dergelijk procédé heeft bediend, vervalt de noodzaak om alleen op formele gronden een berijmde Mnl. voorbeeldtekst aan te nemen. In dat geval blijven evenwel op inhoudelijk vlak de vragen te beantwoorden, welke tekst of teksten dan wel ten grondslag hebben gelegen aan de Nederlandse prozaroman en de Mnl. fragmenten, en waarom beide versies op een aantal punten, m.n. het gebruik van de naam Aliamus, samen afwijken van het Oudfrans.
5.3 Mogelijke herkomst van de Aliaume-variant
Intrigerend blijft in dit verband de boeiende visie van C. Voretzsch, die aan de fragmenten (mb) en de prozaroman een berijmde Mnl. tekst van het Aliaume-type vooraf laat gaan. Louter een vermelding van de naam ‘Alelmus’ (= Aliamus) bij Albéric de Trois-Fontaines is voor hem aanleiding een Ofr. chanson van hetzelfde type aan te nemen. Ondanks het feit dat Albéric de naam ‘Alelmus’ vermeldt, is uit zijn korte samenvatting van de Huon-geschiedenis verder niet op te maken, in hoeverre deze oom van Huon een rol van betekenis heeft gespeeld in de bron, misschien een chanson de geste, die hij moet hebben gebruikt. Er bestaat echter op dit moment, ook na de recente ontdekking van de fragmenten a en b van de Ofr. decasyllabenversie, geen enkele aanwijzing om binnen de Franse Huon-traditie een tweedeling van teksten, nl. die van de Gériaume- en die van de Aliaumeversie, aan te brengen. Het gebruik van de naam ‘Aliamus’ voor Gériaume lijkt een specifiek gegeven van de Nederlandse fragmenten en prozaroman.
Als dit laatste inderdaad het geval is, en het bestaan van een tweede berijmde Mnl. versie mag worden uitgesloten, bestaat er o.i. geen enkel bezwaar te veronderstellen dat de auteur van de Nederlandse prozaroman het gebruik van de naam ‘Aliames’, en mogelijk ook enkele andere kleinere veranderingen t.o.v. de Franse versies, direct ontleend heeft aan de berijmde Mnl. versie zoals die in de fragmenten is overgeleverd. Blijkens de handschriftelijke overlevering moet deze versie tot in de 15de eeuw in Vlaanderen een zekere populariteit gehad hebben. Juist deze populariteit kan de auteur van de Huyge van Bourdeus hebben doen besluiten op enkele plaatsen van zijn mogelijk Franse bron of bronnen af te wijken. Hij zal zich hierbij voornamelijk gebaseerd hebben op eigen herinnering, want het lijkt niet waarschijnlijk dat hij een handschrift van de berijmde versie onder ogen heeft gehad.
Ondertussen blijft de vraag bestaan, hoe de figuur van Aliamus in de Mnl. berijmde versie terecht is gekomen. Met Lens (1993, p. 57) zijn wij van mening dat
de dichter van deze versie het Huon-verhaal, blijkens de gecompliceerde en weldoordachte structuur, zeer bewust heeft bewerkt. Lens laat in het midden of hij zich hierbij bediende van een handschrift of op zijn herinnering is afgegaan. Wij kunnen ons, gezien de grote, maar vooral ook vele kleine details die de Mnl. dichter blijkbaar heeft gekend en die hij soms op ingenieuze wijze heeft verwerkt en gecombineerd, nauwelijks voorstellen dat hij niet een of andere geschreven bron onder ogen heeft gehad, die nauw verwant is geweest met het Ofr. chanson en mogelijk met de alexandrijnenversie. Aangezien de naam Aliamus hierin waarschijnlijk niet voorkwam, en ook de vele andere enkel uit het Middelnederlands bekende namen en gebeurtenissen er waarschijnlijk in ontbraken, kan men in eerste instantie moeilijk anders dan instemmen met de indertijd door Kalff (1885) geformuleerde conclusie dat de berijmde versie een min of meer zelfstandige bewerking geweest moet zijn. Ook Lens (1993) sluit zich bij deze conclusie aan, wanneer zij de door haar besproken afwijkingen in de fragmenten, waaronder het gebruik van ‘Aliamus’, toeschrijft aan de Mnl. dichter.
Hoeveel kunnen we evenwel toeschrijven aan diens originaliteit en creativiteit? Wij mogen toch aannemen dat bij de vervanging van de naam Gériaume door die van Aliamus en bij de introductie van nieuwe personen, andere teksten zijn betrokken, die op enigerlei wijze door de auteur in verband gebracht werden met de stof die hij onder handen had. Het zou binnen het bestek van deze publikatie te ver voeren om een uitgebreide speurtocht hiernaar te ondernemen. Wij beperken ons tot enkele opmerkingen, die vooral het gebruik van een aantal namen betreffen.
De naam ‘Aliaume’ of ‘Aliame’ komt in de Ofr. chansons de geste vrij regelmatig voor, zoals blijkt uit de repertoria van Langlois (1904, p. 19-20) en Moisan (1986, t. I, p. 134-135), o.a., zij het niet zeer frequent, in de verschillende delen van de Geste des Lorraines, m.n. Garin le Loherain.Ga naar eindnoot95 In dit laatste chanson treedt ook eenmaal een ‘Giraume’ op, een tot de Bordelais behorende neef van Alori, wiens naam volgens Langlois (1904, p. 274) ook als ‘Geralme’ en als ‘Aliaume’ verschijnt. Beide vormen blijken hier dus als varianten gebruikt. Helaas is de naam niet in de Mnl. fragmenten van de Roman der Lorreinen overgeleverd.
Ook andere namen uit de Huge-fragmenten kunnen in verband gebracht worden met de Mnl. Lorreinen. Kalff (1885, p. 227) doet dit voor Ghibrecht (in mb de neef van Guweloen, in de Lorreinen ‘Wibrecht’) en Gadifier (in mb de schurk of zoon van de schurk die het betoverde kasteel weggeeft);Ga naar eindnoot96 Lens (1993, p. 55) wijst op de verrader Guweloen, die in Lorreinen II eveneens een belangrijke rol speelt, terwijl hij in de Geste des Lorraines ontbreekt.Ga naar eindnoot97
Tussen Huon en de Geste des Lorraines bestaan, zoals Rossi (1975, p. 44-65) uitvoerig heeft beschreven, zeer nauwe relaties. Vgl p. 63:
tous les personnages rattachés à la région de Bordeaux dans Huon de Bordeaux, à commencer par le héro lui-même, figuraient déjà dans la Geste des Lorrains ou ils étaient compris dans la lignée plus vaste des Bordelais, descendance de Fromont de Lens; d'autres personnages secondaires figuraient également dans le cycle lorrain.
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de dichter van de Huge van Bordeeus, indien hij de Ofr. Geste des Lorrains of de Mnl. Lorreinen heeft gekend, deze verbanden niet zijn ontgaan, en dat hij voor zijn eigenzinnige invoegingen van dit materiaal
gebruik heeft kunnen maken. Ook mag men niet uitsluiten dat hij gegevens heeft ontleend aan historische bronnen, zoals ook voor de Lorreinen II is aangetoond.Ga naar eindnoot98 In dat geval zou de kroniek van Albéric wel eens als bron voor het Mnl. gedicht gebruikt kunnen zijn.
Via Moisan (1986, t. I, p. 134-135) tenslotte kwamen wij nog op het spoor van een Alliaumes die tweemaal optreedt in het Chanson de Godin, een van de continuaties van de Huon. Hij is daar een neef van de verrader Seguin, die op zijn beurt een zoon is van Gibouart, de schoonvader van Huons broer Gérard.
5.4 Samenhang met enkele continuaties
Al blijft de achtergrond van het gebruik van ‘Aliamus’ nog in nevelen gehuld, de aanwezigheid van een aantal andere namen in onze fragmenten geeft wellicht een indicatie in welke richting mede gezocht kan worden naar andere door de bewerker gebruikte Ofr. teksten.
In de eerste plaats betreft het hier Aragoen (mb vs. 365 en br vs. 7), dat in de Mnl. berijmde Huge van Bordeeus een zeer belangrijke rol moet hebben gespeeld. Huge keert hier immers direct na zijn reis terug en wordt er zelfs tot koning gekroond. In twee continuaties van Huon de Bordeaux, t.w. Clarisse et Florent en Yde et Olive, neemt Arragon (= Aragón in N.O.-Spanje) een centrale plaats in, terwijl de naam van dit vorstendom ook een enkele maal verschijnt in het Chanson d'Esclarmonde.Ga naar eindnoot99 In de twee eerstgenoemde continuaties bezoekt Huon Arragon, waar zijn dochter en kleindochter verblijf houden, regelmatig.
Het feit dat van Huge's broer Geraert in mb gezegd wordt dat hij een kind heeft bij de dochter van Gibuwaert (vs. 592 e.v.), wijst op mogelijke samenhang met het vervolg La chanson de Godin, waar Gérard drie kinderen heeft.Ga naar eindnoot100
Ook enkele andere namen, t.w. Sathanas (br), Burgale (= Bulgare?), Huwet en Gernier (k), en misschien Gadifier (= Gaifier?) (mb), zouden, zij het minder nadrukkelijk, op enige vorm van samenhang met enkele Huon-continuaties kunnen wijzen. Zo verschijnt Sathanas, ‘prince des demons’, o.a. in Auberon en Esclarmonde, komt Bulgare voor in Clarisse et Florent, en treden een Huwet, Gaifier en Garnier op in Esclarmonde.Ga naar eindnoot101 Wat de naam ‘Sathanas’ betreft, is er weer een directere relatie met de alexandrijnenversie. Daar is het de scheldnaam van de reus Orgueilleux, bv. in vs. 2430: ‘Et quant Hulin regarde le felon Sathenas’ (vgl. br vs. 111: ‘Den payen sathanas’).Ga naar eindnoot102
Opmerkelijk is in dit verband ook de naam ‘zwarten berghe’ (k vs. 20). Hiermee kan het kasteel Montoscur bedoeld zijn, dat gesitueerd wordt in Bouguerie, het land van de Bulgaren (vgl. k vs. 113 ‘Burgale’). Het komt, behalve in de Combat contre les géants zoals die in de alexandrijnenversie in R is geïntegreerd, o.a. voor in Clarisse et Florent (ed.-Schweigel, vs. 5327, 5388 en 5612) en in Huon, roi de Féerie (ed.-Schäfer, vs. 120).Ga naar eindnoot103
Tenslotte kan ook het bovengenoemde optreden van een ‘Alliaume’ in het Chanson de Godin erop wijzen, dat voor de Mnl. berijmde Huge van Bordeeus gebruik is gemaakt van de vervolgen op Huon de Bordeaux.
Het is vooral de opmerkelijke rol van Aragoen die doet vermoeden dat de Mnl. bewerker gebruik heeft gemaakt van een Ofr. cyclisch handschrift van het type T of R, waarin naast, en, zoals in R, zelfs ín de eigenlijke Huon-tekst, enkele continu-
aties waren opgenomen. Voor Aragoen moet(en) dat dan tenminste Clarisse et Florent en/of Yde et Olive zijn geweest. Naast de hierboven vermelde namen vertonen deze en andere continuaties ook op meer inhoudelijk vlak (motieven en stoffen) soms opvallende, door ons niet nader onderzochte aansluiting bij de fragmenten.Ga naar eindnoot104 We vermoeden dan ook dat de Mnl. bewerker een Ofr. decasyllabisch voorbeeld heeft gebruikt dat, naast de reeds eerder ontwikkelde continuaties over de vrouwelijke afstamming van Huon (t.w. hun moeder Esclarmonde, dochter Clarisse, kleindochter Ydain en achterkleinzoon Croissant), waarschijnlijk reeds de episode Le combat contre les géants (vgl. Montoscur) en het Chanson de Godin, over de avonturen van Huons zoon (vgl. kind van Gérard), bevatte, zoals in het Turijnse handschrift het geval is.Ga naar eindnoot105 De wijze waarop de Mnl. bewerker vrijelijk de belangrijkste gebeurtenissen uit het Ofr. chanson afwisselt met gedeelten die daar in het geheel niet in zijn terug te vinden, doet denken aan de manier waarop in de alexandrijnenversie in R in het eigenlijke Huon-verhaal latere episoden zijn geïnterpoleerd (nl. Huon et Calisse en, wederom, Le combat contre les géants). Deze t.o.v. T afwijkende bewerkingstechniek duidt erop, dat bij het onderzoek van de Mnl. berijmde tekst, die hierin met R overeenstemt, de alexandrijnenversie nauw betrokken zal moeten worden.
5.5 Relaties met andere Middelnederlandse ridderromans
In paleografisch-codicologisch opzicht vertonen de fragmenten br en k/d een aantal opmerkelijke bijzonderheden die ze zowel meer of minder direct in verband brengen met elkaar als met een aantal andere Mnl. teksten. We kunnen het volgende vaststellen:
1. | De fragmenten k en d hebben behoord tot een en hetzelfde tweekoloms handschrift. Evenals bij de fragmenten br gaat het hier mogelijk om een handschrift met 50 regels per kolom. De twee handschriften zijn elk geschreven door een andere kopiist. Beide dateren van na het midden en waarschijnlijk pas uit het eind van de 14de eeuw. De twee andere fragmentarisch overgeleverde Huge-codices, mb en 1, waarvan de laatste een driekolommer, hebben we resp. in de tweede helft van de 14de eeuw en eerste helft van de 15de eeuw gedateerd. De taal van de fragmenten, en dat geldt ook voor mb en 1, is (West)- vlaams. Onze eerste indruk is, dat de mogelijk oudste fragmenten mb dialectisch het sterkst gekleurd zijn, terwijl we in 1 bijvoorbeeld al niet meer de vorm rudder tegenkomen. De fragmenten br en k/d liggen hier min of meer tussenin. |
2. | De kopiist van de fragmenten br is dezelfde als de ‘slordige hand’ van de Florigout-fragmenten. Deze hand schreef bovendien het fragment Gent, U.B., hs. 1646, dat resten bevat van een ongeïdentificeerde ridderroman. De Huge- en Florigout-fragmenten zijn niet afkomstig uit hetzelfde handschrift, maar qua uitvoering vrijwel identiek. |
3. | De 16de-eeuwse band waarin de fragmenten k ontdekt zijn, werd door dezelfde binder vervaardigd als de vijf banden waarin de Leeuwarder Florigout-fragmenten zaten, en de band waarin de Kortrijkse fragmenten van Florent ende Durant als bindmateriaal werden aangetroffen. De binder was in de jaren zestig van de 16de eeuw hoogstwaarschijnlijk werkzaam in Leuven. Het is goed mogelijk dat hij ook het handschrift gebruikt heeft, waaruit de Brusselse Huge-fragmenten te voorschijn kwamen, gezien de wijze waarop deze als ‘scharnieren’ of ‘oortjes’ gebruikt zijn. |
Via de kopiist bestaat aldus een nauwe band tussen de Brusselse Huge-fragmenten, het handschrift van de Florigout en het ongeïdentificeerde fragment Gent, U.B., hs. 1646; via de binder een, uiteraard minder nauwe, relatie tussen de Leeuwarder Florigout-fragmenten, de Katwijkse Huge-fragmenten en de fragmenten van Florent ende Durant. Hoewel k/d en br niet uit hetzelfde handschrift afkomstig zijn, werden zij wel in dezelfde periode en in hetzelfde dialect geschreven. Voor de Florigout en het Gentse fragment geldt dit, uiteraard, ook; voor de fragmenten van Florent ende Durant (misschien) in mindere mate. In alle gevallen betreft het fragmenten uit Vlaamse tweekoloms handschriften die waarschijnlijk alle uit de tweede helft van de 14de of late 14de eeuw dateren en, voorzover de restanten een reconstructie toelaten, (om en nabij) 50 regels per kolom telden.Ga naar eindnoot106
Naast de paleografisch-codicologische bijzonderheden en de overeenkomst in dialect, die de genoemde handschriften wat hun ontstaans- en gebruiksmilieu betreft, sterk naar elkaar toe trekken, is er, zoals wij hiervoor signaleerden, in syntactisch opzicht (zgn. ‘hi-die’-constructies) eveneens sprake van verwantschap tussen alle Huge-fragmenten, dus ook mb en 1, en de Florigout.
Van de overige teksten die de bedoelde syntactische constructie bezitten, t.w. de Borchgrave van Couchi (fragmenten Atrecht en Heeswijk), Loyhier ende Malaert (fragmenten Van den Bergh) en Boudewijn van Seborch (fragmenten Amsterdam en fragment München), blijken wederom het dialect en de datering in een zelfde richting te wijzen. Wat het type handschrift betreft, wijken het Leidse Huge-fragment en het Münchense fragment van de Boudewijn van Seborch in zoverre af, dat ze afkomstig zijn uit driekoloms codices (het Münchense fragment uit een handschrift met 52-53 rr. per kolom). De Amsterdamse fragmenten van de Boudewijn van Seborch zijn afkomstig uit een tweekoloms handschrift waarvan het aantal regels per kolom onbekend is.Ga naar eindnoot107
Op grond van overeenkomst in type handschrift (tweekoloms, 50 regels per kolom), dialect en datering, en de aanwezigheid van de ‘hi-die’-constructies wordt een zeer homogeen groepje van fragmenten van epische teksten zichtbaar: Huge van Bordeeus (mb, k/d en br), Florigout, Borchgrave van Couchi (fragment Atrecht en fragmenten Heeswijk) en Loyhier ende Malaert (fragmenten Leiden = Van den Bergh en Matthes).Ga naar eindnoot108
De homogeniteit van dit groepje handschriften met ridderepiek is nog met behulp van een aantal andere overeenkomsten te ondersteunen.
Zo hebben wij de indruk dat ook op het niveau van de orthografie, m.n. wat betreft de eigenaardige z/s-spellingen (vgl. ‘zoe/soe’, ‘zech/sech’, zlaen/slaen’ e.d.), van enige verwantschap sprake kan zijn. Een eerste, zij het globale verkenning leert dat de Huge-fragmenten, evenals de Florigout-fragmenten, weliswaar z-spellingen kennen, maar dat deze daarin relatief minder frequent voorkomen dan in de Couchi-fragmenten en de fragmenten van de Loyhier ende Malaert.Ga naar eindnoot109
Vervolgens zijn er in een reeks publicaties van E. van den Berg opvallende overeenkomsten aan het licht gebracht m.b.t. de versificatie en het formulair taalgebruik van het genoemde viertal teksten.Ga naar eindnoot110 Zo bezitten zij alle een zgn. synthetisch-dynamische versbouw, en komen zij met vrijwel alle andere door Van den Berg onderzochte laat-epische Vlaamse teksten overeen in het veelvuldig gebruik van epithetische persoonsaanduidingen.Ga naar eindnoot111 Tezelfdertijd onderscheiden zij zich