[Nummer 281]
Voor de lezers
van de redactie
‘Drie eeuwen lang, tot aan de Tweede Wereldoorlog, is Vondel een icoon geweest. Hij functioneerde als morele standaard, maatschappelijk geweten en religieus oriëntatiepunt voor vrijwel alle Nederlanders, al was dat soms alleen maar in naam of met een enkele van de lagere school meegekregen dichtregel.’ Dat schrijft Marijke Spies in het openingsartikel van dit Vondelnummer over de plaats die de dichter in de loop der eeuwen heeft ingenomen in de Nederlandstalige literatuur.
Hoe bekend is intellectueel en lezend Nederland anno 2002 nog met het werk van Vondel, die in al die jaren liefhebbend maar soms ook wat gemakzuchtig werd aangeduid als ‘de prins der dichters’? Wie leest er zijn gedichten nog en wie speelt of ziet er zijn toneelstukken? En wat vinden hedendaagse auteurs, critici, dramaturgen en regisseurs van Vondels kwaliteiten als dichter, satiricus, toneelschrijver en vertaler?
BZZLLETIN vroeg voor dit nummer kenners en liefhebbers naar een oordeel over de plaats die Vondel inneemt in de Nederlandstalige (toneel)literatuur Dat leverde een gevarieerde serie aan antwoorden op, van onder meer regisseur Hans Croiset, van oudere én jongere dramaturgen als Carel Alphenaar, Guus Rekers en Tine Haze, van poëziekenners als Rein Bloem, Ron Elshout, Piet Gerbrandy en van neerlandici als Camiel Hamans, Yves van Kempen én Marijke Spies.
Als hommage aan Vondel, kampioen van de gelegenheidsgedichten, vroeg de redactie van BZZLLETIN bovendien enkele dichters, onder wie Maria Barnas, Jan Boerstoel, Huub Beurskens, Anne du Cloo, Ron Elshout en Lucas Hüsgen, om een gelegenheidsgedicht, waarin de lof van Amsterdam of van een andere stad wordt bezongen.