Bzzlletin. Jaargang 31
(2001-2003)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
August Hans den Boef en Sjoerd van Faassen
| |
[pagina 4]
| |
De politicus en publicist Sal Tas keert zich al direct na de Tweede Wereldoorlog tegen bovengenoemde mythe. Met Jacques de Kadt en hem hadden Ter Braak en Du Perron rond 1940 zelfs nog een tijdschrift willen beginnen,Ga naar voetnoot1. maar in zijn Een critische periode (1946) stelt Tas: ‘Door de antidogmatische methode van Ter Braak en Du Perron, in de vorm die zij er aan gaven, te accepteren als een vaststaand feit of een complex van beoordelingen, die niet voor wijzigingen vatbaar zijn, maakt men er een dogma van. Dat is een vorm van literair verraad.’ (p. 6). Vijf jaar na de oorlog omschrijft de jurist en literator H. Drion het essayistische proza van Ter Braak als sterk demagogisch en inconsequent, als acrobatiek en geestelijke valsemunterij, getoverd uit een goochelhoed met driedubbele bodem. De ‘onverschilligheid jegens het apparaat der logica’ die Ter Braak in Politicus zonder partij (1934) verheerlijkt, beschouwt Drion juist als een negatieve eigenschap.Ga naar voetnoot2. Later - maar dan bevinden we ons al binnen het terrein der wetenschap - is er onder anderen door W. Drop op gewezen dat die essays van Ter Braak niet beantwoorden aan de eisen van een valide argumentatie.Ga naar voetnoot3. Maar daar gaat het niet om, zullen de Forum-adepten tegenwerpen, het gaat om het nog steeds leesbare proza van Ter Braak en Du Perron. Du Perron is destijds vaak verweten dat zijn vijf in eigen beheer uitgegeven Cahiers van een lezer (1928-1929) geen literatuur of literaire kritiek zouden bevatten, maar slechts journalistiek zouden zijn. In de door Du Perron vervolgens onder vrienden en kennissen georganiseerde enquête zei Greshoff wat badinerend: ‘Alles wat direkt is neergeschreven, wat niet moeizaam in elkaar is gezet, is voor Holland geen litteratuur, en wat geen litteratuur is, is journalistiek. Coster schrijft literatuur, de kritieken van Marsman zijn als literatuur geschreven,’Ga naar voetnoot4. een opvatting die hij op serieuzer toon in zijn Currente calamo (1930) uitwerkte. Zijn conclusie aldaar luidt: ‘Het proza van E. du Perron, die lak heeft aan opvoedkunde, aan voorlichting, inlichting, oplichting, verlichting, die schrijft voor zijn pure plezier, is, ík kan het niet helpen, litteratuur [...].’ (p. 47) Toch berust ook die leesbaarheid grotendeels op een mythe. Neem het veelgeroemde Politicus zonder partij (1934) van Ter Braak bijvoorbeeld, waarvan alleen het eerste hoofdstuk (‘Een schrijver na zijn dertigste jaar’) een jaar na voltooiing in december 1933 in Forum verschijnt en dat is opgedragen aan Du Perron en zijn echtgenote. Dit lange essay bevat een aantal inspirerende passages, maar is anno 2001 voor het overgrote deel onleesbaar, terwijl het voor Ter Braaks doen uiterst persoonlijk is geschreven. Zijn kompaan Du Perron schrijft van het begin af aan veel toegankelijker, maar diens manier van argumenteren is vaak tamelijk kinderachtig en tendentieus. Greshoff had echter gelijk: een uitzondering op de onleesbaarheid vormen sommige | |
[pagina 5]
| |
recensies en vooral losse stukjes - ‘panoptica’, ‘blocnotes klein formaat’, dagboekachtige notities, kortom, de columns van de jaren dertig, vaak geschreven in de parlando-stijl die ook de poëzie van Du Perron (en ook de latere Greshoff zelf) kenmerkt. Hoe belangrijk iemand als Du Perron in opvoedkundige zin zijn later in Greshoffs Groot Nederland voortgezette blocnoteaantekeningen vond, blijkt uit wat hij op 13 februari 1938 aan Ter Braak schrijft: ‘Ik merk dat de Blocnotes in G.N. op hun eind loopen. [...] Ik heb alles genummerd wat ik nu bijeen heb [...]; er kan nog wel wat worden geschrapt, hoewel niet te veel, om het dagboekkarakter niet te verliezen en er het air aan te geven van een collectie aforismen! Ik wil proberen dit boek tóch uit te geven, juist nu het nog actueel is. [...] Maar wil jij er dan een inleiding voor schrijven, om den Hollander te leeren hoe hij 't aan moet pakken en wat het is: dwz. niet het leerzame proza van Huet en zoo?’Ga naar voetnoot5. | |
Polemisch?Het heeft dus weinig zin om de vier jaargangen Forum na te pluizen om een perfect voorbeeld van het Forum-essay te vinden. Dat vond later zelfs H.A. Gomperts, een van de meest fervente discipelen van Ter Braak en Du Perron. Gomperts stelt dat het misleidend is exact na te gaan wat er precies in het tijdschrift heeft gestaan, omdat het beeld in de receptie veel meer bepaald is door wat er destijds en later door de leidende figuren van het blad is gepubliceerd.Ga naar voetnoot6. Elders noemt hij Forum ‘het meest polemische tijdschrift van onze literatuur’.Ga naar voetnoot7. Maar ook dat betwijfelen wij. Was Forum wel zo'n polemisch tijdschrift? Wie de moeite neemt de vier jaargangen van Forum door te bladeren ziet veel poëzie, korte verhalen, romans als Dr. Dumay verliest van Ter Braak en Else Böhler, Duitsch dienstmeisje van S. Vestdijk, Het verboden rijk en Het leven op aarde van J. Slauerhoff, Kaas van Willem Elsschot, Celibaat van Gerard Walschap en delen van Het land van herkomst van Du Perron. Buiten deze in Forum gepubliceerde fictie vinden we een heterogene hoeveelheid anderssoortig proza, zoals de korte stukjes die we hierboven als de columns van de jaren dertig kenschetsten, en ten slotte lange essays, vaak over verschillende afleveringen van Forum verspreid, die niet speciaal voor het tijdschrift waren geschreven, want waarvan de boekversie al wordt aangekondigd. Vormen dié stukken het wezen van de Forum-essayistiek? De cerebrale essays van Ter Braak? De polemische baldadigheden van Du Perron? De diepgravende stukken van Vestdijk? Of hebben we een ruimere kring op het oog waartoe ook Elisabeth de Roos, J. Greshoff en H. Marsman behoren? Forum bevat daarnaast veel eenmalige bijdragen, van uiteenlopende schrijvers als M.R.J. Brinkgreve, Jan Engelman, Jacques Gans, J. van | |
[pagina 6]
| |
Gelderen, A. Roland Holst, Jan Romein en Henrik Scholte. Van halfbakken medestanders tot uitgesproken tegenstanders derhalve, die we toch niet tot de Forum-kring kunnen rekenen. En dan zijn er nog de Vlamingen in Forum, met hun eigen deelredactie en hun eigen (rooms-katholieke) dynamiek die uiteindelijk tot het einde van het tijdschrift heeft geleid. Maar hebben we het soms niet over het tijdschrift in engere zin, maar over een mentaliteit? Is wat de essayisten in Forum bindt misschien hun virtuele lidmaatschap van de amorfe groep ‘vrij zwevende intellectuelen’?Ga naar voetnoot8. We moeten dan misschien kijken naar Ter Braaks bijdragen aan Het Vaderland vanaf half november 1933 als hij kunstredacteur is geworden.Ga naar voetnoot9. Een deel van die artikelen is niet in Ter Braaks Verzameld werk terechtgekomen. Hij berijdt in zijn Vaderland-bijdragen zijn stokpaardjes, zoals in een recensie die hij op 24 december 1933, dus kort na zijn aantreden bij de krant, aan Arthur van Schendels De waterman (1933) wijdt. Daarin poneert Ter Braak bijvoorbeeld: ‘Al deze vorm-criteria [...] zijn volkomen bijzaak, zoodra een eerste rangs-persoonlijkheid zich van den vorm bedient.’ Het meest opvallend in zijn artikelen in Het Vaderland zijn echter Ter Braaks essayistische aanlopen tot zijn eigenlijke recensie, die vaak nauwelijks met het te bespreken boek te maken hebben. Dat ambieerde Ter Braak ook kennelijk niet. Al kort na zijn aanstelling schrijft hij op 18 november bijvoorbeeld met veel dédain aan Du Perron: ‘Ik lees die boeken van de Schartens c.s. eenvoudig niet; ik ruik ze, snoep even van de inhoud en maak er een stukje woorden over.’Ga naar voetnoot10. Er bestaat een soort Forum avant la lettre: de door A.A.M. Stols uitgegeven reeks ‘Standpunten en Getuigenissen’. Weliswaar maakt ook een enkel deel van Nijhoff of Anthonie Donker (Costers schildknaap bij De Stem) deel uit van deze tiendelige reeks, maar die wordt voorts bevolkt door Marsmans Kort geding (1931), Afscheid van domineesland (1931) en Man tegen man (1931) van Ter Braak, Du Perrons Voor kleine parochie (1931), Vriend of vij- and (1931) en Tegenonderzoek (1933), en Greshoffs Spijkers met koppen (1931) en Voetzoekers (1932). De reeks is voor Stols een beetje een ‘fremdkörper’, want aan essays heeft hij niet veel op zijn fondslijst staan. De verschijning van ‘Standpunten en Getuigenissen’ moet, als het al niet met de komst van Forum te maken heeft, dan toch in elk geval gezien worden als een voorbeeld van de toenemende belangstelling voor essayistiek, en knabbelt daarom aan de mythe van de uniciteit van het Forum-essay als genre. Als Henrik Scholte, een van Ter Braaks vroegere collega's bij De Vrije Bladen, in februari 1932 de dan verschenen delen in de reeks van Ter Braak, Marsman en Du Perron gezamenlijk bespreekt in Critisch Bulletin, wijst hij erop dat de overvloedige poëtische productie van de jaren 1920-25 vervolgens is afgewisseld door vijf jaar ‘litteraire duels’. Hij ziet het essay als genre dus al ver | |
[pagina 7]
| |
vóór Forum binnen de literatuur de overhand krijgen. Met name bij Ter Braak en Du Perron ziet Scholte dat ‘het verwerven eener persoonlijkheid zoozeer de overheerschende factor voor het essay als subjectieve “zelfbevrijding” geworden is, dat creativiteit en critiek vermengd en niet meer ongestraft gescheiden worden’. Hij vindt dat Ter Braak zich in deze serie onderscheidt door ‘de genadelooze, tragische en in zijn consequenties bijna pathologische wijze, waarop hij het aan toevallige aanleidingen gebonden essay in dienst stelde van het persoonlijk conflict.’ Ter Braaks strijd tegen domineesland heeft Du Perron in Scholtes ogen nooit hoeven te voeren: ‘In hem [...] is de “zelfbevrijding” van Ter Braak van stonde af aan tot “zelfbewustzijn” geworden.’ (p.38-41). | |
VormverafgodingMisschien moet het wezen van de Forum-esszyistiek getraceerd worden via een omweg. Waarom wilden Ter Braak, Du Perron en Maurice Roelants in 1931 zo graag een eigen tijdschrift? Wat stond hen tegen in het heersende literaire klimaat? En hoe keek de buitenwereld aan tegen de in en buiten Forum gepubliceerde essays van de tot de kring rond Forum gerekende schrijvers? Vóór de oprichting van Forum woedt de befaamde discussie over Prisma. Bloemlezing uit de Nederlandsche poëzie na 1918 (1930), die door Ter Braaks vriend D.A.M. Binnendijk was samengesteld als tegenwicht voor de niet lang daarvoor verschenen derde druk van Dirk Costers gezaghebbende Nieuwe geluiden. Een keuze uit de poëzie van na den oorlog (1927). Vooral Ter Braak stelt zich heftig teweer tegen de vormverafgoding die hij in Binnendijks inleiding en keuze ontwaart en waarachter hij de schim van Martinus Nijhoff vermoedt, maar ook Du Perron doet tijdens de discussie een duit in het zakje.Ga naar voetnoot11. Nog in april 1932 schrijft Du Perron aan Ter Braak: ‘Simon Vestdijk werkt hier aan een groot essay over Emily Dickinson dat hij nu al Em. Dick. en de moderne poëzie heeft genoemd, omdat hij er allerlei kwesties in aanroert, en zelfs uitgebreid behandelt, betreffende poëzie in het algemeen; sommige stukken, lijnrecht tegen de theorie van Nijhoff, zullen je zéér bevallen. De stijl moet hij nog wat soepeler (minder professoraal) maken [...]. Het is naar den geest heelemaal een stuk voor ons.’Ga naar voetnoot12. Forums ‘grootste trouvaille’, zoals Du Perron Vestdijk noemde, wordt na de opheffing van Forum door Du Perrons aartsvijand Dirk Coster voor de redactie van De Stem gevraagd. Vestdijk zei later weliswaar niets voor de ‘richting’ van dat tijdschrift gevoeld te hebben, maar heeft het aanbod waarschijnlijk vooral afgeslagen omdat hem nadat Ter Braak had geweigerd inmiddels ook het redacteurschap van Groot Nederland ten deel was gevallen.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 8]
| |
De Prisma-discussie zorgt voor een waterscheiding in letterkundig NederlandGa naar voetnoot14. en leidt ertoe dat Ter Braak zijn bentgenoten bij De Vrije Bladen vaarwel zegt en in november 1931 Forum opricht. In 1933 zal Ter Braak in een interview verklaren: ‘Mijn mederedacteuren en ik hadden eenzelfde afkeer van de heersende poëzieoverschatting, en wij waren bovendien van mening dat er plaats was voor een tijdschrift, dat zich niet aan de betrekkelijk engliteraire grenzen der “Vrije Bladen” zou behoeven te houden [...]’. Verderop in hetzelfde vraaggesprek vertrouwt hij zijn interviewer over Du Perron nog het volgende toe: ‘Onze samenwerking als redacteuren van “Forum” berust o.a. op onzen gemeenschappelijken afkeer van een typisch nationaal verschijnsel: de “halfzachtheid”, het symbool van de geestelijke zelfverheffing zonder aanvaardbare reden.’Ga naar voetnoot15. | |
OndogmatischOndanks de hierboven beleden afkeer van De Vrije Bladen, is Ter Braak in de aanloop tot Forum druk doende de dan bestaande crisis in dit jongerentijdschrift te bezweren.Ga naar voetnoot16 Aanvankelijk zou hij deel uitmaken van de redactie van een nieuw tijdschrift, een weekblad in de geest van H.L. Menckens The American Mercury, dat Everard Bouws bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar van zijn vriend Doeke Zijlstra wilde uitgeven; als andere redactieleden had Bouws Du Perron, Slauerhoff en Van Vriesland in gedachten.Ga naar voetnoot17. Na het mislukken van dit plan, wordt in juni 1931 toch weer een poging ondernomen de redactie van De Vrije Bladen te vernieuwen. Ter Braak behoort tot de potentiële redacteurs, met Du Perron, Marsman, Van Vriesland en Van Wessem.Ga naar voetnoot18. Volgens sommigen van zijn vrienden die zich opzij gezet voelen door zijn vriendschap met Du Perron, heeft Ter Braak het plan bewust getorpedeerd.Ga naar voetnoot19. Ter Braak en Du Perron richten vervolgens Forum op, maar overwegen nog wel Marsman bij hun tijdschrift te betrekken. Marsman, die in de Prisma-discussie door Du Perron voor rotte vis was uitgemaakt, omdat hij ‘de chef van den heer Binnendijk’ zou zijn! Over deze Marsman schrijft Ter Braak op 25 augustus 1931 aan Du Perron: ‘[...] de aanwezigheid van Marsman in de redactie zou voor ons zelf een stimulans zijn, om ondogmatisch te blijven, terwijl, aan de andere kant, een gemeenschappelijk programma zeer wel te formuleeren is’.Ga naar voetnoot20. Twee jaar later, aan het einde van de tweede jaargang, verkeert Forum zelf in een crisissituatie. Dan worden er zelfs serieuze plannen gesmeed Forum te laten fuseren met De Vrije Bladen. Dat lukt evenmin. Bovendien trekt Du Perron zich dan uit de redactie van Forum terug, al zal hij wel een van de gezichtsbepalende medewerkers blijven. In dit stadium is er ook nog sprake van dat Ter Braak overstapt naar de redactie van Groot Nederland, waar J. Greshoff sinds een aantal jaren de | |
[pagina 9]
| |
scepter zwaait en dat zich dan net probeert te verjongen. Weer enkele jaren later, als Forum eind 1935 ophoudt te bestaan, wordt hevige moeite gedaan de erfenis van het tijdschrift te behouden in Groot Nederland. Tijdens de heftige pleidooien die Greshoff tegenover zijn mederedacteur Frans Coenen houdt om te proberen Ter Braak aan de redactie toe te voegen, zegt Coenen op een gegeven moment onder meer: ‘Sympathiek vond ik hem nooit. Maar een paar jaar geleden was dit toch minder en dacht ik, toentertijd zeer onder den indruk de innovatie van G.N. vooral niet te mogen tegenhouden, dat ik het toch met hem wel harden zou. Hoewel ik innig tevreden was toen het bleek, dat Forum bleef bestaan. Sedert echter [...] werd Ter Br. mij door zijn geschrijf als anderszins steeds minder sympathiek. Ook als richting, als levensbeschouwing, als drijvende kracht. [...] Ik acht hem de “ziel” van Forum en die ziel is mij onaangenaam.’ Greshoff ziet overigens scherp dat Groot Nederland, ook na de eventuele komst van Ter Braak in de redactie, zeker geen filiaal van Forum zal worden: ‘Forum was een strijdschrift met een zeer bepaalde beteekenis in een bepaalde periode: G.N. daarentegen mag geen strijdtijdschrift worden. [...] Iedere eenzijdigheid is uit den booze. Het mag niet afhankelijk gesteld worden van een richting, een strooming, een school, een groep, een vriendenkring.’Ga naar voetnoot21. Al met al hebben zowel Ter Braak als Du Perron - die na het wegvallen van Forum in Groot Nederland tot in 1938 onbekommerd doorging met het publiceren van zijn ‘Blocnote klein formaat’ - hun tijdschrift nooit als het enig zaligmakend project gezien dat de mythologen na de oorlog ervan hebben gemaakt. Misschien is er een korte periode geweest dat de vrienden die verwachting wel koesterden: tijdens de eerste jaargang. Achteraf blijken toen de belangrijkste Forum-essays te zijn verschenen. Eerst Démasqué der schoonheid van Ter Braak en daarna Uren met Dirk Coster van Du Perron. Maar toch: M. Nijhoff en A. Roland Holst, in poëticaal opzicht Ter Braaks tegenstanders, hadden beiden Démasqué der schoonheid graag willen opnemen in het tijdschrift De Gids waarvan ze alletwee redacteur waren.Ga naar voetnoot22. Als Nijhoff en Holst eind 1933 met de redactie van dit deftig-liberale tijdschrift breken, wordt zelfs even overwogen Ter Braak in hun plaats te benoemen; uiteindelijk zijn het echter J.W.F. Werumeus Buning en Anton van Duinkerken die de opengevallen plaatsen bezetten.Ga naar voetnoot23. | |
KopijenveloppenWe kunnen proberen te achterhalen wat Forum heeft toegevoegd aan het genre van de Nederlandstalige essayistiek in het algemeen en welke criteria de redactieleden aan het genre hebben gesteld. Soms schemert ergens een | |
[pagina 10]
| |
formulering door, waaruit je kunt afleiden wat hen trof of wat zij afwezen. Zo wordt op een gegeven moment - ná Du Perrons vertrek uit de redactie - een bijdrage van Jef Last (‘Welke richting wijst het congres der Sowjetschrijvers’) volgens een notitie op de bewaard gebleven kopijenveloppe door Ter Braak afgewezen met de mededeling: ‘tegen. Het stuk is veel te veel referaat, en daarom voor ons niet geschikt.’ Daar moeten we het mee doen; zijn mederedacteuren Vestdijk (‘tegen’) en Victor E. van Vriesland (‘voor’) gaven voor hun oordeel geen nadere uitleg. Een bijdrage van Emmy Belinfante (‘Persconferenties en interviews’) ontlokte Ter Braak het commentaar: ‘idioot - tegen!!’. Eerder, in januari 1933, stuurt J. van Gelderen een essay in, waarschijnlijk ‘De verantwoordelijkheid van de kunstenaar’ dat in maart 1933 wordt gepubliceerd. Ter Braak is voor, maar ‘Er komen veel vreemde woorden in voor, met “eeren”, maar het betoog is helder en m.i. gedeeltelijk juist.’ Om die helderheid gaat het. Het essay ‘Kameraadschap’ van M. Kijzer (níet Max Kijzer) wordt door Ter Braak vernietigd met de opmerking: ‘deze heer is geen philosooph, maar zou het kennelijk willen zijn; dat verklaart mijn zeer tegen’.Ga naar voetnoot24. Ter Braak is overigens de enige van de redactieleden - ook toen Du Perron nog deel uitmaakte van de redactie - die soms de moeite nam zijn oordeel te beargumenteren. Maar hoe beoordeelden Ter Braak en Du Perron elkaars essays? Beïnvloedden ze elkaar in stilistisch opzicht en vormt het resultaat van deze wederzijdse beïnvloeding misschien de sleutel tot het Forum-essay? | |
ZelfbevrijdingTer Braak heeft zich al vroeg uitgelaten over het essay: ‘Een goed essay is een legende, die misschien historische kernen verduistert, maar een ander wezenlijk verband onthult: tussen de schrijver en zijn object. Hier blijkt ook de betrekkelijkheid van alle hiërarchische bepaling. Dat er een creatief element in een goed essay schuilt, is evenmin te ontkennen. Er is een tekort aan vrijheid, tegenover de kunst; er is een tekort aan wetenschappelijkheid tegenover de verhandeling. En toch leeft dit product; meer nog: het dreigt te bloeien.’ Creativiteit, inperking en onwetenschappelijkheid zijn de sleutelwoorden in ‘Opmerkingen over het hedendaagsch essay’ dat hij publiceert in Den Gulden Winckel van maart 1926. Vergelijkbaar zijn Ter Braaks opvattingen als hij een jaar later Marsmans essaybundel De anatomische les (1926) bespreekt in de aprilaflevering van De Vrije Bladen; die bespreking zal onder de titel ‘Essay en essay’ worden opgenomen in Man tegen man (1931). Met waardering constateert Ter Braak dat Marsmans essays ‘onbewimpeld relaties geven willen en geen pseudo-objectiviteit, beeldend proza en geen wetenschappelijk jargon’ (p. 27). Hij werkt zijn opvattingen verder uit in | |
[pagina 11]
| |
‘Het essay als litteraire vorm’, dat hij als inleiding bij het essaygedeelte van Letterkundig Jaarboek Erts 1930 schrijft, en toch bevredigt het niet. Deze drie stukken zijn geen van alle opgenomen in Ter Braaks Verzameld werk. Ter Braak begint ‘Het essay als literaire vorm’ met een paradox, anders zou hij Ter Braak niet zijn: ‘Het zoogenaamde essay is de eenvoudigste en tegelijk de gecompliceerdste litteraire vorm, die zich denken laat. Een paradox? Als men wil, ja; maar de paradox, althans de ware, is meer dan een woordenspel; zij verrast ons met de dubbelzijdigheid van alle dingen, een dubbelzijdigheid, waaruit blijkt, dat de werkelijkheid niet aan kenmerken gebonden ligt, niet door woorden wordt uitgeput. Het essay toch is de eenvoudigste litteraire vorm; want een simpeler vorm dan de gestyleerde mededeeling bestaat er niet. Het zit welhaast ieder mensch in het bloed, zijn uitingen te verzorgen, te polijsten, te veredelen; het verschijnsel “schrijftaal”, niet ten onrechte streng van de “spreektaal” onderscheiden, heeft daarom zijn eigen wetmatigheid, zijn eigen vormenwereld, zijn eigen nuanceeringen, die allen wel hun wortel in de spreektaal hebben, maar aan die spreektaal zijn ontschoten.’ Het essay ziet Ter Braak ‘gebonden aan den eenvoudigen vorm van het “verhaal”, van de logische ontwikkeling der perioden, van de koele uiteenzetting. Het stamt regelrecht uit het zakenleven, want dit is zakelijk, en, als het goed is, noodzakelijk’ en de oorsprong ervan ‘is gemotiveerd door den universeelen styleringsdrang, die zich doet gelden, waar de persoonlijkheid zich doet gelden’ (p. 141). Het is weliswaar Ter Braaks meest coherente stuk over het essay, maar tot een pregnante definitie ervan komt hij ook in dit artikel niet. Hij besluit: ‘Het is echter slechts de bedoeling van deze beknopte inleiding, om den lezer het essay voor oogen te stellen als een vorm, die men kan liefhebben, wanneer men eenmaal zijn bijzondere structuur heeft waargenomen, waargenomen niet dogmatisch gepreoccupeerd, maar met diepe genegenheid voor de veelvuldige kristallisatieprocessen van den geest, die voor geen grenzen en vormen terugschrikt’ (p.141 en 143). In zijn inleiding bij Man tegen man (1931) voegt Ter Braak als belangrijk element van het essay nog ‘zelfbevrijding’ toe, het element dat Henrik Scholte in zijn hierboven geciteerde bespreking zoveel aandacht gaf: ‘Het polemisch karakter van den bundel vindt dus alleen zijn oorzaak in het feit der zelfbevrijding, die scherpe woorden nu eenmaal niet kan en wil omzeilen.’ Het lijkt erop dat Ter Braak zich in 1931 nog verontschuldigt voor zijn polemische toon. | |
[pagina 12]
| |
Kerksche terminologieDirk Coster, tegen wie Binnendijks Prisma-bloemlezing zich richtte, maar die ook als eerste essayist in Erts 1930 volgde op Ter Braaks beschouwing over het essay, is onderwerp van Uren met Dirk Coster. (Een tegenstem) (1933) van Du Perron, dat wordt gezien als het summum van de Forum-essayistiek: scherp, met weinig ontzag voor autoriteit, een aanval op de slappe ethiek en de ‘Wichtigmacherei’ van de dominante Nederlandse kritiek. Maar deze kritiek op de gezaghebbende Coster is ook al te vinden in het Vlaamse tijdschrift De Driehoek van september 1925, waar Du Perron onder zijn pseudoniem Duco Perkens de tweede druk van Dirk Costers poëziebloemlezing Nieuwe geluiden bespreekt. Zowel tegen Costers inleiding op Nieuwe geluiden als tegen zijn selectie was veel bezwaar gemaakt door de ‘jongeren’. Du Perron begint met in een niet in zijn Verzameld werk opgenomen bekentenis dat hij zich vooral ergert aan Costers stijl: ‘Hij werkt met woorden, aaneengeregen en langgerekt als goederentreinen, zwaarwichtig en afgerond, als dikke dames vanop de kermis.’ Op 15 maart 1928 noteert Du Perron in zijn dan nog slechts voor een klein publiek van maximaal dertig lezers bedoelde tweede Cahier van een lezer dat hij de stukken voor De Driehoek nu anders zou schrijven. ‘Alleen mijn afkeer van de heer Coster is, zo mogelik, gegroeid’; zijn verklaring: ‘De heer Coster is verfoeilik omdat hij de verpersoonliking is van zekere eigenschappen die altijd gewaardeerd zullen worden door het half-ontwikkeld Nederlands publiek: de dikdoenerij en de afwezigheid van geest’ (p. 31-32). Kortom, Uren met Dirk Coster zou Du Perron toch wel hebben gepubliceerd, ook al had Forum niet bestaan. De criticus D.A.M. Binnendijk reageerde in 1930 vanuit een vergelijkbaar standpunt als Du Perron op Nieuwe geluiden, maar dan met de al genoemde tegen-bloemlezing: Prisma. Hij moet onaangenaam verrast zijn geweest dat een medestander als Ter Braak zich in ‘Prisma of dogma?’ tegen - vooral het epigonisme van - de opgenomen poëzie in Prisma en de verantwoording daarvan keerde. Nota bene in januari 1931 in hun ‘eigen’ blad, het in 1924 als opvolger van het modernistische jongerentijdschrift Het Getij opgerichte De Vrije Bladen. Binnendijks criterium dat poëzie scheppend en creatief moet zijn, vrijwaarde haar voor Ter Braak kennelijk niet van epigonisme. In Ter Braaks exemplaar van de bloemlezing staan in de marge enkele opmerkingen, die hij tijdens het lezen fris van de lever noteerde. Zo voorzag Ter Braak Binnendijks commentaar op de poëzie van Wies Moens (‘dat het bijna onbegrijpelijk is, hoe langs zulke misleidende wegen het rechte pad der poëzie gevonden werd’, p. 13) van de negatief-bedoelde tegenwerping: ‘de kerksche terminologie van den dogmaticus’, en Binnendijks vraag met betrekking tot Du Perrons gedichten of ‘wij moeten afwachten, of deze vers- | |
[pagina 13]
| |
kunst zich van een teveel aan materiëele hardheid en weerbarstige stroefheid zal weten te bevrijden om ten slotte in poëzie te kunnen uitbloeien’ (p. 17) beantwoordde Ter Braak met de retorische vraag: ‘dus: het wachten is op een zoet-gevloeiende Du Perron!’.Ga naar voetnoot25. Ook Du Perron zelf weerde zich in deze polemiek, die mede de reden vormde voor de oprichting van Forum. | |
SneuvelenHebben wij naar aanleiding van Du Perrons preoccupatie met Dirk Coster vastgesteld dat zijn aanpak van deze brave criticus niet wezenlijk was veranderd tussen 1925 en de oprichting van Forum, bij Ter Braak is wél sprake van een ontwikkeling. Aan de stukken uit de periode 1927-1929 die hij bundelde tot Afscheid van domineesland, op enkele in, jawel, Dirk Costers De Stem na, verschenen in De Vrije Bladen, voegde hij een voorwoord toe waarin een polemischer, scherpere, en vooral persoonlijker Ter Braak naar voren kwam dan de inhoud van de bundel rechtvaardigt. Inmiddels had hij Nietzsche en vooral Du Perron leren kennen, wordt wel als verklaring gesuggereerd; Marsman vond zelfs dat deze twee Ter Braak ‘het radicaalst hebben gerevolutionneerd’ en zag in Démasqué der schoonheid ‘de overgang van zijn duitsche verleden naar het lokkende fransche verschiet’.Ga naar voetnoot26. Maar hoe dan ook, die ontwikkeling bij Ter Braak had zich ook al vóór Forum afgetekend, want Afscheid van domineesland verscheen in 1931. Wel is er ook bij Du Perron een vergelijkbare beweging te zien als hij het voorwoord schrijft voor Ter Braaks Démasqué der schoonheid (1932): de inleiding is veel radicaler van toon en inhoud dan het ingeleide object. Toch leren we uit programmatische teksten als deze erg weinig over wat precies het Forum-essay is in de ogen van de voornaamste protagonisten. Als ze over elkaars werk schrijven, grossieren Ter Braak en Du Perron weliswaar in positieve kwalificaties, in hun teksten circuleren gedurig kernbegrippen als ‘persoonlijkheid’, ‘onafhankelijkheid’ en ‘amateur’, en zij huldigen de strijdlustige attitude van de polemist. Maar nooit geven zij duidelijk aan wáárom het werk van hun vriend nu precies aan deze eisen beantwoordt en in welk opzicht. In sommige gevallen krijg je de indruk dat ze niet precies weten wat ze met het werk van hun vriend aan moeten. Als ze andere auteurs bekritiseren vanwege verkeerde opvattingen, vaagheid in stijl en slapheid in standpunten is duidelijk wat Ter Braak en Du Perron bedoelen, maar nooit stellen zij daartegenover een beschrijving van hoe het dan wel zou moeten. Du Perron geeft in zijn ‘voorrede’ voor de boekversie van Démasqué der schoonheid aan wat zijn inziens Ter Braaks positie is: ‘den riskeerenden, den strijdbaren, of zelfs strijdlustigen amateur’. Hij vergelijkt Ter Braak in dat opzicht met Stendhal en Nietzsche, ‘als de amateurstypen bij uitstek voor de | |
[pagina 14]
| |
strijdende kunstenaar en dito filosoof’. Volgens Du Perron ‘geraakt de essayist soms tot een nieuwe laakbare liefhebberij: de weinig gedistingeerde lust voor het literaire duel en de polemiek.’ Daarin verschilt Ter Braak dan ook van ‘de beroeps-aestheten, de beroeps-logici en filosofen, de beroepskenners van het woord’ met ‘hun systematisch geëtiketteerde, òf nooitgeanalyseerde, maar tenslotte even “eigen” smaak’. Kernbegrippen van Du Perron zijn hier ‘polemiek’, ‘antiacademisme’ in de zin van ‘niet-specialistisch’, ‘analyse’ en ‘onafhankelijkheid’. Maar voor het overige legt hij niet uit waarom Démasqué der schoonheid nu zo'n belangrijk boek is en waarom hij zelfs ‘sneuvelen wil’ voor de ‘enig juiste’ definitie van ‘le bon genre’, door Marsman samengevat als ‘het rigoureus partijkiezen voor de eigen waarden, dat aan alle schijnbare objectiviteit en kleurloos eclecticisme den oorlog verklaart.’Ga naar voetnoot27. Kortom, Du Perron slaakt enige positieve kreten over het werk van zijn mederedacteur, maar gaat niet serieus in op de inhoud van Démasqué der schoonheid. Om het niet te ingewikkeld te maken, volgen we Ter Braak en Du Perron verder zo veel mogelijk chronologisch en beginnen we met de eerste redactionele verklaring van Forum (grotendeels van de hand van Ter Braak), die fungeert als inleiding bij de in november 1931 verschenen eerste aflevering. Een volgende redactionele verklaring licht in december 1933 een tipje van de sluier op over de conflicten in de redactie en neemt afscheid van Du Perron als redacteur van Forum; de derde zet in januari 1934 uiteen waarom Forum voortaan verdeeld wordt in een Nederlands en een Vlaams gedeelte, en in november 1935 publiceert de redactie de vierde en laatste redactionele verklaring met de aankondiging van het einde van Forum vanwege de structurele problemen tussen de Nederlandse en de Vlaamse redactie. Wat Ter Braak betreft is voorts nog ‘A farewell to arms’ belangrijk, waarmee hij persoonlijk inging op het eind van het van het tijdschrift. In De Tijd van 10 oktober 1935 suggereerde Anton van Duinkerken dat het einde van Forum een geestelijke verwijdering tussen Ter Braak en Du Perron kon betekenen. Du Perron bood aan te reageren op dit artikel in Het Vaderland met ‘Kleine bijdrage tot de kennis van een katholieke voorlichting en strijdmethode’, maar Ter Braak vond een dergelijke reactie overbodig.Ga naar voetnoot28. Naast Du Perrons voorwoord bij Démasqué der schoonheid (1932) vormen zijn veertien stellingen bij de boekversie van Uren met Dirk Coster een belangrijke programmatische tekst. Ter Braak blikt in Politicus zonder partij terug op zijn vorige essays, en ten slotte moeten ook de besprekingen die hij aan de boekuitgaven van Du Perrons Uren met Dirk Coster (1933) en De smalle mens (1934) wijdde tot de voor het Forum-essay belangrijke programmatische teksten worden gerekend. | |
[pagina 15]
| |
PersoonlijkheidDe redactie van Forum laat in november 1931 in het ‘Ter inleiding’ in de eerste aflevering weten waarvoor zij staat. (De ondertekenaars zijn Ter Braak, Du Perron en de Vlaming Maurice Roelants, die door uitgever Zijlstra mede om commerciële redenen - afeet in Vlaanderen en het winnen van Vlaamse auteurs voor zijn fondsGa naar voetnoot29. - in de redactie is genood.) Ter Braak is grotendeels verantwoordelijk voor deze tekst. Het ‘Ter inleiding’ is vooral te lezen als reactie op de Prisma-discussie: ‘Te zeer werden wij bedreigd door een pleiade van dichters in den meest school-schen zin van het woord, te zeer ook werd daardoor de aandacht beperkt tot een poëzie in dierzelfden zin, die men, naar onzen meening ten onrechte, als het wezen van het poëtische zelf ging beschouwen. Men versta ons wel: wij stellen ons hier niet voor of tegen de poëzie, wij kiezen uitsluitend partij tegen de vergoding van den vorm (de magie der “creatie”, zooals men dat in Nederland heeft genoemd, terwijl men in Vlaanderen van verliteratureluren der kunst heeft gesproken...).’ En: ‘wij verdedigen de opvatting, dat de persoonlijkheid het eerste en laatste criterium is bij de beoordeeling van den kunstenaar. Welke wonderen zich ook bij het scheppingsproces mogen afspelen: zij schijnen ons dan eerst van belang, wanneer de persoonlijkheid van den kunstenaar zich voor ons in zijn werk bevestigt.’ Over het polemische karakter dat Forum nastreeft, stelt de redactie het volgende: ‘Wij zullen polemisch zijn, wanneer polemiek zich wenschelijk aan ons voordoet. De polemiek is voor ons onafscheidelijk van de zelfbegrenzing der persoonlijkheid en in de angst voor de polemiek, die zich tracht te verbergen achter een voorzichtige en decente objectiviteit, zien wij een bewijs, dat die angstigen de polemiek als levensbevestiging niet kennen, dat zij polemiek niet anders kunnen concipieeren als twist.’ Aan de boekuitgave van zijn lange essay Uren met Dirk Coster (1933) laat Du Perron veertien stellingen voorafgaan, ‘als gebruikelik bij het akademies proefschrift’. Het merendeel van de observaties in deze stellingen condenseert zijn betoog over Dirk Coster. Maar een aantal sluit aan bij de redactionele inleiding van Forum. De redactie van Forum wilde ‘Europees’ zijn; Du Perron scherpt dit aan door te stellen dat de vervaging der grenzen essentieel is in deze zin: Hollandse boeken moet je beoordelen met Europese criteria, niet andersom. Interessant is zijn dertiende, aan het essay gewijde stelling: ‘De grote beoefening door z.g. jongeren van het essay, is kenmerkend voor een periode van onzekerheid, waarin bovendien alles in de scheppende kunst reeds gedaan lijkt.’ (De term ‘onzekerheid’ is boeiend, want enige jaren later zou Du Perron het plan opvatten voor een romancyclus onder titel De Onzekeren en hij bedoelde deze term absoluut niet negatief.) Hoe | |
[pagina 16]
| |
zo'n essay eruitziet? Du Perron vermeldt het helaas niet. Evenmin doet Menno ter Braak dat in de niet in zijn Verzameld werk opgenomen bespreking van Uren met Dirk Coster in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 31 mei 1933. Ter Braak begint met een aantal lovende opmerkingen naar aanleiding van de veertien stellingen waarmee Du Perron zijn ‘pamflet’ omlijst: hij zou er best op hebben kunnen promoveren. Belangrijk is de ernst van Du Perron: ‘Du Perron met zijn polemischen, persoonlijken, altijd onopgesmukten stijl is een ernstig mensch, want anders zou hij de moeite niet nemen, met zulk overstelpend bewijsmateriaal en zonder eenige andere roeping dan zijn sterken afkeer van Coster's oeuvre een dissertatie van bijna 150 pagina's te schrijven.’ Ter Braak beschrijft Du Perrons bezwaren tegen Coster weliswaar instemmend, maar valt zijn vriend niet werkelijk bij en maakt de aanval op Coster opvallend weinig tot de zijne. | |
Een rotsfeerIn de decemberaflevering 1933 van Forum schrijven de twee overgebleven redacteuren Ter Braak en Roelants onder het kopje ‘Overgang’ over de plannen het tijdschrift voortaan op te delen in een Nederlands en een Vlaams gedeelte. Vervolgens blikken ze terug op de twee verschenen jaargangen: ‘Wij waren vaak polemisch, wij hebben ons niet ontzien, allerlei heilige huisjes aan te tasten, als wij dat noodzakelijk achtten, maar wij hebben daarbij gestreefd naar een zo hoog mogelijke qualiteit der bijdragen.’ Ze vermelden niet in welke essays precies die heilige huisjes werden aangetast, al suggereren ze in het vervolg dat vooral Du Perron tot de auteurs van bedoelde essays behoort. Wanneer Ter Braak en Roelants meedelen dat Du Perron terugtreedt als redactielid, maar zal aanblijven als medewerker, omschrijven ze hem als: ‘een hartstochtelijk polemist, die nooit anders sprak dan van man tot man [...] die alle conventies van het “artikel” en het “betoog” verwierp om in zo direct mogelijke vorm te zeggen waarom het hem te doen was’. Dat alles in ‘een persoonlijken en onafhankelijken stijl’. Du Perron zal van de formulering van deze loftuitingen enigszins hebben opgekeken, want in een brief aan J. Greshoff van 26 januari 1933 had hij het volgende verzucht: ‘Maar Menno, Maurice, Bouws, ieder met aparte, persoonlijke griefjes, hebben wat tegen mijn manier van polemiseeren [...]; het is mij niet waard om iedere keer weer de intellectueele bezwaren van Menno, de katholieke of Vlaamsch-afzijdige van Maurice, en de “fatsoenlijke” van Bouws te moeten bestrijden [...]. Dat en dat alleen heb ik tegen Menno, Maurice en Bouws, samenwerkers aan één rotsfeer tegen mij.’Ga naar voetnoot30. | |
[pagina 17]
| |
Ter Braak en Roelants vermeldden in hun verklaring niet waarom Du Perron aangebleven is als medewerker. Op 26 november 1933 verzekert Ter Braak hem: ‘Voor mij vervalt er iets absoluuts essentieels, als je Forum in den steek laat; niet mijn vriendschap voor je natuurlijk, maar toch iets.’Ga naar voetnoot31. Tijdens een lezing in de Rotterdamse boekhandel Bolle (waarvan een anoniem verslag in de NRC van 7 januari 1934 is gepubliceerd) doet Ter Braak luchtig en zelfs positief over de redactiewisseling: ‘De basis is eenigszins verbreed, er zijn nieuwe personen toegetreden, wier formuleering in groote trekken met de vroegere redacteuren overeenstemt.’ Positief is ook zijn terugblik op de afgelopen twee Forum-jaren en de ‘vaste lijn’ die de redactie zijns inziens heeft gevolgd: ‘Onze gemeenschappelijke strijd tegen de “half-zachtheid”, dat typisch nationaal verschijnsel, heeft nogal veel beroering gewekt. Wij keerden ons tegen de specialisten, omdat wij den mensch zochten in zijn ontelbare verbijzonderingen. Typische dichtersfiguren als Marsman en typische polemisten als Du Perron konden elkaar daarom in Forum de hand reiken. De tegenstellingen werden niet verbloemd, maar onnoodige particuliere verschillen overwonnen.’ Diezelfde maand nog legt de redactie van Forum in een verklaring uit waarom hun tijdschrift voortaan is verdeeld in een Nederlands en een Vlaams deel, met voor elk een onafhankelijke redactie. Het is volgens haar namelijk ‘wenschelijk gebleken, ook in verband met de verschillen, die op velerlei gebied bestaan, de demarkatielijn scherper te trekken, zonder dat daardoor evenwel de samenwerking wordt verbroken.’ De tegenstelling Noord-Nederlands versus Vlaams was eigenlijk vooral die tussen niet-godsdienstigen en rooms-katholieken. Zowel Ter Braak als Du Perron plachten zich niet onbetuigd te laten in het doen van antipapistische uitspraken. Tot het laatste toe treiterde Du Perron in zijn in Forum opgenomen ‘Blocnote klein formaat’ de katholieken. Maar ook de manier waarop Ter Braak en vooral Du Perron het humanisme van iemand als Dirk Coster aanvielen, moet bij de Vlaamse katholieken kwaad bloed hebben gezet. De voortdurende strijd tegen een bête noire van Forum als de rooms-katholieke Van Duinkerken moet in dit zelfde licht worden gezien: hij was een aanhanger van het door de in vooruitstrevende roomse kring zeer gezaghebbende Franse filosoof Jacques Maritain gepropageerde ‘integrale humanisme’, waarbij christendom en het door Coster aangehangen humanisme in elkaars verlengde lagen. Het lijkt er bovendien op dat de Forum-redactie begin 1934 haar stellingname voor ‘persoonlijkheid’ ten faveure van ‘vorm’, zoals ze die had geformuleerd in het eerste nummer enigszins afzwakt. De redactie verzekert de lezer weliswaar dat zij zich in deze nieuwe situatie niet zal laten afleiden van ‘het gemeenschappelijke doel: de persoonlijkheid van den schrijver te laten gel- | |
[pagina 18]
| |
den als criterium, door haar te beschouwen als onverbrekelijk verbonden met den vorm, onderscheiden, maar ongescheiden in de vele manifestaties van dien vorm’, maar dat laatste betekent een breuk met de oorspronkelijke visie van ‘vorm = persoonlijkheid’. Met betrekking tot Ter Braak zou Marsman op 10 december 1939 nog aan Jan Engelman schrijven:Ga naar voetnoot32 ‘Dat intellect gevoelsverschraling kan meebrengen, geloof ik niet. Gevoel dat niet tegen de werking van den geest bestand is; beschikt al over héel weinig weerstand, en als je klaagt over de intellectualistische critiek in Holland, geloof ik dat je schimmen ziet. Zelfs ter Braak is geen intellectualist, al heeft hij weinig gevoel voor poëzie.’ | |
HondIn 1934 verscheen ook Ter Braaks Politicus zonder partij, waarvan het eerste hoofdstuk in Forum was verschenen en het hoofdstuk ‘Nietzsche contra Freud’ in januari en februari van dat jaar in Greshoffs Groot Nederland. Het is Ter Braaks meest persoonlijke boek tot dan toe en het eerste waarin hij de politiek stelt boven de esthetiek. Over de ikvorm die hij in dit boek bezigt, zegt hij in zijn epiloog: ‘dit “ik” paste zich soepel en geluidloos aan bij wat ik te zeggen had; het was bijna een verrassing voor mijzelf door zijn openhartigheid en onlitteraire directheid’. Ter Braak benut Politicus zonder partij ook om terug te kijken op zijn vroegere essays. Zo stelt hij over Démasqué der schoonheid dat daarin ‘niet de schoonheid wordt gedemaskeerd, maar de valse ernst, het voze gewicht der “geestelijke” termen’. Samenvattend stelt hij: ‘Polemiek en scepsis zijn vloed en eb van een bepaald temperament [...] maar het was niet om welke wijsheid ook, dat ik het katholicisme (Maritain, Massis, Van Duinkerken) aantastte, dat ik de schoonheid “demaskeerde”, dat ik de historische objectiviteit [...] bespotte, het erotisch kudde-ideaal [...] hinderlijk volgde, de philosophisch-litteraire humbug [...] analyseerde, het ptolemaeisch ideaal van de zakenman [...] niet met rust kon laten en zelfs “Amerika afwees”.’ Een cruciale passage in Politicus zonder partij is die over vriendschap als band tussen lezer en auteur, die hij illustreert aan de hand van zijn lectuur van Nietzsche. ‘Een schrijver, die uitgaat om zich bemind te maken bij jan en alleman, weet evenmin, wat schrijven kan zijn als de auteur, wiens mensenschuwheid een geheimzinnige formule of een esoterisch jargon als dekmantel heeft gevonden.’ Want je moet ‘voor vrienden’ schrijven, aldus Ter Braak, ‘zoals men met hen aan tafel spreekt over de “diepzinnigste” onderwerpen [...], d.w.z. geen “kunst aan allen” en nog minder delicatesses voor de happy few, geen woorden voor onwetenden of algemeen-ontwikkelden en zeker geen lafenis voor dichters...’ Het moet Ter Braak onaangenaam | |
[pagina 19]
| |
hebben getroffen dat zijn vriend Du Perron deze stellingname niet juichend begroette. Op 7 juli 1933 schrijft die hem: ‘Ik voel veel voor je honnête homme, maar hij is mij [...] te “humoristisch”; er is, om met Malraux te spreken, een zoo volslagen afwezigheid van “tragiek” in je wezen of in je boek, dat al je eerlijkheid mij ditmaal een beetje links laat - ik vroeg mij dikwijls af of ik wel behoor tot de vrienden voor wie je het geschreven hebt.’Ga naar voetnoot33 | |
Persoonlijke zuurdesemOp 4 november 1934 bespreekt Ter Braak in Het Vaderland Du Perrons bundel De smalle mens, waarvan een groot deel eerder in Forum was verschenen. Nog sterker dan in Du Perrons voorrede bij Démasqué der schoonheid lijkt het erop dat de bevriende recensent niet ter zake kan of durft komen. Veel ruimte besteedt Ter Braak aan niet ter zake doende trivialiteiten, al noemt hij De smalle mens ‘ongetwijfeld zijn compleetste en persoonlijkste werk’. Vervolgens heeft hij het over van alles, vooral over het individualisme van Du Perron, over de manier waarop hij lijkt op auteurs als Malraux, maar nergens over de vorm die Du Perron in zijn essays gebruikt. De smalle mens is volgens Ter Braak ‘een merkwaardig voorbeeld van een door en door individualistisch boek, dat door de tijdsomstandigheden, door de conflicten van de schrijver met zijn wereld, omgeslagen is in een sociaal boek’. Wat is dan een sociaal boek, vragen wij ons af? Volgens Ter Braak handhaaft Du Perron ‘de rechten van de onderscheiding en de nuancering, in een tijd die voor deze dingen niet veel anders dan minachting over heeft’. De begrippen ‘onderscheiding’ en ‘nuancering’ wekken in combinatie met ‘individualisme’ associaties op met de ‘analyse en onafhankelijkheid’ die Du Perron twee jaar tevoren meende te signaleren in Ter Braaks Démasqué der schoonheid, maar evenmin als daar worden ze hier geïllustreerd met citaten en voorbeelden. Weliswaar maakt Ter Braak een opmerking over de vorm van De smalle mens: ‘De veelheid van onderwerpen in deze bundel is verbluffend, en toch is de veelheid niet chaotisch, omdat de persoonlijke zuurdesem alles doortrekt. Waarover hij ook spreekt, Du Perron beroept zich nooit op autoriteiten of specialisten; hij nadert tot de toneelspeler, tot de poëzie, tot de film-kwestie, tot de erotiek en onze koloniale letterkunde met dezelfde ondogmatische onbevangenheid die ook zijn positie ten opzichte van het individualisme kenmerkt’. Maar ‘persoonlijke zuurdesem’ als literair procédé voor een literair essay is tamelijk mager. Ter Braak legt ook niet uit wat het voordeel is van ‘ondogmatische onbevangenheid’ ten opzichte van een beroep ‘op autoriteiten of specialisten’, aanstellers in Ter Braaks optiek. Zie het besluit van zijn recensie: ‘dit boek verdedigt met de grootst mogelijke luciditeit de mens tegen de toneelspeler, de “menselijke waardigheid” tegen de | |
[pagina 20]
| |
menselijke aanstellerij’. Zou ‘luciditeit’ soms een criterium zijn voor het Forum-essay? Maar dan zouden we graag weten welke passages in De smalle mens dan precies lucide zijn geschreven. Het ziet ernaar uit dat de jongeren in de jaren dertig niet alleen vanuit hun trots beleden onzekerheid de voorkeur gaven aan het essay als onacademisch, ondogmatisch en individualistisch medium, maar ook tamelijk onzeker waren over de criteria van het ideale essay. | |
AntireligieusJammer dat de uiteindelijke breuk die tot het einde van Forum leidde niet om een essay ging, maar over de novelle ‘Virginia’ van Ter Braaks zwager Victor Varangot. Er is wel op gewezen dat de overeenkomsten tussen de preoccupaties van de Nederlandse en de Vlaamse redacteuren juist grote overeenkomsten vertoonden, omdat in Vlaanderen net als in Nederland de levensbeschouwelijke strijd hand in hand ging met het verzet tegen estheticisme.Ga naar voetnoot34. Zowel de Nederlandse als de Vlaamse deelredactie geeft in november 1935 een verklaring uit waarom het tijdschrift ermee stopt. De Nederlandse wijst erop dat tegen publicatie van een bijdrage door haar ‘met algemeene stemmen aanvaard’, door de katholieke leden der Vlaamse redactie bezwaar was gemaakt vanwege de strekking. Een maand later komt Ter Braak op deze kwestie terug in ‘A farewell to arms’. Hij verwijst nog eens naar ‘zijn’ inleiding uit 1932, naar het uitgangspunt dat ‘de persoonlijkheid het eerste en laatste criterium is bij de beoordeeling van den kunstenaar.’ Hij betreurt het dat de redactie er niet in is ‘geslaagd de gepostuleerde persoonlijkheidsmaatstaf ingang te doen vinden en het specialistische jargon van diverse litteraire en ethische kategorieën uit te roeien’. Al heeft hij het hier dan vooral over de invloed van Forum als geheel, die minder groot is dan hij had gehoopt, en minder over de bijdragen in het tijdschrift zelf. Vergelijkbaar is Du Perrons al gememoreerde ‘Kleine bijdrage tot de kennis van een katholieke voorlichting en strijdmethode’, waarin hij uiteen zet dat hij van meet af aan de gezamenlijke redactie een ‘mésaillance’ had gevonden en dat zijn vrees dat de Vlamingen de macht van het getal zouden gaan gebruiken al snel bewaarheid werd. In zijn artikel drijft Du Perron de tegenstelling niet-religieus tegenover rooms-katholiek nogal op de spits. Antireligieuze geluiden waren in die dagen niet populair, maar misschien is het enige overkoepelende criterium voor het Forum-essay - na alle individualiteit, onafhankelijkheid, eerlijkheid, non-academisme, strijdlust en amateurisme - dat het uitgaat van een niet-religieus wereldbeeld. Dat de mens noch de hervormde kerk van de jonge Ter Braak, noch de katholieke van de | |
[pagina 21]
| |
jonge Du Perron en zijn latere opponenten, noch de surrogaatgodsdiensten humanisme, communisme en fascisme dient te omhelzen. Tekenend is wat Ter Braak zelf over zijn werk en godsdienst heeft gezegd via de omweg van zijn alter ego Thea Poortman. Toen het aan De Stem gelieerde tijdschrift Critisch Bulletin in 1934 zijn lezers opriep hun mening te geven over Politicus zonder partij, kroop Ter Braak in de huid van de studente Thea Poortman. In zijn stuk prees Ter Braak de stijl en het kunstig gebruik van de paradox, maar signaleert hij ook ‘een gebrek aan religie’ in Politicus zonder partij. In het exemplaar van Afscheid van domineesland (1931) dat Ter Braak aan Du Perron cadeau doet, schrijft hij de opdracht: ‘voor Eddy / in hartelijke vriendschap - / een vriendschap, die het / afscheid van domineesland / definitief maakt’.Ga naar voetnoot35. Noemde Du Perron een jeugdwerk Bij gebrek aan ernst, zijn latere werk en dat van Ter Braak zou verzameld kunnen worden onder de titel Bij gebrek aan religie. August Hans den Boef (1949) is publicist en docent aan het MIM (Instituut voor Media en Informatiemanagement) te Amsterdam. Sjoerd van Faassen (1949) is hoofd Collecties van het Letterkundig Museum |
|