Quote
Josje Kraamer
Fetisj!
Op 10 februari 1996 werd in het Letterkundig Museum in Den Haag de tentoonstelling ‘Fetisj! Schrijvers en de dingen’ geopend door Nicolaas Matsier, die er in de Volkskrant (16-2-1996) ook een groot en enthousiast artikel aan wijdde. Hij noemde de expositie uiterst onderhoudend en loofde ‘het hoge gehalte aan speelsheid’ ervan.
Wat is er te zien? Weinig.
De tentoonstelling trekt de lijn door die ook de rest van het Nederlands Letterkundig Museum kenmerkt: een volstrekt misplaatste meligheid die al direct begint als men het gebouw nog maar net binnen is. De typemachine van pretfiguur Bob den Uyl, de ‘Poezietrekker’ van pretfiguur J.P. Guépin (een soort fruitautomaat waarin men vier kwartjes kan werpen om een kwatrijn aan de machine te ontlokken) en de prijzenkast van pretfiguur Heere Heeresma heb ik al achter de rug alvorens ik in het zaaltje arriveer waar de fetisj-dingen van de schrijvers in glazen vitrines staan opgesteld. Wat opvalt, is dat de hier verzamelde rotzooi voornamelijk niet van echte schrijvers afkomstig is. Het eerste object is al meteen mis: een plastic hondje (Bobby) van J.M.A. Biesheuvel. Dat hondje is niet interessant en Biesheuvel ook niet. Gerard Reve merkte over Biesheuvel in een interview volkomen terecht op: ‘Hij heeft vermogen om te schrijven, maar er is een grens aan het anekdotische.’
Dit laatste lijkt niet te gelden voor de directie van het Letterkundig Museum: in plaats van bij deze tentoonstelling mooie gedichten aan de wand te hangen, hangt er nu een sonnet van Jan Kal, een anekdotische rijmelaar die al jaren naast de subsidiepot grijpt en daar volkomen misplaatst ontzettend over klaagt.
‘Fetisj!’ is kortom een ergerniswekkende expositie. Er is ook niks gedáán met het weinige dat staat opgesteld. Als ik het driedelige carnavalskostuum zie van Louis Couperus, dan wil ik daar ook een foto bij met daarop de auteur onbekommerd feestend in dat malle pak. En wat moeten we met een ‘rouwlint, zoals afgebeeld op het omslag van de roman De biograaf (1975) van Willem Brakman’ -ik wil het echte rouwlint dat stond afgebeeld op het omslag van die roman!
Het nut van deze expositie ontgaat mij volkomen. En, kun je je afvragen, waarom iets dergelijks bezoeken als de inrichters van de tentoonstelling er zélf al lacherig over doen, getuige het door hen rondgestuurde persbericht dat opent met een citaat uit het boekje De beste schrijver van Nederland van de pretfiguren Ronald Giphart en Bert Natter. Giphart en Natter schrijven dat de directeur van het Letterkundig Museum die man is ‘die zijn geld verdient met literair-necrofiel fetisjisme: het verzamelen van dingetjes van dode schrijvers op kosten van de trouwe ploeterende belastingbetaler.’ Voor ‘Fetisj!’ is er overigens niets nieuws verzameld: alles wat er te zien is, komt rechtstreeks uit de kelders van het museum of is al lang al eens eerder te zien geweest. Nee, wat ze hadden moeten doen is aan levende schrijvers vragen iets belangwekkends af te staan. Nu ligt er een envelop met een plukje haar uit 1867. Van Herman Gorter. Wie zegt mij dat het werkelijk het haar is van Gorter? Onsmakelijk idee trouwens. Geef mij dan maar een pluk van de weelderige lokken van A.F.Th. van der Heijden. Die is bovendien in staat om er zelf ook iets aardigs bij te vertellen.
Door dat Letterkundig Museum moet maar eens flink de bezem worden gehaald.