Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd[p. 67] | |
Rudolph Wurlitzer
| |
[p. 68] | |
Niemand zei wat of groette hem, een houding die A.D. aanvaardde en zelfs toejuichte. Hij ging aan tafel zitten en stak een sigaret op. Toen hij de helft van de sigaret had opgerookt, vroeg hij wanneer het optreden begon. ‘Nooit,’ zei de zwarte man. Hij stond op en keek op Melissa neer, een boze verwarde blik in zijn ogen. ‘Er komt nooit geen optreden meer. Nooit niks meer. Nergens.’ Melissa zwaaide haar lange benen over de rand van de bank en zette haar bril af. Haar ogen stonden dof en glazig. ‘Je hebt een contract, Charlie,’ zei ze, terwijl ze naar de vloer keek. ‘Ik heb een contract met mezelf, liefje,’ zei Charlie. ‘En dat zijn de regels van het spel en zo wordt het gespeeld.’ Melissa stond op. Door de lagen make-up heen zag ze er oud, uitgezakt en afgeleefd uit. ‘Rot dan maar op,’ schreeuwde ze. ‘Van het begin af aan heb je me als een voddenbaal behandeld.’ ‘Je hebt jezelf als een voddenbaal behandeld, zoveel meer heb je trouwens niet in je mars. Je bent een geestelijk wrak, schatje. Dat meen ik oprecht.’ Melissa pakte de pot mayonaise en keerde die om; een grote klodder viel op Charlie's schouder. Hij stond daar maar en liet het toe. ‘Je wilde altijd al een albino zijn,’ zei de drummer, een man met dunne lippen en lege blauwe ogen. ‘Groen heeft je nooit gestaan.’ Het andere lid van Gang Greene pakte zijn gitaar. ‘Dat doet de deur dicht,’ zei hij en liep de kamer uit. Charlie keek hem na en scheurde toen Melissa's zijden blouse van haar lichaam. Vóór hij de deur uitliep, veegde hij langzaam de mayonaise weg. De drummer verpakte de rosbief en de ham in een servet. ‘Voor onderweg,’ zei hij en ging Charlie achterna. Melissa liep terug naar de bank en ging zitten. Tussen haar borsten was een kleine sierlijke tatoeage van een naar beneden wijzende dolk te zien. Ze keek naar A.D. ‘Neuk me,’ zei ze. ‘Ik denk niet dat dat goed zou uitkomen.’ ‘Wat komt niet goed uit?’ ‘Ik zou hem niet omhoog kunnen krijgen.’ ‘Als je het niet probeert, weet je het nooit.’ Ze zuchtte, het hoefde al niet meer. A.D. vroeg of hij betaald zou worden. ‘Nee,’ zei ze. ‘Vanaf nu moet iedereen het zelf opknappen.’ Hij bood haar zijn jasje aan, dat ze verstrooid accepteerde. ‘Je kan me naar huis rijden voor mijn spullen,’ zei ze. ‘Ik ga ervandoor.’ Melissa reed. Ze vertelde A.D. haar levensverhaal, maar hij luisterde niet omdat zijn eigen verhaal hem al te veel was. Ze verliet de grote snelweg en reed vijftien kilometer lang over een modderige weg tot die ophield. Voor een kapotte bestelauto stonden twee station-wagons en een VW-busje geparkeerd. Aan één kant stonden een schuur en een kraal die ruimte bood aan drie paarden. Achter de kraal lag de woestijn in het maanlicht te glinsteren. ‘We leven hier in een klotesoort commune,’ zei Melissa. ‘De clubeigenaar heeft de ranch als hobby. Het is een complete nachtmerrie.’ Hij liep achter haar aan langs de zijkant van het huis waar ze zich, op een stenen veranda waar rondomheen aardewerken potten met cactussen en portulaca stonden, naar hem omdraaide. ‘Ze denken dat ik de andere pianist heb vermoord. Owen.’ ‘Ik vel geen oordeel,’ zei A.D. ‘Ik wil gewoon naar L.A.’ Melissa ging op een witte rieten bank zitten. Terwijl ze tegen een kussen leunde, sloot ze haar ogen. ‘Ik denk dat ik op de een of andere manier Owen geholpen heb zichzelf te vermoorden,’ ging ze verder. ‘Door die kleine gemene rotstreken dragen we allemaal bij aan het definitieve einde van een verhouding. Herken je het liedje?’ ‘Denk 't wel,’ gaf A.D. toe. ‘In ieder geval de melodie.’ ‘Nu mijn carrière naar de kloten is, ga ik m'n boeltje pakken en rij ik naar L.A. Waarom help je me niet een nieuwe bladzijde in mijn levensverhaal op te slaan? Ik betaal je auto en je benzine en je motels wel, en jij helpt me bij het rijden en het aftasten van mijn behoeften, die aanzienlijk zijn.’ Hij ging akkoord maar vroeg wel om enig uitstel. ‘Ik ga een ritje op een van die paarden daar maken en dan slapen tot ik wakker word. Als je er dan nog bent, rij ik je naar L.A.’ Hij nam zijn Levi-jasje van haar schouders omdat de nacht koud was geworden en omdat hij haar een beetje voor de gek wilde houden. Toen liep hij naar de kraal toe een zadelde een vosmerrie. Hij sprong in het zadel en liet het paard naar de woestijn lopen, terwijl hoge grijze saliestruiken zich aftekenden tegen de eerste sporen van de dageraad. A.D.'s vader had op een bepaald moment in zijn korte, stormachtige carrière racepaarden bezeten, en dat was een tijd geweest die ze samen hadden doorgebracht en waarin ze 's morgens vroeg naar de renbaan buiten Cleveland reden. Maar de paarden waren niet snel en zijn vader ook niet, en nadat hij was gepakt omdat hij ongedekte cheques uit Ohio in Iowa wilde innen, kwam hij gemakkelijk op borgtocht vrij en hoorde nooit meer iemand iets van hem. Hij moet ook momenten zoals deze hebben gekend, dacht A.D., overgeleverd aan wat er ook maar aan griezelige dingen onderweg konden gebeuren. Het deprimeerde hem dat hij aan zijn vader dacht en zich zo verlamd voelde. Zijn eigen hoofd leek niet bij de rest van zijn lichaam te horen, alsof er ergens iets mis was met het draaivlak. Hij had een vaste plek nodig, moest zich niet door een naamloos paard over een vlakte laten dragen waarmee hij geen voeling had. Alsof hij reageerde op deze plotselinge behoefte aan richting, leidde hij het paard langs de oever van een arroyo, maar de arroyo hield opeens op en hij moest de zadelknop vasthouden toen het paard weer naar de woestijn omhoog klauterde. Hij reed door en spoorde het paard tot een galop aan, terwijl zijn stemming veranderde toen de zon als een platgedrukte tomaat boven de horizon uitsteeg. Door het rijden in de open vlakte werd hij een beetje heen en weer geschud; laat de rest maar stikken. De scherpe geur van de saliestruiken hing om hem heen en zijn geest werd loom toen hij het dichte bos van piñonbomen en jeneverbesstruiken inreed. Een afhangende tak striemde hem en er verscheen bloed op zijn voorhoofd. Maar A.D. was zo verzonken in de mythologie van zijn tocht te paard dat hij de pijn als een initiatie onderging, en terwijl hij weer de open vlakte opreed, liet hij zich andermaal door de stralende nieuwe dag opnemen. Het paard testte de teugels en wilde zich laten gaan, en hij liet de teugels de rest van de tocht ook vieren - gestrekte draf als dat zo moest zijn - en ze reden in galop door de woestijn en langs de oever van een stilstaande groene rivier. Een geweerschot doorbrak het getrappel van de hoeven. Dan nog een. Langs de rivieroever kwamen twee op hol geslagen paarden met hun berijders recht op hem af. Het was een beeld dat A.D. nooit zou kwijtraken, een beeld dat hij voortdurend voor zich zag, zonder waarschuwing vooraf, altijd in slow motion, terwijl de gestalten naar hem zwaaiden alsof ze zich onder water bewogen. Toen A.D.'s paard bokkig een steile heuvel nam, passeerde de eerste berijder hem, haar lange zwarte haren wapperden achter haar aan terwijl ze zich verbeten aan de manen van het paard vasthield, een blik van verbazing en ontzetting op haar gezicht. Het tweede paard maakte een zwenking, kwam de heuvel op en galoppeerde nek aan nek naast hem, terwijl de berijder hoog in het zadel stond en zijn lange armen en benen volkomen ontspannen op en neer bewogen. Hij wist een kreet te slaken en keek in A.D.'s richting, een sluw lachje op zijn bleke magere gezicht, alsof een of ander deel van hem de dolle wilde rit volledig onder controle had, zelfs toen zijn lichaam over de nek van het paard naar de grond vloog. A.D.'s paard maakte weer een zwenking en rende regelrecht terug de woestijn door. Er klonken meer schoten, gevolgd door een groep ruiters die op de top van een heuvel verscheen. Het drong vaag tot hem door dat het Indianen waren en dat ze van plan waren een serie pijlen op hem af te schieten. A.D. zag de pijl tamelijk duidelijk toen die uit de schitterend blauwe hemel opdook en voelde de resolute gang van zijn paard dat die pijl tegemoet liep. Toen werd het helemaal donker en wist hij niets meer.
Hij kwam later bij - twee dagen later zouden ze tegen hem zeggen-, zich er alleen van bewust dat zijn hoofd in verband was | |
[p. 69] | |
gewikkeld en dat hij nog leefde. Toen hij weer wakker werd, bleven de duisternis en de pijn. Zijn handen tastten het verband over zijn ogen af en bij de gedachte blind te zijn zakte hij andermaal weg en rolde zich op, jankend en kreunend als een klein dier. Nog later werd hij weer wakker en schreeuwde het uit. Een hand raakte zachtjes zijn pols aan. ‘Je bent een oog kwijtgeraakt,’ zei een mannenstem. ‘Je andere oog wordt weer beter, het is alleen een beetje getraumatiseerd en je zult er een paar weken niet mee kunnen zien. Het is een soort plaatselijke shock.’ ‘Welk oog ben ik kwijt?’ ‘Het linker.’ ‘Bent u de dokter?’ vroeg A.D. ‘Helaas niet. Maar ik heb je kaart gelezen. Ik ben de laatste persoon die je gezien hebt voordat je die pijl tegenkwam. Ik heet Walker Hardin.’ Weer zag hij die maffe marionetachtige figuur over de nek van het paard vliegen, alsof er onmiddellijk een film werd herhaald. ‘Enorme klootzak,’ zei A.D. ‘Je hebt me bijna vermoord.’ ‘Dat klopt.’ Walkers stem was zacht en zakelijk. ‘Je was er bijna geweest.’ De hand trok zich van A.D.'s pols terug en hij kon Walker een glas water horen inschenken. ‘Mijn paard was aan het spoken,’ legde Walker uit. ‘En toen sloeg Evelyns paard op hol. Het was een spectaculaire rit.’ ‘Krijg de kolere met je spectaculaire rit,’ zei A.D. ‘En die Indianen?’ ‘Dat waren Apachen die net drie bergbewoners wilden scalperen.’ Dat beeld maakte A.D. woedend. ‘Er zijn helemaal geen bergbewoners in de woestijn,’ schreeuwde hij. ‘Ze waren op weg naar Mexico naar de hoeren.’ Zijn hand tastte naar zijn blinde oog. Dat gelul kon hem allemaal niks schelen. Er was een compleet oog uit zijn hoofd verwijderd en hij wilde dat terug. Hij wilde geen zwart ooglapje of een of ander stukje rond glas. Hij wilde het oog van die klootzak en hij strekte zijn arm naar Walker uit. Oog om oog. Walker greep A.D.'s klauwende hand en drukte die langs zijn lichaam naar beneden. Zijn greep voelde aan als een handboei. ‘We reden met z'n allen een filmset op,’ zei hij. ‘Je hebt de eerste opnamen van die dag verknald.’ ‘Je bedoelt dat 't allemaal niet echt was?’ vroeg A.D. ‘De pijl was ongetwijfeld echt.’ ‘De pijl?’ ‘Ja. De pijl.’ ‘Goed, ik ga iemand een proces aandoen,’ zei A.D. ‘Mijn gezichtsvermogen is met de helft verminderd en daar moet iemand voor boeten.’ ‘Hoeveel denk je dat de helft van je gezichtsvermogen waard is?’ ‘Waard? Hoe moet ik nou weten hoeveel een oog waard is? Ik zal geen omtrekken meer kunnen onderscheiden of perspectief. Dat is een permanente handicap.’ Walker antwoordde niet. A.D. dacht dat hij om te beginnen twee miljoen dollar zou vragen en dan tot een miljoen zou zakken, het absolute minimum. Het idee een oog te verliezen om daarvoor een zak goud te krijgen leek op de transactie van zijn leven. ‘Je zult het nog moeilijk krijgen geld van die filmmensen los te krijgen,’ zei Walker, alsof hij A.D.'s gedachten had geraden. ‘Hun advocaten krijgen allemaal vooruitbetaald en ze hebben niets anders te doen dan de boel vertragen en je naaien. Ze hebben ook wat drugs in je zak gevonden die ze aan de sheriff hebben overgedragen.’ A.D.'s hoop vervloog net zo snel in rook als die was opgevlamd. ‘Het lot wil, dat mijn vader de regisseur van die waardeloze film is,’ zei Walker. ‘Hij zal zeker proberen iets met je te regelen omdat hij altijd dingen aan het regelen is. Als ik jou was, zou ik zeker luisteren naar wat hij te bieden heeft.’ A.D. kon horen hoe Walker langzaam en ongemakkelijk in zijn stoel zat te draaien. ‘Zit je erg in de kreukels?’ vroeg hij. ‘Een gebroken schouder en een paar gekneusde ribben. Geen blijvend letsel.’ ‘Wie was dat meisje?’ wilde A.D. weten. Hij begon weg te zakken, maar hij wilde niet dat Walker wegging zonder dat hij wist wie het meisje was. ‘De vrouw van mijn vader,’ luidde het antwoord. ‘Ik zie het niet zitten,’ zei A.D. ‘Wat niet?’ vroeg Walker met een zachte en droevige stem die van ver kwam. ‘Een regeling,’ fluisterde A.D. ‘Wat voor regeling?’ ‘Welke dan ook. Een regeling is een regeling. Ik wil het meubilair gewoon blijven verslepen. Ik wil thuis niet betrapt worden op het testen van de weegschaal.’ Hij kraamde onzin uit. Hij wilde meer kwijt over de regeling en horen wat Walker te melden had, maar de woorden ontschoten hem en toen was het te laat en zakte hij weg in een pijnlijke slaap.
Walker bleef bij A.D. toen die sliep en waakte met een sombere blik over hem, onderwijl luisterend naar zijn lichte, beperkte ademhaling. Op het nachtkastje lag een pakje Marlboro's. Terwijl hij één hand gebruikte vanwege het gips om zijn hals en schouder, deed hij langzaam het pakje open en tikte er een sigaret uit. Hij streek een lucifer af, hield de vlam bij de sigaret in zijn mond en inhaleerde diep. Hij had vijf jaar, of misschien was het wel langer, niet gerookt en de rook maakte hem duizelig en zorgde er meteen voor dat zijn longen zeer gingen doen. Maar hij had die zonde op de een of andere manier nodig en hij was ook blij met de gelijkmatige pijn in zijn schouder, alsof die zere plek hem zou kunnen helpen de laatste paar chaotische dagen te overzien, het duistere en hachelijke heden erbij inbegrepen. Toen zijn vliegtuig een week geleden na een vlucht van zeventien uur vanuit Hong Kong op de luchthaven van L.A. was geland, waren er ongeveer vijftig minuten voorbijgegaan waarin Walker niet had geweten waar of wie hij was. Toen de passagiers opstonden om het vliegtuig te verlaten, stond hij ook op hoewel hij er zelfs geen idee van had waar de rij naartoe ging of dat er zelfs maar een rij was. Hij bewoog zich naar voren omdat de anderen zich ook allemaal naar voren bewogen, zijn geest in de greep van zo'n plotselinge verlamming dat alleen zijn lichaam tot handelen in staat leek en dan alleen nog als er geen besluit of bekende richting nodig was. Van buiten zag hij er ook vreemd uit: zijn grote magere gestalte gehuld in een citroengeel Taiwanees zijden pak dat hem drie maten te klein was, zwarte krokodilleleren schoenen zonder sokken en een warrige bos blond haar dat tot op zijn schouders viel. De douane-beambte vroeg hem drie keer naar voren te stappen en toen Walker daaraan eindelijk gehoor gaf, drong het pas een paar minuten later tot hem door dat hij zijn canvas draagtas waar zijn paspoort in zat in het vliegtuig had laten liggen. Een andere beambte, met zilvergrijs haar en duidelijk hoger in rang, vroeg Walker hem alstublieft te volgen naar een zijkamertje.
Toen Walker het kamertje binnenkwam, stak een korte gespierde man met een mauve lange broek en een blauw Lacoste-tennisshirt zijn hand naar hem uit. ‘Roger Woods,’ zei hij. ‘De advocaat van je vader. Je bent hier zo weer weg.’ ‘Zo,’ zei Walker zuchtend en ging in een stoel zitten. ‘Maar zo reis ik altijd. Dat wil zeggen, de laatste tijd tenminste.’ Zowel de advocaat als de douane-beambte keken nog eens onderzoekend naar Walkers fletse groene ogen, maar zijn desoriëntatie was zo extreem dat niet was vast te stellen of hij stoned was of gewoon een van die mafkezen die tijdens Pan Am-vluchten uit het Oosten opduiken. Hoe dan ook, drugs of een mystiek verlies van vermogens waren niet aan de orde. Walkers canvas tas kwam boven water en werd op een tafel neergezet. De zilvergrijze beambte stalde de inhoud uit met de neutrale onverschilligheid van een chirurg: een witte katoenen broek, vuil ondergoed en vuile sokken, een woordenboek Hindoe-Engels, een pocketboek van John D. MacDonald, een beeldje van klei dat een Boeddha met een rode hoed op leek voor te stellen, een gescheurd aantekenboekje, een verschoten Polaroid-foto van Walker en een oogverblindend mooi blond meisje in een sarong die gearmd voor het Grand Hotel in Calcutta stonden, en ten slotte het paspoort. De beambte bla- | |
[p. 70] | |
derde het met een hand door en bestudeerde de litanie van stempels. ‘Behoorlijk lang in India geweest zie ik, Nepal, twee keer Thailand, nee, drie keer, Zuid-Korea, Japan, Hong Kong. U bent een bereisd man, Mr. Hardin.’ ‘Bereisd, ja,’ beaamde Walker. ‘U bent twee jaar in het buitenland geweest en uw paspoort is meer dan een jaar verlopen. Van uw kant een tamelijk ernstige vorm van onoplettendheid. In andere omstandigheden zou u in ernstige problemen zijn.’ ‘Helaas zijn er alleen deze omstandigheden,’ zei Walker, alsof ze middenin een serieuze discussie zaten. ‘Ik bedoel, ik weet niet beter of er zijn geen andere omstandigheden.’ De beambte nam Walker nauwkeurig op om te ontdekken of hij misschien de snuggere bink uithing, maar uit de manier waarop Walker naar een van de blauwe Topside-schoenen van de advocaat staarde bleek duidelijk dat hij geestelijk zo ver weg was, dat er geen sprake van een houding was. ‘Laten we maar gewoon heel kort zeggen dat je vader een vriend in heel hoge kringen heeft,’ zei de beambte. ‘De president,’ zei Walker op vanzelfsprekende toon. Er viel een stilte in de kamer, omdat niemand had gewild dat die imponerende titel inderdaad werd uitgesproken. ‘Nou ja, Wes Hardin en de president hebben elkaar zeker persoonlijk ontmoet,’ zei de advocaat, en knikte naar de beambte terwijl hij Walkers tas pakte en hem zachtjes het kamertje uitleidde de lange gang door naar de ruimte waar de bagage aankwam. Toen ze op de koffers stonden te wachten, drong de bekende geur van ozon en uitlaatgassen door de beschermende laag heen die Walker zo stevig om zich heen had opgebouwd. Terwijl hij door de glazen deur naar de passagiers buiten staarde die door het walmende verstikkende licht waadden, begon hij met iedere vezel van zijn lichaam, zo niet zijn bedwelmde geest, de stille uitstraling van de stad, zijn stad, te herkennen, en pas toen bekende hij zichzelf dat hij thuis was. ‘Je vliegt morgen naar Santa Fe,’ zei de advocaat. ‘De produktie-secretaris zal je voor deze nacht naar je vaders huis rijden. Als je me je kaartje geeft, haal ik de rest van je bagage.’ ‘Ik heb geen bagage,’ zei Walker. ‘Geen bagage,’ herhaalde advocaat, alsof dat informatie was waarmee hij geen raad wist. Walker liep de advocaat achterna toen die de deur openduwde de lome duffe buitenlucht in, en naar een zwarte BMW toestapte. De advocaat deed de deur open, gooide de canvas tas op de achterbank en wachtte tot Walker was ingestapt. Toen hij de deur achter Walker dicht deed, boog hij zich door het open raam naar binnen en kneep in zijn schouder. ‘Verdomd goed dat je thuis bent gekomen. Je vader zal het verschil merken. Z'n conditie is niet zo best.’ De BMW reed weg van de trottoirband de verkeersstroom richting San Diego Freeway in, en toen pas merkte Walker de bestuurster op. Ze droeg een donkere bril op een smal sensueel gezicht en haar zwarte haar werd van achter in een knotje bijeengehouden. Beroeps, dacht Walker. Zoals Lauren Bacall in The Big Sleep, hoewel Lauren Bacall niet echt beroeps was geweest, of dacht hij aan een andere film? Het was lang geleden dat hij ook maar aan films gedacht had, maar op wie ze ook leek, ze was zonder meer rustig en beheerst, terwijl ze niets zei en niet eens naar hem keek. Ze passeerde de grote snelweg en sloeg bij La Brea naar het noorden af. Het was avond en er stond een rij kantoorgebouwen die er twee jaar geleden nog niet waren, reikend tot in de smog en de donkere schaduwen van Hollywood Hills. Hij was er bijna zeker van dat ze niet richting zijn vaders huis in Beverly Hills gingen, en met grote inspanning - die hem licht deed stotteren - vroeg hij of zijn vader was verhuisd. ‘Hij woont nog steeds aan Mulholland Drive,’ zei ze met zachte, niet-professionele stem. ‘Hij wilde dat ik je naar de Griffith Observatory meenam voordat we naar huis gingen. Hij zei dat je misschien in hoger sferen of gedesoriënteerd of zoiets was en misschien wat tijd nodig had. Hij heeft me een instructielijstje voor je terugkeer gegeven.’ ‘Daar twijfel ik niet aan,’ zei Walker. De Griffith Observatory was de plek waar ze Rebel Without a Cause hadden opgenomen, een kunstgreep die zijn vader vaak op hem had toegepast en een associatie- dat wist Walker zeker - waarvan zijn vader zich bewust was geweest toen hij zijn terugkeer-instructielijstje dicteerde. Hij raakte plotseling in paniek toen hij zich de kameraad van James Dean in de film niet meer kon herinneren. ‘Weet jij nog wie die jongen was in Rebel Without a Cause met James Dean? Aan het slot ging hij dood.’ ‘Sal Mineo. Ze noemden hem Plato. Hij werd een tijdje geleden vermoord. In het echte leven bedoel ik. Een of andere homodrugscene.’ Ze draaiden de steile weg naar het observatorium op en reden naar het parkeerterrein. Beneden hen schenen miljoenen lichtjes in de vallende duisternis als elektrische nachtbloemen. Walker stapte uit de auto en liep naar een bankje. Hij voelde zich wat slapjes en bleef een tijdje zitten, terwijl hij zich alleen op zijn middenrif concentreerde dat op en neer ging. Hij was het meisje vergeten toen zij haar handen voorzichtig op zijn hoofd legde. Het was een gebaar waarop hij niet bedacht was en zijn dijen en armen begonnen te trillen. ‘Waarom ben je zo lang weggeweest?’ vroeg ze. ‘Ik heb pas een maand geleden iets over je gehoord.’ ‘Ik weet het eigenlijk niet. Na een tijdje was het te moeilijk om terug te gaan.’ ‘Ik heb dat altijd willen doen,’ zei ze zuchtend. ‘Gewoon vertrekken en de filmio laten stikkio.’ Toen haar handen tot op zijn schouders afzakten, sloot hij zijn ogen. Ze deed zonder twijfel niet wat ze leek te doen, terwijl haar handen over zijn nek wreven. ‘Staan al die handelingen op de terugkeer-lijst?’ vroeg hij. ‘Tot nu toe wel.’ ‘Als het niet zo was, zou je dit dan ook doen?’ ‘Als ik niet voor de filmmaatschappij zou rijden, was ik hier niet, als je dat bedoelt.’ En toen was het te laat want ze viel op haar knieën voor de bank en wreef haar wang tegen zijn overeindstaande lul. Hij wilde zich met hart en ziel terugtrekken, om zijn lid onder haar strelingen pesterig te laten verslappen, strelingen waarbij ze nu haar duim en wijsvinger gebruikte terwijl ze zijn gulp losritste. Maar het was meer dan een jaar geleden dat hij een erectie had gehad, laat staan een orgasme, en hart en ziel waren niet voldoende om het kloppen en zwellen in hem tegen te houden. O, laat m'n vader de kolere krijgen, dacht hij, als hij dit ook in zijn schema had ingepast, die gehuurde teef voor hem, knielend onder zijn regie op afstand, haar mond die nu nat en oneindig was, hem omvattend als een afgesproken ‘Welkom Thuis Zoon’. De straal leek uit zijn tenen te komen en zijn lichaam door elkaar te schudden, terwijl hij bijna het bewustzijn verloor toen hij klaarkwam en bleef komen, tot de laatste uitgeperste druppel. Naderhand reed ze hem zwijgend naar zijn vaders huis aan Mulholland Drive, een beroeps tot het einde, en niet zonder tederheid toen ze hem vanuit de auto welterusten toewenste.
Een Mexicaanse huishoudster die hij niet herkende deed de deur open van het zonder plan neergezette Spaanse Tudorhuis met uitzicht op de San Fernando Valley, waarnaar hij vermeed te kijken toen hij haar volgde naar de entrada, en de trap met ingelegde Provençaalse tegels af naar de indrukwekkende woonkamer met eikehouten balken en een stenen haard en Japanse en Eskimo-voorwerpen die aan de muur hingen. Het was duidelijk geen kamer waarin hij thuis hoorde, en in plaats van de borrel aan te nemen die de huishoudster hem aanbood, zei hij dat hij liever naar zijn kamer ging. Op onbewogen toon zei ze, dat zijn kamer, de kamer waarin hij was groot geworden en altijd had geslapen als hij op bezoek kwam ‘No más’ was, omdat de ‘señora’ hem voor zichzelf had genomen. Hij volgde de huishoudster door een zijdeur en langs de zijkant van het zwembad naar een gastenhuisje dat hij nooit eerder had gezien. De suite van twee kamers, met een kitchenette en een sauna, was schoon en wit en er stonden pas afgesneden rozen in een blauwe porseleinen vaas op het aanrecht. Hij ging op het kingsize bed zitten maar stond meteen weer op, omdat hij een onbedwingbare behoefte voelde iets vertrouwds aan te raken of te ruiken. Hij liep naar buiten naar het zwembad, een watermassa die hij zich zonder moeite herinnerde. Maar toen hij op een dekstoel ging zitten, ontdekte hij dat ook de vertrouwde omgeving opnieuw ingericht was. | |
[p. 71] | |
‘Hallo daar,’ sprak een forse Engelse stem aan het andere eind van het zwembad. Walker kon vaag het hoofd van een man onderscheiden dat uit een borrelende Jacuzzi stak. De Jacuzzi was ook nieuw, net als het andere gastenhuisje achter het zwembad. ‘Net geland?’ vroeg de man. ‘Ik haat die vlucht uit New York, hoewel die over de pool vanuit Londen duizend keer erger is.’ ‘Ik ben vanuit Hong Kong gekomen,’ zei Walker en trachtte zich te herinneren of ze elkaar kenden. ‘Maakt niet uit.’ Het hoofd van de man verdween en dook weer op als een nieuwsgierige zeehond. ‘Maar ik benijd je niet om dat project. Detroit in de zomer, dat is aan mij niet besteed, hoewel ik ernstig twijfel of die ouwe zak er ooit wel aan toe komt.’ ‘Wat is er met hem aan de hand?’ vroeg Walker zich af, er nu van overtuigd dat hij abusievelijk voor iemand anders was aangezien. ‘Ik denk dat hij gewoon door die primitieve brandstof die zijn motor verbruikt heen is; woede, angst - wie weet? Maar begrijp me niet verkeerd, ik zal zeker een traan plengen, misschien wel twee tranen, als hij doodvalt, en niet zozeer omdat het me meer dan een paar pond zal kosten als hij de opnamen waarmee hij nu bezig is niet afmaakt. Hij zit toch al drie miljoen boven de begroting met al die gebruikelijke onzin en flauwekul die erbij komt... Maar ik hou van hem als van een broer, of misschien een half-broer.’ Walker stond op en liep het huis binnen. Er was niemand te zien en hij liep naar boven zijn vaders kamer in. Die was al dertig jaar lang niet veranderd: stapels scenario's op zijn mahoniehouten bureau, de overvolle boekenkast die een hele wand besloeg, het grote bed met de twee olifantetanden, de twee naakten van Modigliani en de kaart van Venetië aan de muur, terwijl zijn met de hand gemaakte geweren in hun glazen Chippendale-kist rustten. Het enige bewijs van de nieuwe señora was een slappe strooien hoed op de zitting van een rieten leunstoel. Hij liep de gang door en ging zijn eigen kamer binnen. Alles was veranderd. Verdwenen waren de originele tekeningen van de sets van drie Busby Berkeley-Films die zijn vader hem op zijn dertiende verjaardag had gegeven; de omlijste foto van zijn nu dode moeder die naast haar Cessna stond en op Amelia Earhart in haar vliegpak leek, terwijl zijn vader sloom uit de cockpit keek; en zijn boeken en de hele rest van de lijst die hij zich niet meer voor de geest kon halen. Het was allemaal verdwenen. Vervangen door kale witte muren, een sober eenpersoonsbed, een eenvoudig bureau gemaakt van eikehout, twee ongeschilderde houten stoelen met een rechte rug, een oude kapiteinskoffer en een rond, met de hand gehaakt kleed. Hij pakte een foto op die op het bureau stond en die een klein meisje van acht of negen liet zien met een pop in haar armen, terwijl ze voor een man en een vrouw stond; ze hadden allemaal een wollen broek, grote laarzen en een parka aan. De man met een Indiaans gezicht, streng en ernstig, keek direct in de camera, terwijl de vrouw, bleek en met wit haar, weemoedig lachend naar het kruintje op haar dochters hoofdje staarde. Achter hen kwam rook uit een teerpapieren blokhut, een berg hout ernaast. Hij liep de volgende deur binnen naar zijn zusters kamer. Die was ook van zijn verleden ontdaan en veranderd in een bibliotheek - tv-kamer. Helemaal, op haar boeken na die nog steeds in hun, de hele wand beslaande, boekenkasten stonden, en een omlijste foto boven de nieuwe witte bank. Hij bestudeerde de foto alsof hij naar vingerwijzingen zocht. Zijn zuster, blond en bleek en teer, stond naast hem op een tennisbaan. Ze droegen onberispelijk witte shorts en T-shirts, terwijl ze hun rackets uitgestoken hielden alsof ze voorbereid waren op het terugslaan van een bal die de grond nog niet geraakt had. Ze lachten allebei - zijn zuster wat minder, maar zij was altijd al terughoudender geweest als het om wedstrijden en sociale activiteiten ging. Hij moest toen zestien zijn geweest en zij natuurlijk twee jaar jonger. Op haar gezicht viel niets van innerlijke onrust te bespeuren, niets meer dan een knappe Beverly Hills-tiener die voor de camera lachte. Walker ging op de bank liggen, sloot zijn ogen en viel meteen van uitputting in slaap. De volgende morgen miste hij zijn vliegtuig naar Santa Fe, ondanks dat de huishoudster hem wekte en de chauffeur buiten in de limousine wachtte. Omdat hij een latere vlucht nam, had hij tijd om zijn haar door de huishoudster te laten knippen en wat kleren door haar te laten kopen aan Modeo Drive, terwijl hij in bed bleef. Toen hij ten slotte in Santa Fe landde, was zijn uiterlijk aanzienlijk veranderd. Hoewel nog steeds mager en uitgeteerd, zag hij er op het eerste gezicht uit als een mannequin in een etalage, met zijn nieuwe Adidas-schoenen, Franse spijkerbroek en fleurig geruite sporthemd. De publiciteitsman van de film reed hem, onder een vuurrode avondhemel doorschoten met paarse strepen, naar het westen de woestijn in. Het was donker toen ze op de set aankwamen, waar een aantal caravans en vrachtauto's aan de kant van een modderige weg stonden, die kronkelend naar een riviertje toe afliep. Zijn vader zou de hele nacht aan het opnemen zijn en was op dat ogenblik bezig met zijn eerste opstelling. Walker wachtte in zijn caravan, terwijl hij zich een bel tequila inschonk en voor het eerst in twee jaar naar de televisie keek. Een uur later kwam zijn vader, een grote pezige man met een witte baard en blauwe, roodomrande ogen. Eerst zag Wesley Hardin zijn zoon niet liggen achterin de caravan, kijkend naar de TV met het geluid af, omdat hij in een verhit debat met de producent gewikkeld was. ‘Het kan me geen reet schelen wie hij is,’ zei Wesley, terwijl hij zich naar de producent omdraaide toen die na hem door de deur kwam. ‘Hij zal de rest van de rushes niet mogen zien tot ik bereid ben die te vertonen, en hij zal zich niet terugtrekken. Hij zit er te diep in.’ ‘Jij hebt 'm vanmorgen niet over de telefoon gehoord. Ik wel. Hij schreeuwde. De hele studio wist ervan dat je gisteravond tegen het filmdoek hebt geurineerd waarop de dagproduktie werd vertoond. Dat komen de geldschieters morgen te weten.’ ‘De camera was voor de vierde achtereenvolgende dag niet scherp afgesteld. Ik moest mijn scherpsteller en mijn cameraman wel ontslaan, twee mannen met wie ik al tien jaar heb samengewerkt.’ ‘Je zit vijf miljoen boven de begroting, Wesley,’ zei de producent onverstoorbaar. ‘Niemand trekt zich iets van verklaringen aan als je er vijf miljoen boven zit.’ ‘Vlieg je daarom vanavond naar L.A. op me dwars te zitten?’ ‘Ik hou de studio van je lijf, wat noodzakelijkerwijs inhoudt dat ik je niet alles vertel.’ ‘Daarom heb je me natuurlijk niets verteld over dat memo dat je ze gisteren over mijn leeftijd, drinkgewoonten en algemeen bekende perversiteiten hebt gestuurd.’ ‘Je bent een onuitstaanbare vent,’ schreeuwde de producent plotseling. ‘Een vreselijke klootzak van de bovenste plank.’ De impulsieve woedeaanval van de producent kwam onverwacht en deed Wesley's onderlip van kwaadheid trillen. Toen hij naar de fles tequila greep, zag hij Walker, die hem vanuit het achterste deel van de caravan aankeek. ‘Verraad, lafheid, bedrog,’ mompelde hij, terwijl hij de fles tegen de rand van het formica-blad in de kitchenette kapotsloeg en op de producent afkwam, die vlug door de deur verdween. Toen Wesley zich omdraaide om zijn zoon te kunnen aankijken, werd Walker getroffen door het ingevallen gezicht van zijn vader dat eens zo strak gespannen had gestaan, door het hele hoofd dat aan een onzichtbare scharnier leek te hangen, alsof alleen al de druk van de zwaartekracht voldoende was om het naar voren te laten zakken. Aan de andere kant zag Wesley Hardin eruit zoals hij er altijd uit had gezien, want hij droeg op lokatie altijd dezelfde plunje: een verschoten spijkerbroek, een wit overhemd, met de hand gemaakte cowboylaarzen en een ingedeukte Panama-hoed. ‘Je ziet er vreselijk uit,’ zei zijn vader, terwijl hij op hem toeliep en de tequilafles op de vloer liet vallen. ‘Zelf lijk je ook niet in topvorm,’ zei Walker, beantwoordde aarzelend zijn onhandige omhelzing en rook de broze aftakeling en drank op zijn vaders huid en de koele schaduw van nog iets anders. ‘Gaan ze je ervoor laten opdraaien?’ vroeg Walker, om iets te zeggen te hebben. ‘Dat zouden ze waarschijnlijk moeten doen, hoewel ze het lef niet hebben. Maar dat hele kloteproject is uit de hand gelopen.’ Ze zaten elkaar over het keukentafeltje in de caravan ongemakkelijk aan te kijken, terwijl Wesley een nieuwe fles tequila | |
[p. 72] | |
openmaakte en twee glaasjes vol schonk. ‘Je had een of twee keer kunnen terugkomen,’ zei Wesley, en zijn gezicht vertrok tot een vreemd grijnslachje. ‘Dat is een zin die ik die jongen nog eens tegen Wayne heb laten zeggen, in Bitter Creek. Weet je nog? Die jongen was zo nerveus dat hij een tekst met de Hertog had, dat hij die niet zonder te stotteren kon zeggen, en ik moest hem ontslaan.’ ‘Ik ben teruggekomen,’ zei Walker. ‘Dat is meer dan ik zelf ooit had gedacht. Dat zei de Hertog. Ik was een figurant in die film.’ Wesley zuchtte, zijn hand trilde onder het tafelblad. ‘Ik dacht dat je hier al een paar dagen geleden zou zijn,’ zei hij onverwacht. ‘Ik ben gisteravond in L.A. aangekomen. Een van je produktie-assistenten kwam me afhalen.’ ‘Hoe was de welkom thuis-ontvangst?’ ‘Die kon ik niet waarderen.’ Wesley schonk zich nog een tequila in en dronk die op voordat hij zichzelf dwong Walker direct aan te kijken. ‘Heb je nieuws over je zuster?’ ‘Nee. Niet echt. Niet voorbij een bepaald stadium.’ ‘Wat bedoel je met stadium? Welk stadium?’ ‘Het stadium waarbij je niet meer weet wat iets betekent en iedereen voor zichzelf opkomt. Ik weet het niet. Ik heb haar daar nooit gezien. Ik heb een heleboel over haar gehoord. Maar jij ook. Jij hebt toch dat detective-rapport gelezen?’ ‘Wat heb je nog meer gehoord?’ vroeg Wesley behoedzaam. ‘Verschillende dingen.’ Hij ontweek de blik van zijn vader, niet in staat die langer te verdragen. ‘Er lopen mensen rond die misschien weten wat er gebeurd is. Ik zou een van hen te pakken kunnen krijgen.’ Wesley's toon was ruw en ongeduldig. ‘Wanneer?’ ‘Als ik er een te pakken krijg. Zeker niet eerder.’ ‘Lukt dat?’ ‘Lukt wat?’ ‘Er een te pakken krijgen?’ ‘Als ik eraantoe kom, waarschijnlijk wel.’ ‘Waarschijnlijk wel? Dat is niet voldoende.’ ‘Niet voldoende?’ vroeg Walker, en voelde dat er met een afschrikwekkende snelheid een gordijn tussen hen werd neergelaten. ‘Wat weet jij van waarschijnlijkheid?’ Er werd op de deur geklopt, waarna het blonde hoofd van de assistent-regisseur om de hoek verscheen. ‘We zijn klaar om te draaien, baas, wanneer u maar wilt.’ Wesley stond op, opgelucht omdat hij werd opgetrommeld. ‘Blijf in de buurt, en anders zie ik je morgen tijdens de lunch in het hotel. We filmen de hele nacht door en we zullen wellicht proberen een uur lang betoverend mooie opnamen te maken. Ze zitten me achter m'n vodden als een stelletje hyena's, dus ik heb weinig tijd. Maar we praten er op de terugweg of zo verder over. We gaan over een paar dagen drie weken naar Mexico, en de hele zaak zou binnen twee maanden klaar moeten zijn.’ ‘Ik heb geen plannen,’ zei Walker. ‘Daar was ik al bang voor. Heb je geld?’ ‘Je advocaat heeft me een paar duizendjes gegeven in L.A.’ Wesley bleef even staan toen hij de deur uitging. ‘Ik ben weer getrouwd. Misschien vind je deze wel leuk. Ze komt uit Labrador. Haar grootvader heeft jouw grootvader nog gekend.’ Walker liep terug naar het achterste deel van de caravan, ging liggen en viel meteen in slaap. Hij werd voor zonsopgang wakker. De caravan was verlaten en hij stapte naar buiten de koele nachtlucht in, terwijl hij de verblindende schijnwerpers en mistmachines ontweek en naar de plek toeliep die was afgebakend voor de paarden. Een dunne vrouw in een bruine corduroybroek en een rood flanellen overhemd was een paard aan het zadelen, en een van de cowboys keek toe. Ze bewoog zich met ontspannen zelfvertrouwen toen ze de zadelriem vastgespte en haar lange lichaam in het zadel zwaaide. Haar lange zwarte haar werd van achter bijeengehouden door twee opgerolde vlechten, en toen ze haar gezicht wendde, wist Walker dat zij de nieuwe vrouw van zijn vader was. Ze had dezelfde gelijkmatige blik in haar ogen als het meisje op de foto. ‘Jij bent Walker,’ zei ze, terwijl ze op hem neerkeek. ‘Ik heet Evelyn. Wil je een ritje maken?’ Hij knikte. Ze zag er niet ouder uit dan hij, pakweg begin dertig, met de brede jukbeenderen van de Inuït en ook de blauwe ogen en smalle neus van de Schotten. Zijn vader was met een raspaardje getrouwd. Hij moet eindelijk naar zijn geboortestreek zijn teruggekeerd en daar moet hij haar ontmoet hebben. De cowboy bracht hem een gezadeld paard en hij reed achter haar aan toen ze op een drafje langs de modderige weg ging en verder langs de oever van een langzaam stromend riviertje. Ze zette haar paard tot een galop aan toen de zon boven de horizon uitkwam, en tijdens de pogingen haar bij te houden verloor Walker de controle over zijn paard, dat voluit door de woestijn draafde, tot de botsing met A.D.
En dat was wat Walker zich herinnerde, niet precies in die narratieve vorm natuurlijk, maar in een soort algemeen verband, totdat A.D. tegen zonsopgang weer ontwaakte. ‘Ik ben hier,’ zei A.D. ‘Wie is daar?’ ‘Walker.’ ‘Laat me niet naaien, Walker. Omdat jij zo'n enorme klootzak bent, zit ik hier vast zonder ogen, zonder optreden en zonder al te veel hoop.’ ‘Wat kan je hoop geven?’ ‘Een regeling.’ ‘Je krijgt een regeling.’ ‘Hebben ze een soort bewaking ingesteld?’ vroeg A.D., plotseling nerveus omdat Walker daar maar naar hem zat te staren. ‘Ben ik er erger aan toe dan dat ze tegen me hebben gezegd?’ ‘Je toestand is stabiel,’ zei Walker. ‘Ik zit me hier gewoon af te vragen of je wel pijnstillers hebt.’ ‘Alles wat ze me geven neem ik in.’ ‘Hoelang ben je langs de weg geweest?’ vroeg Walker. ‘Te lang. Alles heb ik meegemaakt onderweg.’ Ze zwegen en weer zag Walker dat een onduidelijke nacht plaatsmaakte voor een even onduidelijke zonsopgang. ‘Heeft iemand van de band naar me geïnformeerd?’ vroeg A.D. ‘De verpleegster vertelde me dat er iemand was langsgekomen om te zeggen dat ze waren vertrokken.’ ‘Wie ben jij eigenlijk?’ vroeg A.D. ‘Behalve dan dat je je vaders verloren zoon bent.’ A.D. voelde een bijna verpletterende golf van woede door zich heen gaan, een gevoel dat, terwijl het naar buiten kwam, Walker een vreemde opluchting bezorgde. ‘Ik heb ook langs de weg gezeten, op de een of andere manier,’ antwoordde Walker, ‘en ik weet waarschijnlijk nog minder dan jij over wat er hierna komt.’ ‘Houdt dat in dat er geen regeling is?’ vroeg A.D. ‘Er kan wellicht iets geregeld worden,’ zei Walker. ‘Om in onze behoeften te voorzien. Op de een of andere manier.’ Toen hij bij dat besluit was aangeland, stond hij voorzichtig uit zijn stoel op en schuifelde langzaam de kamer uit. + Tekening van Peter Yvon de Vries
|
|