drong het tevens tot mij door dat mijn snelle oordeel niet billijk was en dat ook niet zijn kon. Want wat is het eerste dat in een mens als ik ben opkomt in een geval als dit?
Dat is simpelweg het volgende: wat zou ik op papier gezet hebben als de uitgever Nijgh en Van Ditmar mij zou hebben opgedragen over E. du Perron te schrijven. En het antwoord kan dan niet missen: heel wat anders.
Toen heb ik het boekje weer naar mij toe gehaald, ik heb het nogeens gelezen en ben tot een andere conclusie gekomen. Hoewel het mogelijk, nee waarschijnlijk, is dat er ook voor hen die Du Perrons werk gelezen hebben en in deze figuur geïnteresseerd zijn, geen nieuws in de zin van niets onthullends in staat, wil ik toch beweren dat belangstellenden het maar moeten lezen en wel om de volgende redenen. Ten eerste kan er m.i. over een figuur als Du Perron, die een zo treffende invloed op de Nederlandse letteren gehad heeft, niet genoeg gezegd resp. gelezen worden. Onzin uitgezonderd natuurlijk. Ten tweede is de verschijning van Du Perron en zijn werk in Nederland wel van uniek belang te noemen in verband met het vormen van een steeds beter begrip over de tijd toen Indonesië nog Nederlands Oostindië heette. Ten derde is wat hem overkomen is representatief voor die creatieve levens die in volle bloei begonnen te komen onder de dreiging van de tweede wereldoorlog en die door die oorlog vernietigd zijn. En verder heb ik Aty Greshoff gekend en ik zeg dat zij heus niet de eerste de beste is. Als ik overweeg dat ze op het ogenblik de hoge leeftijd van achtentachtig bereikt zal hebben, dan kan ik alleen maar duimen om nog zo helder te schrijven als ik zo oud ben. Jan Greshoff beschreef haar in zijn vers ‘Een Bezoeker Afgewezen’: ‘Zij is zo rustig, zo eenvoudig, eerlijk. Zij is zo pienter....’ Och ja, haar stijl doet wat ouderwets aan. Ze maakt weleens kleine vergissingen. Ze beweert weleens dingen die niet helemaal logisch zijn, zoals de passage op blz. 17: ‘en ook in drank stelde hij (Du Perron. C.E.) geen belang. Dit laatste was trouwens bij geen van onze vrienden het geval’.
Waarna zij ons op blz. 20 inlicht over een van de innigste vrienden van het echtpaar Greshoff en schrijft: ‘Van Nijlen was, als de meeste Vlamingen, een groot bierdrinker die heel wat potten aankon’.
Ook ligt het niet in haar aard om de vuile was op straat te gooien, zoals heden te doen gebruikelijk. Wat weer niet wegneemt dat ik met een mededeling zoals op blz. 54: ‘Dat Eddy zich na verschillende teleurstellingen op liefdesgebied enigszins op een mislukking had voorbereid is zeer waarschijnlijk,’ ook niet tevreden kan zijn aangezien ik goed geteld twee teleurstellingen heb kunnen vinden in haar verhaal. En ik stoot weleens op een voorstelling van zaken die ik niet zou willen onderschrijven zonder evenwel van onjuistheid te spreken. Het is maar hoe je de zaak bekijkt. Rekening houdend met de overmaat van bescheidenheid die bij deze schrijfster en bij haar tijd past, moet ik toch duidelijk zeggen dat ik geen spijt heb van het herlezen van deze herinneringen aan E. du Perron. De halftinten zijn ook van belang.