Een bundeltje uitgekipte geestelyke gezangen(1718)–Anoniem Bundeltjen uitgekipte geestelyke gezangen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 198] [p. 198] De heil-bron. Toon: Courante Monsieur. 1. 'k BEn als een dorstig land, Geschrookt door zonnen-brand; Ik smagt, ik snak, myn ingewant verdort, Myn tonge kleeft, zo datze schormp'lig wort. 'k Bezwyk! 'k bezwyk! ik kan niet meer, Zo ik nog langer lavens ontbeer'. Wie wyst my dog een druppel waters aan Ter koeling, om myn dorst me te verslaan? 2. Gods gramschap is een gloed Die eeuwig blaakt en woed, En bernen zal in 't onderst van de hel: De zonde brand gelyk een vuur zo fel: 't Geweten is my gants verhit, 't Welk als een vuur diep in myn boezem zit: De Satan blaast dat nog gestadig aan. Ay my! ik smelt! ik gloey! waar zal ik gaan? 3. ô 'k Zie daar d'Heil fontein, Zo zoet, zo koel. zo rein, Die zo vol-op met milde stralen vliet! Op, dorstig hert! neem 's Levens stroom om niet. Loop toe, schep, put al wat gy kont, Het staat u vry; ja lek gelyk een hont. ô Lieflyk vogt! ô ziel-verquikkend nat! Ik word van u wel dronken, maar nooit zat. 4. Hier is een dierb're vloed Van water en van bloed, [pagina 199] [p. 199] Die uit de zyde-wond van Jezus quam: Ja uit de Throon van God en van het Lam. Drie-straalig springt die Bron op aart: Dat 's kennes en regtveerdigheid, gepaart Met heiligheid: de stroom der heerlikheid Vloeit daar het Lam zyn Hemelingen weit. 5. 't Geloof is hant en vat Tot schepping van dit nat: En dat 's de mont waar meê men 't drinken moet. Geev' my dat, Heer! op dat ik smaak' hoe goet Gy zyt. Al wie maar zo eens drinkt 't Wert hem een Bron die tot 't leven sprinkt; Ja stadig uit hem stroomt; hy dorst noit meer, Maar hy geniet met vreugt zyn ziels-begeer. 6. Ziel-herder, leit ook my, Met al uw schaapjens, by Die Heil-fontein, aan 's Levens water-plas, En doe my liggen in uw voedzaam gras. Dan ben ik bly en onbeschroomt Of Zonne-brant en schrale droogte koomt. En drenkt Gy met tranen in dat dal; Gy droogt die daar geen dorst meer quellen zal. 7. Dit geeft myn ziel steeds stof Tot blydschap, dank en lof. ô God des aanziens, zaagt Gy my ook aan! 'k Wil nooit weer tot gebroken gaan. 't Is Israels Spring-ader, die de lust 't Is Bethl'hems Bornput, die de ziel-dorst blust: Daar wat de Werelt geeft tot lavenis Maar droessem, slyk, en Alzem-pekel is. Vorige Volgende