| |
| |
| |
Waldemar Noë
Merel valt in
‘Wat zei je nou daarnet?’
Dennis zucht. ‘Dat ik de dinsdagavonden met Pauls band mis.’
‘Mm...’
Meer komt er niet. Sandra ligt op de bank naar een gehuurde dvd te kijken. Hij heeft geen zin in een film, de afgelopen jaren heeft hij er al zoveel gezien. Nadat hij het laatste bord in de vaatwasser heeft gezet kijkt hij op zijn horloge, het is nog lang geen tijd om naar het Spoortje te gaan.
Hij zet de vaatwasser aan. De avondzon schijnt door het huis. Het maakt hem onrustig, alsof de zon nooit meer onder zal gaan. Alsof hij voor altijd verder zal moeten leven in deze roerloze lichtzee, begeleid door de geluiden van een Amerikaanse speelfilm. Hij tuurt met samengeknepen ogen naar het dwarrelende stof in een baan zonlicht, als een astronoom die de Melkweg bestudeert. Vreemd toch, ze houden het huis altijd zo goed schoon samen. Hun blinkende universum waar eigenlijk niets meer voor hem aan te sleutelen valt. Het huis is af, compleet met vloerverwarming, kookeiland en jacuzzi.
Nee, zijn neef Paul komt niet meer repeteren met zijn band, dat is al maanden zo. De afschuwelijke herrie die vroeger op dinsdagavond uit de kelder klonk is verleden tijd. Sinds Pauls toch wel verrassende vaderschap kwam de klad erin, hij belde een week geleden om te vertellen dat er een tweede op komst is. Geen woord over de band. Hij opent de kelderdeur.
‘Doe die deur achter je dicht,’ klinkt het vanaf de bank. ‘De katten...’
Hij loopt de krakende trap af, hier wordt niets schoon gehouden. Hij doet het licht aan en snuift de typische oefenruimtelucht op; een melange van vochtige muren, volle asbakken en verschraald bier. Peinzend bekijkt hij de apparatuur en draait even aan een knop van Pauls oranje geschilderde gitaarversterker, toch wel de grootste bron van afschuwelijke her- | |
| |
rie. De lichtblauwe Fender Mustang staat er schuin tegenaan, achteloos, alsof er vijf minuten geleden nog op gespeeld is. Hij gaat achter het drumstel zitten en pakt een stok. De band wisselde altijd en eeuwig van drummers, maar de laatste was een geblondeerd meisje wiens naam hij zich niet meer kan herinneren. Hij tikt zachtjes tegen een bekken.
Ting, ting, ting.
De laatste keer dat hij Pauls band heeft zien spelen was in een geblakerd jeugdhonk bij het park. Het handjevol toeschouwers bestond uit collega's uit andere bands, roerloos en met een minzame kennersblik volgden ze het snoeiharde optreden. Alsof ze naar een strijkkwartet stonden te luisteren. De rest van de aanwezigen hing aan de bar of was aan het poolen. Na het optreden dronken ze bier in het park. Paul praatte aan een stuk door over zijn dochter van vijf maanden, hij vroeg Dennis waarom zij geen kinderen namen.
Dat wist hij niet precies. Het kwam er om de een of andere reden niet van, en ze hadden al drie katten.
Ting, ting, ting.
Hij legt de stok voorzichtig weer op de snare en staat op.
Ach, hij hield wel van Lunch, zo heette Pauls band namelijk. ‘Rudimentaire garagerock met eigentijdse noise-injecties’, zo stond het ooit omschreven in een van de weinige recensies die de band had gekregen. Maar hij hield nog meer van de bands die zijn neef hem vaak na het repeteren liet horen. Dit móet je horen, zei Paul dan en het was altijd raak. Namen waar hij nog nooit van had gehoord. Britse en Amerikaanse bands met songs die na enkele luisterbeurten de soundtrack van zijn leven werden.
Vanaf zijn zestiende is hij aan de grote inhaalslag begonnen en popmuziek gaan verzamelen. Hij komt uit een gezin waar niet aan muziek werd gedaan; zijn vader was elektricien en hij is als cv-installateur bijna achteloos in diens voetsporen getreden. En net als zijn vader kan hij alles, hij kan in zijn eentje een compleet huis verbouwen als het moet. Hij had dit huis vier jaar geleden van zijn oom gekocht en vond het best dat de oefenruimte van zijn neef behouden bleef. Maar het huis is nu af, er wordt niet meer gerepeteerd en hij verlangt naar nieuwe muziek, een volgende soundtrack van zijn leven.
Er ligt precies nog één flesje bier in de ijskast. Hij steekt een sigaret
| |
| |
op en zet de zanginstallatie aan. Een rood lampje licht op en het lijkt alsof er een intieme dimensie wordt toegevoegd aan de muffe kelderlucht. Hij staat voor de microfoon en hoort door de speakers hoe hij de rook uitblaast in een galmende diepte. Hij begint zacht te zingen en dan harder. Steeds harder, om te eindigen in een soort van oerschreeuw. Is dit zijn eigen stem? En heeft hij hier macht over? Hij kan het bijna niet geloven. Dan ziet hij Sandra op de keldertrap staan, hij houdt meteen zijn mond.
‘Wat ben jij aan het doen?’
‘Eh... ik ben aan het zingen.’
‘O, oké. Noem je dat zingen? Het lijkt meer op een therapeutische sessie. Nou, ik ga weer naar mijn film.’
Het is ook een therapeutische sessie, denkt Dennis. Of beter gezegd, een bezigheidstherapie voor een cv-installateur die zich verveelt. Die vijfendertig is, in de kracht van zijn leven zoals dat heet, die alles voor elkaar heeft en zich onnoemelijk verveelt.
Als hij weer boven komt is de film net afgelopen, Sandra heeft net een fles wijn opengemaakt. ‘Jij gaat zo naar het Spoortje?’ zegt ze terwijl ze hartgrondig gaapt.
‘Ja.’
‘Ter compensatie van de afschuwelijke herrie die je zo mist?’
‘Precies.’
‘God, als je het zo belangrijk vindt... Begin dan zelf een band. De spullen staan er toch, je hoeft het alleen maar aan Paul te vragen.’
In het Spoortje bestelt hij drie bier en loopt ermee naar hun vaste tafel bij het raam. Koos en Arthur zijn in een druk gesprek verwikkeld over hun werk, ze zitten beiden in de thuiszorg. De gesprekken van de drie vrienden gaan onveranderlijk over voetbal, popmuziek en de thuiszorg.
‘Goed, jongens,’ zegt Dennis nadat hij het een tijdje heeft aangehoord. ‘Nu even niet meer over cliënt A. die maar niet uit bed wil komen. Ik heb zitten nadenken vanavond. Ik zou graag een band willen beginnen.’
Het blijft even stil.
‘Een band? Jij? Maar...’ Koos weet het even niet meer.
‘Ja, een band. Zélf muziek maken.’
‘Met wie dan?’ Arthur kijkt hem behoedzaam aan.
‘Ik wilde jou eigenlijk vragen om gitaar te spelen.’
| |
| |
‘Dat dacht ik al. Jezus man, ik heb dat ding al meer dan tien jaar niet meer aangeraakt.’
‘Je kunt het toch proberen? Zoiets verleer je niet zomaar volgens mij. En of we nu hier bier drinken of bij mij in de kelder... We doen er tenminste iets creatiefs bij. Ik heb Paul vanavond gebeld, en hij vond het prima dat er op zijn spullen werd gespeeld. Volgens hem was het juist goed voor de versterkers dat ze weer eens aan werden gezet... We worden gewoon Pauls vervangers, dat is toch leuk om te proberen?’
Arthur knikt nadenkend.
‘En ik?’ zegt Koos. ‘Wat moet ik dan doen?’ Hij kijkt een beetje angstig.
‘Eh... ja,’ Dennis heeft even geen antwoord klaar.
‘Ik kan je wel leren bassen, Koos,’ zegt Arthur rustig. ‘Zo moeilijk is dat niet, ik heb nog een bas op zolder staan. Als je maar belooft dat je hard oefent, anders wordt het niets. En Dennis, wat wou jij dan gaan doen?’
‘Zingen.’
Precies een week later is het zover. Koos heeft hard zitten oefenen onder de bezielende leiding van Arthur. Voorzichtig wagen ze zich aan beknopte pogingen tot samenspel, waarna er weer urenlang wordt overlegd. Om het halfuur pauzeren ze om op de bank en onder de scheve schemerlamp slap te ouwehoeren over de thuiszorg, voetbal en popmuziek. En om 01.00 uur is de ijskast leeg. Het is eigenlijk net als in het Spoortje.
‘Maar één ding, Dennis,’ zegt Koos als ze enigszins wankelend de keldertrap oplopen.
‘Ja Koos, zeg het maar.’
‘We moeten een drummer hebben, ik ben nu bassist weet je.’
‘Maar ik ken helemaal geen drummers... Pas op, die kat mag er niet in.’
Hij is avonden lang bezig met het maken van ritmetracks op een roestig metalen kastje dat Dr. Rhythm heet. Hij wist zich te herinneren dat Paul jaren geleden zo'n ding gebruikte, en na lang zoeken had hij hem achter in de kast met snoeren gevonden. Op de volgende dinsdagavonden proberen ze op de ritmetracks te spelen. Dennis drukt de knop ‘record’ van zijn walkman in en trapt daarna Dr. Rhythm aan. Het eerste omdat Koos zijn basloopjes nooit onthoudt, maar ook om er zanglijnen op te bedenken. Hij zingt ze in geïmproviseerd Engels, en hij heeft het sensationele gevoel dat hij voor het eerst in zijn leven iets doet wat niet van hem verwacht wordt. Iets wat hem niet met de paplepel is ingegoten, iets nieuws.
| |
| |
‘Nee, ik wil dit jaar niet naar Kreta of Korfu.’
‘O. En waarom niet?’ Sandra kijkt hem verbaasd aan.
‘Omdat ik wel eens wat anders wil. We gaan al tien jaar naar een appartement op Kreta of Korfu. Ik wil naar Engeland, we rijden erheen door die nieuwe spoortunnel en we zien wel wat we tegenkomen of wat voor een weer het zal zijn.’
Sandra denkt na. ‘Oké,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Dat is lang geleden... Waarom ook niet, maar niet door die tunnel. Ik wil gewoon ouderwets zuipen op de boot.’
Het is alsof ze uit een lange mediterrane vakantieslaap zijn ontwaakt. Ze vermijden de steden en wandelen overdag door het groene landschap. 's Avonds strijken ze neer in stille hotels waar het onveranderlijk naar schoensmeer ruikt. Als ze genoeg hebben van een plek nemen ze de trein om na een uur weer uit te stappen. Dennis werkt aan zijn songteksten, hij schrijft ze op in een schrift dat hij speciaal voor dit doel heeft gekocht. Als Sandra hem 's avonds in de hotelkamer aan het werk ziet krijgt ze weer zin om te tekenen, iets wat ze sinds haar baan bij de kunstuitleen niet meer heeft gedaan, en ze koopt potloden en papier. Ze drinken er gin-tonic bij, en als ze moe zijn gaan ze naar bed, waarna ze praten en vrijen. Nog iets wat ze lang niet meer heeft gedaan, tenminste niet op deze manier.
Dennis is verbaasd, pas nu ziet hij hoe de band zijn vrienden heeft veranderd. Het is de eerste repetitie na de vakantie. Koos heeft zijn bespottelijke lichtgroene bril verruild voor zijn oude ziekenfondsbrilletje, en hij zet nu voor de repetitie zijn gsm uit. Arthur heeft haar tot op zijn schouders, een ringbaardje en draagt alleen nog maar psychedelische overhemden onder zijn zwartleren jasje. En zelf heeft hij zich in Engeland een sixties-coupe aangemeten, compleet met roestkleurige bakkebaarden. En hij heeft songteksten.
‘Zeg Dennis, waar gaan die teksten eigenlijk over?’ zegt Koos drie weken later. ‘Ik heb ze thuis zitten lezen maar ik begreep er weinig van.’
Deze vraag had hij verwacht. ‘Eh, ja. Nou, “Into the Pink” gaat over een prachtige zonsondergang die ik in Engeland meemaakte, over het gevoel dat alles goed zal komen. “Feeding Worms” gaat over het verleden als brug naar de toekomst. Daarom is de tweede zin ook “to catch big fish”... We waren in een piepklein oud plaatsje dat Wormleighton heet, zo kwam ik op wormen. En welke nog meer? O ja, “Count your Bliss” gaat over hoe het
| |
| |
is om in een band te zitten...’
‘Of gewoon hoe het is om te leven,’ zegt Arthur. ‘Mooie teksten, hoor.’
Ze beginnen te repeteren, met de songteksten erbij lijkt alles bij elkaar te komen. Opeens heeft Dennis het gevoel dat er nog iemand is. Hij draait zich om, halverwege de trap staat een vrouw met geblondeerd haar. Ze heeft een sweater, een trainingsbroek en gymschoenen aan. Nu moet ik er ook voor gaan, denkt hij en hij zingt door. Al durft hij het onverwachte publiek niet aan te kijken. Het is voor het eerst dat iemand anders dan Sandra hen hoort spelen, op deze plek, op deze avond. De laatste klanken van de song sterven weg.
‘De deur is dicht, hoor. Ik weet het nog, de katten...’ Koos en Arthur schrikken zich lam. Ze loopt de trap af.
‘Ik ben Merel, trouwens. Zeg maar de ex-drummer van Lunch, ik kwam even iets ophalen.’
Nu weet Dennis weer wie ze is. De geblondeerde drumster.
‘Dat klonk goed, zeg. Ik wist helemaal niet dat jij ook een band had,’ zegt ze tegen Dennis.
‘Ach, we zijn nog niet zo lang bezig,’ zegt hij schaapachtig.
‘Nou, het klonk anders erg goed. Ik krijg meteen weer zin om te drummen.’
Het blijft even stil. Koos staat onduidelijk in de ijskast te rommelen, Arthur bestudeert zijn nagels.
‘Waarom speel je niet even mee?’ roept Koos opeens.
Ze kijkt even naar het plafond en lijkt na te denken. ‘Waarom ook niet,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Weet je wat, ik speel gewoon met die drumcomputer mee, dat is wel zo makkelijk.’
Dennis trapt Dr. Rhythm aan. Koos en Arthur zetten in. Dan gebeurt er iets, het is magisch, als een ruimteschip dat met optimale stuwkracht opstijgt: Merel valt in. Als ze een break slaat op het ritme van de drumcomputer lijkt het alsof het ruimteschip in een volgende versnelling wordt gezet. Er is geen weg terug meer. Het nummer is klaar en ze moeten allemaal lachen van opwinding, Merel heeft blosjes op haar wangen.
Na de repetitie drinken ze nog wat. Ze trekt haar sweater uit. Ze is gespierd, met een tribal tattoo op haar rechter bovenarm en draagt een oranje hemd met een sport-bh eronder. Hij ziet dat ze op haar horloge kijkt. ‘Wat een combi zeg, met die drumcomputer. Waanzinnig! Dit is beter dan een avondje fitnessen,’ zegt ze lachend.
| |
| |
De jongens knikken.
‘Eh, Merel,’ zegt Dennis onzeker, ‘heb je zin om volgende week weer mee te spelen?’
Ze kijkt weer naar het plafond. ‘Mm, dat weet ik nog niet. Wacht, geef je nummer even, dan bel ik je wel.’
Als ze even later de trap oploopt kijken de drie jongens haar met dezelfde afwezige blik na.
‘Die is weg,’ zegt Koos na enige tijd.
‘Ja,’ zegt Arthur.
Dennis knikt alleen maar, en staart naar de trap.
‘Jezus, Dennis.’
‘Ja, ik hoor je wel.’
‘Man, dit is al de vijfde keer dat ik je roep. Zet die koptelefoon af, ik moet je iets vertellen.’
Met tegenzin zet hij de walkman uit. De laatste repetitie met Merel intrigeert hem mateloos, hij blijft er maar naar luisteren. Hij zit op zijn vaste plek aan de eettafel en maakt aantekeningen. Sandra loopt glimlachend op hem af, gaat wijdbeens op zijn schoot zitten en neemt met een sierlijke doch besliste beweging de koptelefoon van zijn hoofd.
‘Je gelooft het niet, maar...’
‘Wat?’
‘Maar...’
‘Ja, wat?’
‘Ik ben zwanger. Ik heb vanmorgen de test gedaan, ik weet het zeker...’
Eerst is hij sprakeloos en knijpt haar bijna samen in zijn armen, dan wil hij alles weten. Hij opent een fles Viognier en ze fantaseren over hun toekomst met een kleine erbij. Sandra is er zeker van dat het tijdens de vakantie raak is geweest, waarna ze elkaar met Britse namen bestoken tot ze er moe van worden.
‘Zo, dit was mijn laatste sigaret,’ zegt ze halverwege de tweede fles. ‘Misschien wel voor altijd.’
‘Wat dacht je van Syd, die hebben we nog niet gehad... Wát, voor altijd? Je stopt?’
‘Nou, voorlopig ben ik zwanger en rook ik dus niet.’
Schuldig blaast hij de rook van zijn nieuwe sigaret uit.
| |
| |
‘O, jij kunt rustig doorroken, hoor. Het maakt mij niets uit, doe wat je wil. Schat, ik ben moe. Ik ga na naar boven, ik zie je zo.’
Hij pakt een biertje uit de ijskast en gaat weer aan tafel zitten. Hij bekijkt zichzelf in de weerspiegeling van de ruit. Ik lijk wel een popster, denkt hij. Ik zou bijna vergeten dat ik cv-installateur ben, haha. Ja, de relaxte popster in zijn riante woning; halflange sixties-coupe, roestkleurige bakkebaarden, sigaret tussen de vingers van de ene hand, een glas bier in de andere, een oefenruimte in de kelder en een baby in de buik van zijn vriendin.
De telefoon gaat. Het is Merel.
‘Eh, ik wist niet of ik zo laat nog kon bellen... Maar ik zit er al de hele avond aan te denken. Aan jullie band dus... Ik heb nog nooit zo'n band gehoord eigenlijk. Jullie maken mooie muziek, het klinkt zo puur. Bijna therapeutisch. Ik weet niet of het nu wel zo slim is...’
‘Het is ook therapeutisch, het is mijn persoonlijke bezigheidstherapie.’
‘O, oké. Het klinkt ook heel mannelijk op de een of andere manier, je weet wel, knotsen en berenvellen...’
‘Daarom zou een vrouw erbij juist wel goed zijn, toch?’
‘Op zich wel, maar ik weet het niet... De nummers zijn goed en je hebt een prachtige stem, echt een mooie diepe stem, een beetje als Jim Morrison, of Ian Curtis. Nee, jij hebt het wel, maar ik weet niet of ik me wel in zo'n avontuur wil storten op het moment. Soms kan het zó snel gaan met een band...’
Hij luistert verbaasd, meent ze dat nu echt? ‘Maar zo goed spelen we toch niet? Ik bedoel...’
‘Je hoeft helemaal niet zo goed te spelen. Man, ik heb in zo veel bands gespeeld. Het gaat om de songs en de sound. Als die combinatie explosief is dan werkt het vanzelf...’ Ze liet een pauze vallen. ‘Eh, bij mij werkt niets vanzelf. Ik ben alleen met een dochter van zeven. Als we gaan repeteren moet ik een oppas regelen voor vijf euro per uur. Verleden week was ik toevallig langsgekomen omdat mijn fitness niet doorging en ik iets wilde ophalen... Ik heb thuis mijn eigen drumstel staan, wat bij jou staat is van Paul. Nieuwe drumstokken kosten ook weer geld. En dat heb ik niet echt. Ik kwam eigenlijk alleen maar mijn stokken ophalen, snap je?’
‘O, oké...’
Ze zucht even.
‘En die heb ik dus niet meegenomen.’
| |
| |
Koos stormt de keldertrap af met groot nieuws. Ze kunnen misschien op 19 november in de Sfinx spelen, het grote poppodium van de stad. Een vriend van hem werkt daar, en die is op zijn beurt weer bevriend met de programmeur. Deze heeft de band Post Heisenberg geboekt en zoekt nog een voorprogramma.
‘Post Heisenberg?’ Dennis trekt een gezicht. ‘Wat een naam. Nog nooit van gehoord.’
‘Jawel, man,’ zegt Koos. ‘Dat schijnt de Nederlandse Franz Ferdinand te zijn, die band wordt waanzinnig gehyped.’
Arthur knikt instemmend.
‘De Sfinx, daar heb ik nu altijd al willen spelen,’ zegt Merel enthousiast.
‘Ja, maar ze willen wel een demo van ons hebben,’ zegt Koos. ‘Het liefst zo snel mogelijk. En we moeten een naam hebben, daar vroegen ze ook naar.’
‘O, oké.’
Er volgen verhitte discussies. Koos en Arthur vinden dat ze de studio in moeten, Merel vindt dat ze de demo gewoon in de oefenruimte moeten opnemen met haar minidisk. Dennis is stil, aan de reële mogelijkheid van een optreden had hij nog niet gedacht. Hij begrijpt dat Merel graag iets wil terugdoen sinds ze om de beurt haar oppas betalen. De afspraak was immers dat ze het geld dan bij toekomstige optredens terug zouden krijgen. Toen had hij iets moeten zeggen, nu is het eigenlijk te laat. Maar het leek hem een onbereikbare droom die ze nog wel enkele jaren zouden najagen voordat het eindelijk zover was. En dan zouden ze voor een handjevol vrienden en bekenden spelen in het geblakerde jeugdhonk bij het park.
Ik wil helemaal niet optreden, denkt hij. Het wordt een afgang. Ik durf het gewoonweg niet. Maar dat durft hij weer niet tegen de anderen te zeggen.
‘Goed,’ zegt hij een kwartier later. ‘Laten we die demo vrijdagavond hier opnemen met die minidisk. Ze wilden hem toch zo snel mogelijk hebben?’ Hij doet het voor Merel, dat is de enige reden. Hij zou alles doen voor Merel.
Na enige aarzeling stemt iedereen hiermee in. ‘Maar we moeten nog steeds een naam hebben,’ zegt Koos.
‘Ik heb een naam,’ zegt Dennis. ‘Maar ik weet niet of jullie het iets vinden... The Basement Rabbits.’
| |
| |
‘Oftewel, de kelderkonijnen,’ zegt Arthur. ‘Man, hoe kom je dáár nu weer op?’
‘Ik had het laatst met Sandra over de katten, dat ze altijd de kelder in willen. Wat we vreemd vonden, katten heten niet voor niets dakhazen. Dus toen zei ik, misschien zijn het wel kelderkonijnen.’
Het is vrijdagnacht en ze zijn alleen.
Sandra is bij haar ouders, Merels dochter is bij oma en Koos en Arthur zijn net vertrokken. Ze zijn dronken en liggen naast elkaar op de bank naar de demo te luisteren die ze vanavond in de kelder hebben opgenomen. Ze hebben hem al vijf keer gehoord, maar dat maakt niet uit, de vette keldersound werkt verslavend. Ze moet opeens aan dat ene telefoongesprek denken. Eigenlijk had ze willen zeggen dat ze er vanaf zag, maar er was iets. Therapeutisch, ja, dat was het. O ja, hij zei dat het zijn persoonlijke bezigheidstherapie was. Waarop ze dacht, dat zou voor mij eigenlijk ook wel goed zijn.
‘Merel valt in,’ zegt hij bij het begin van ‘Count your Bliss’.
Ze glimlacht. Hij slaat een arm om haar heen, ze legt hem niet terug. Zal hij haar gaan kussen? Het lijkt wel of ze zijn gedachten kan lezen want ze draait zich soepel onder zijn arm uit.
‘Laten we nog een wodka nemen,’ zegt ze. ‘Dat lijkt me op dit moment wel zo therapeutisch.’ Wat haar eigenlijk nog therapeutischer lijkt is de jacuzzi die hij haar heeft laten zien vanavond, lekker in een warm bubbelbad liggen. En even is er een moment van twijfel, een verdwaalde vonk die op de lont valt. Hij is leuk en lief... Nee, de gevolgen zullen niet te overzien zijn. Het wordt een puinhoop, hoe dan ook. Ze hijst zich resoluut op uit de bank en begint de met flessen bezaaide koffietafel op te ruimen.
‘Je gaat... opruimen?’ Dennis kijkt verbijsterd op.
‘Ja, daar heb ik nu even zin in.’
Als ze klaar is ziet ze dat hij in slaap is gevallen. Ze glimlacht en kijkt op haar horloge, 01.00 uur, sluitingstijd. Ze kijkt om zich heen en speelt nog even met de gedachte om met een glas wodka in de jacuzzi te stappen, haha. Nee, het is zo mooi geweest. Ze sluit de voordeur behoedzaam achter zich.
Dennis zit op de wc van de kleedkamer. Vanwege het optreden is hij al twee dagen aan de schijterij. ‘Mijn maag is een leeg huis in de ondergaan- | |
| |
de zon’ is zijn bijdrage aan de verzameling teksten op de deur, maar hij heeft geen viltstift bij zich. Er komt niets meer uit, wat niet zo vreemd is want hij heeft de hele dag niet kunnen eten. Hij trekt zijn broek omhoog, en blijft op de wc-bril zitten met een blikje bier en een sigaret. Hij hoort voetstappen.
‘Dennis, zit jij daar?’ klinkt de stem van Koos, ‘we moeten over vijf minuten spelen!’
Het klamme zweet breekt hem uit. Vijf minuten. Het gekke is dat hij steeds maar de keldertrap voor zich ziet als hij zijn ogen sluit. En hij hoort een bekken klinken.
Ting, ting, ting.
Hij opent zijn ogen, staat op en haalt de schuif van de deur. In de kleedkamer staan Arthur, Koos en Merel op hem te wachten. Een medewerker van de Sfinx komt hen halen.
Het podium en de zaal lijken veel kleiner dan bij de soundcheck. Er staan al aardig wat mensen, de muziek is snoeihard. Hij kent het, ‘Emily Kane’ van Art Brut, Paul had hem hier verleden week een kopie van opgestuurd. Iedereen loopt naar zijn plek, behalve Dennis. Hij durft eigenlijk niet en blijft bij Koos staan tot hij echt moet. Hij hoort hoe de muziek wordt weggedraaid en is in drie stappen bij de microfoon.
‘Hallo, wij zijn de kelderkonijnen,’ zegt hij uit pure zenuwachtigheid. Het gelach uit de zaal ontgaat hem.
Ik moet Dr. Rhythm aantrappen, denkt hij. Hij kijkt om zich heen en ziet afwachtende gezichten. Daar gaat hij dan, met een holle tik zet Dr. Rhythm in. Arthur slaat zijn eerste akkoord aan. Dennis kijkt opzij, waar blijft Koos nou toch? Koos kijkt moeilijk. Zijn versterker lijkt het niet te doen, tot hij erachter komt dat hij de volumeknop van zijn basgitaar niet heeft opengedraaid. De zaalmixer heeft op dat moment net op zijn mengtafel de schuif van de bas helemaal openstaan en een donderend geraas is het gevolg. Gelukkig heeft Merel op Koos gewacht, zodat het toch wel een goed effect heeft. Maar bij het slotakkoord van het vierde nummer breekt Arthur twee snaren in een keer. Hij gebaart nerveus dat hij door wil spelen, als voorprogramma hebben ze namelijk veertig minuten de tijd. De gitaar klinkt nu nogal vals. Bij ‘Count your Bliss’ valt Merel in en raakt meteen een drumstok kwijt, ze slaat zich verbeten door hun prijsnummer heen.
En Dennis? Hij zingt: ‘Count your bliss/but don't loose count/so much
| |
| |
is lost/I wonder what you've found...’ Hij staat hierbij met zijn rug naar het publiek, struikelt over zijn eigen snoer, botst tegen Arthur op en zingt met zijn ogen dicht. Als hij op de rand van het podium staat en zijn ogen opent kijkt hij in rijen vreemde gezichten die verwachten dat hij zal vallen. Pas tijdens het voorlaatste nummer ziet hij Sandra opeens staan, veel dichterbij dan hij gedacht had. Ze kijkt hem glimlachend aan, en er verschijnt zowaar een verlegen grijns op zijn gezicht. Maar bij het slotnummer zet Koos de baspartij van het openingsnummer in en blijft dit volhouden tot ze klaar zijn. Stilte, er wordt zo hier en daar wat geklapt. Zaallicht en muziek gaan aan, ze maken zich haastig uit de voeten.
‘Goed, dit was dus ons eerste en laatste optreden,’ zegt Dennis met een rood hoofd als ze in de kleedkamer zitten uit te hijgen. ‘Dit is precies waar ik bang voor was, wat een afgang... Dat laatste nummer... Koos, wat ben je nou voor een eikel?’
Koos kijkt broeierig in de richting van Dennis. Kom maar op, lijkt hij te denken, nog een opmerking en ik sla je voor je bek.
‘Jezus, jongens...’ zegt Arthur.
‘Hij is geen eikel, hij is een kelderkonijn,’ giechelt Merel. Ze slaat een arm om Dennis heen. ‘En jij bent een podiumbeest. Je was zo goed, man.’
Hij kijkt haar kwaad aan, duwt haar arm weg en staat op.
‘Ik ga naar huis.’ Hij gooit de deur van de kleedkamer met een harde klap achter zich dicht.
Het valt niet mee om Sandra te vinden in de volle zaal. Dan ziet hij haar staan, ze staat te praten met een jongen die hij niet kent. Deze jongen heet Marc Bussink, en hij is a&r-manager bij een grote platenmaatschappij. Hij is hier voor Post Heisenberg, maar door een toevallige omstandigheid ziet hij voor het eerst sinds jaren een volledig optreden van een voorprogramma.
Marc Bussink had om halfnegen met iemand afgesproken, maar drie kwartier later zat hij nog steeds bij de bar op haar te wachten en hoorde de eerste klanken van The Basement Rabbits. Hij luisterde routineus. Het klonk rauw en hard, dat in ieder geval. Toen hij de zang hoorde viel het kwartje opeens, hij schrok op en liep direct de zaal in. Hij was verpletterd, en onderging het optreden als een therapeutische sessie. Dit is een verwarde, pure toestand, dacht hij. En hij wist niet waarom, maar hij dacht aan keuzes die je moet maken en niet zou willen maken. Dat je het wel uit
| |
| |
kan schreeuwen, en deze stem deed dat. Als de drumster inviel kreeg de band vleugels, hun sound was dwingend en hij bleef maar denken aan een toestand van verscheurdheid die hij lang niet meer zo had gehoord. Die hij omarmde als een lang vergeten vriend. Hij dacht dat het een Britse band was, zoals ze eruitzagen. Toen het optreden was afgelopen vroeg hij aan degene die naast hem stond of ze misschien wist hoe deze band heette.
‘The Basement Rabbits,’ antwoordde Sandra trots.
‘O, oké... De kelderkonijnen dus!’ Ze moesten beiden lachen. ‘En waar komen ze vandaan?’
‘Gewoon, van hier. Daar komt Dennis trouwens aangelopen.’
Marc Bussink zei tegen Dennis dat hij diep onder de indruk was van het optreden. En dat hij hier voor zijn werk was om het hoofdprogramma te zien, maar dat hij in zijn vrije tijd zijn eigen label runde. Of ze geen zin hadden om een plaat op zijn label uit te brengen. Dennis dacht eerst nog dat hij in de maling werd genomen, tot het hem begon te dagen dat het zijn gesprekspartner ernst was.
Haha, het is niet waar. Hij keek naar Sandra en moest aan het telefoongesprek met Merel denken.
Ting, ting, ting.
‘Dit moeten de anderen horen,’ zei hij met overslaande stem tegen Marc Bussink.
‘Wat zeg je?’ Het hoofdprogramma was met veel geraas begonnen.
‘Mijn band... Ik ga ze even halen.’ Net op dat moment zag hij ze door het publiek op hem afkomen. De kelderkonijnen, ze keken om zich heen en leken op zoek naar iemand. Merel liep voorop, hij zwaaide tot ze hem zag staan in een donkere zee van lichamen en geluid.
| |
| |
|
|