| |
| |
| |
Frederick Barthelme
Zus
vertaling: Dirk-Jan Arensman
Byron, de man van mijn zus, belde op en vroeg hoe ik het zou vinden als hij een paar dagen bij ons kwam logeren. Het was laat in de middag en het regende weer. We hadden al dagen regen - winterregen, met fijne, wittige druppels. Er waren wat overstromingen geweest, bomen lagen tegen de vlakte en de stroom was een paar keer uitgevallen. Mijn vrouw Emily had tien minuten eerder gebeld om te zeggen dat het olielampje in de auto had geflikkerd en dat ze bij een Star-pompstation was om het na te laten kijken. Ik liep thuis rond op rode, katoenen sokken en dacht erover de haard aan te steken toen hij belde.
‘Wat zeg je ervan?’ vroeg Byron. Hij klonk onzeker. Ik denk dat ik te lang had gewacht met ja zeggen.
Ik zei: ‘Tuurlijk, prima. Alles goed met Janie?’ Ik luisterde naar het verkeer op de achtergrond om erachter te komen waar hij was.
Hij zei dat het geweldig ging met Janie en dat er echt helemaal níets aan de hand was, niets om me zorgen over te maken, dat hij voor een Jr. Mart stond en dat hij erover dacht maar meteen hierheen te komen om me helemaal bij te praten. Toen hing hij op, voordat ik kon zeggen dat ik naar hem uit zou kijken, wat ik van plan was te zeggen.
Mijn zus koos Byron uit in een bar in Dallas, tien jaar geleden, en trouwde met hem. Wat mij betreft om onduidelijke redenen, maar mij werd niets gevraagd. Het is een pluizig type, als je begrijpt wat ik bedoel - pluizig haar, een pluizige baard en een pluizige rug, wat je ziet als je met hem gaat zwemmen, wat ik een keer heb gedaan, een paar jaar geleden.
Hij heeft ook kraaloogjes, wat niet best is als je pluizig bent. Het is een slechte combi. Ik begrijp niet dat hij zich niet op de een of andere manier laat behandelen. Ondertussen heeft hij geen vaste baan en kijkt-ie naar een hoop oude films op tv, en, als ik Janie zo hoor, wat ik doe tijdens onze
| |
| |
wekelijkse telefoongesprekken, valt er voor haar weinig lol met te beleven.
Hij deed er twintig minuten over om bij mijn achterdeur te komen, en hij was blij me te zien, wat me een schuldgevoel gaf over wat ik in de tussentijd over hem had gedacht.
‘How-dee,’ zei hij toen ik de deur opendeed. Hij sloeg me op mijn schouder, hield zijn hand daar en duwde een beetje, zodat ik uit de weg ging en hem en zijn tas, een soort kleine futon, de keuken inliet.
Ik ging uit de weg. ‘Kom binnen.’ Ik sloeg hem een paar keer op zijn rug. ‘Hé! Jij bent een natte jongen, hè?’
Hij grijnsde. ‘Ik ben meneer Nat - waar is Em?’
Hij noemde mijn vrouw Em. Het was zijn eigen vondst, niemand anders noemde haar ooit Em. Ik zei: ‘Ze is naar een pompstation aan East Bilbo - problemen met de auto.’
‘Godverdomme!’ zei hij en hij trok er een gezicht bij zoals je zou doen als er net dertig mensen waren omgekomen bij een ongeluk met een licht vliegtuigje bij O'Hare, en je ernaar zat te kijken op cnn. Je zou met dat gezicht naar het liveverslag kijken.
Hij sopte door de keuken op doorweekte trimschoenen, grijs met de paarse versieringen van een of ander merk dat ik niet herkende, en hij maakte de kastjes al open.
‘Zo,’ zei hij, terwijl hij een zak snoep met ritssluiting - m&m's, Tootsie Roll Pops, pinda's met een oranje laagje - uit de broodtrommel trok. ‘Hé! Bingo!’ Hij lachte en probeerde of de sluiting het deed. Dat was niet zo, dus viel er snoep op het aanrecht en op de grond. Hij bukte om het spul van de grond te rapen en trapte op een Tootsie Roll Pop die versplinterde en onder zijn schoen vandaan schoot. ‘Oeps!’ zei hij.
‘Ho,’ zei ik. ‘Halt. Geen beweging.’
‘Nee man, laat mij maar,’ zei hij, terwijl hij zijn schoen optilde en bruine snoepkristallen in het rond stoven. Precies op dat moment ging de telefoon. Hij wees ernaar. ‘Er wordt gebeld,’ zei hij. ‘Dat is een mooie telefoon, zeg. Is dat een designmodel?’
Het was een gele telefoon. Hij had er al gestaan toen we in dit huis trokken. Of Emily wilde hem per se hebben. Ik weet het echt niet meer.
Emily belde me om te zeggen dat de auto in orde was. ‘Het oliepeil was te laag, een kwart te laag. Er zat nïets op de peilstok toen hij hem er de eerste keer uittrok, dus ik dacht dat ik hem kapot had gemaakt, maar die vent zei dat de nieuwe modellen allemaal zo zijn, ik bedoel dat het olie- | |
| |
peil een kwart te laag is en dat er niets te zien is tussen die twee kleine streepjes - begrijp je waar ik het over heb?’
‘Byron is hier,’ zei ik.
‘Welke Byron? vroeg ze. Bedoel je Byron Byron?’
‘Ja,’ zei ik.
Ondertussen was Byron zelf de keuken door gelopen en hij pakte de hoorn. ‘Byron naar centrale, Byron naar centrale,’ zei hij. ‘Meldt u met een vriend. Hoe gaat-ie, Em?’
Hij gaf me een grijns en een knipoog, haalde toen het papiertje van een Tootsie Roll Pop die hij bewaard had, een rooie, gooide die in zijn mond en praatte. Na een minuut legde hij zijn hand op de hoorn en zei: ‘Sorry voor de rotzooi, Billy. Laat me alleen even mijn lieve Em gedag zeggen en dan ruim ik haar meteen op.’ Toen verwrong hij zijn gezicht alsof hij daarover nadacht, stak een vinger in de hoorn en zei: ‘De rotzooi, bedoel ik. Niet haar.’
Ik knikte dat ik het begreep en ging een keukenrol halen, terwijl ik naar Byrons deel van het gesprek luisterde.
‘Je maakt je altijd veel te druk, Em. Je hebt het echt helemaal mis. Je moet je gewoon gedeisd houden, en aanmodderen, net als iedereen. Hè? Hé... maar ik ben heel blij dat ik er ben! Ik bedoel, ik kijk ernaar uit om hier met jou te zitten, weet je wel,’ - hij liet me zijn tanden goed zien, lachend om de grap die hij maakte - ‘aan de eettafel. Misschien kan je dat kiphapje van je voor me koken, weet je welk ik bedoel? Met sinaasappel en zo. Bruine suiker? Goh, wat heb ik die bruine suiker gemist.’
Hij deed natte kleren uit terwijl hij praatte. Eerst de jas, daarna het shirt. Hij had zijn schoenen uit en was zijn riem aan het losmaken toen hij kusgeluidjes in de hoorn begon te maken en er met zijn vrije hand naar wees, om te vragen of ik nog wat wilde zeggen. Ik zei dat ik dat wilde en nam de telefoon van hem over, terwijl hij zijn broek uitdeed.
‘Hoi, Emily,’ zei ik. ‘Weer met mij.’
‘Waar is hij mee bezig?’ vroeg ze. ‘Waarom is hij daar?’
‘Hij ziet er geweldig uit,’ zei ik. ‘Op het moment nogal nat, en naakt, maar goed. Er is iets met zijn haar, maar ik kan het niet precies omschrijven. Het is nat - hij ziet eruit als een popster.’
‘Een popster?’ vroeg Byron. Hij haalde de lolly uit zijn mond en schreeuwde: ‘We hebben designhaar. Het heeft ons honderdvijftig piek gekost.’ Hij wees met de rode bal op het stokje naar zijn hoofd. ‘Het aller- | |
| |
nieuwste,’ schreeuwde hij, en hij boog zich zo dicht voorover naar de telefoon dat ik zijn adem kon ruiken.
‘Het haar is hip!’
‘Het is hip,’ zei ik tegen Emily.
‘Het schreeuwt om kip!’ schreeuwde hij.
Toen Emily een uur later terugkwam, lag Byron op de bank in een tennisbroekje en een rood poloshirt onze films-op-tv-gids te lezen. Hij rookte een dunne sigaar met een houten mondstuk en praatte tegen niemand in het bijzonder. ‘Mr. Arkadin,’ zei hij. ‘Een absolute aanrader - heb je die gezien, Em?’
Ze liep langs hem de keuken in en begon haar boodschappen uit te pakken. ‘Heb ik gezien,’ zei ze. ‘Hij begint met een onbemand vliegtuig dat boven een buitenlandse hoofdstad cirkelt, toch? Er komt een hoop pleisterwerk in voor.’
Byron liet de gids vallen, draaide zich van de bank af en volgde haar de keuken in. ‘Heb je een verrassing voor me meegenomen?’ vroeg hij.
‘Kip,’ zei ze.
Hij maakte een snel rondedansje, waarbij hij zijn vuisten een voor een in de lucht stak, en danste toen door de keuken alsof hij net een touch down had gescoord - als een soort kruising tussen Mark Gastineau, Martha Graham en Bob Marley. ‘Moordkip,’ zei hij. ‘Ik eet de vleugels, ik breek het ruggetje, ya ya!’
Emily was niet onder de indruk. Ze had haar carrièrevrouw-outfit aan - gladgestreken kleren, een gezicht vol make-up, juwelen - allemaal een beetje verwelkt door het weer.
‘En... dat is nog niet alles,’ zei ze en ze trok een pak Mallomars uit haar tas. Ze zwaaide een beetje met de koekjes en gooide ze toen op het aanrecht naast Byron. ‘Voor de Mallomars-man. Je hebt er een keer honderd gegeten op één avond, toch?’ Ze draaide zich naar mij om. ‘Janie heeft ons toch verteld dat hij er een keer honderd heeft opgegeten? Ze hadden ruzie of zoiets? Weet je nog?’
Ik haalde mijn schouders op, hoewel ik het nog wel wist en ik weet niet waarom ik niet gewoon ja zei.
Byron kreunde en wreef over zijn buik. ‘God, ik was toen knettergek. Ik moet niet goed bij mijn hoofd zijn geweest. Ze was me over iets aan m'n kop aan het zeiken en deed toen die eet-truc, weet je wel...’ Hij deed een
| |
| |
gemaakte imitatie van mijn zus, waardoor ze op een slechte tv-nicht leek. ‘Zo van: “Wat wil je eten?”, midden in een knallende ruzie, en ik zei dat ik Mallomars wilde, ging naar de winkel, kocht er een stuk of veertig, nam ze mee naar huis, dumpte ze allemaal op tafel en ging de hele avond zitten eten, terwijl zij in een salade prikte met een piepklein vorkje. De volgende dag zei ze dat ik de stank van Mallomars om me heen had hangen.’
‘Je vroeg om moeilijkheden,’ zei Emily.
Hij grijnsde naar haar, iets wat samenzweerderig moest zijn, denk ik, en zei: ‘Dat doe ik nog steeds.’ Hij dacht zeker dat ik afkeurend naar hem keek of zo, want toen lachte hij en zei: ‘Nee hoor, Billy. Dat zeg ik alleen om interessant te doen. Em begrijpt het wel, hè Em?’
Ze was druk in de weer met de kip, met haar rug naar ons toe.
‘Tuurlijk,’ zei ze. ‘Je maakt alleen maar praatjes, toch?’
‘Juist,’ zei Byron. ‘Ik ben een grote praatjesmaker.’
‘Dat horen wij ook altijd,’ zei Emily. Ze kan dat soort dingen zo zeggen dat ze, zo niet vriendelijk, dan toch in ieder geval niet heel vijandig lijken.
Ik lachte naar Byron en hij lachte terug, dezelfde lach als daarvoor, onaangedaan. ‘Nou,’ zei hij tegen me, ‘jullie vragen je zeker af wat ik in deze contreien doe.’ Hij pakte een nieuwe sigaar en stak hem aan, het ding tussen zijn vingers rollend terwijl hij naar de rook hapte. Na een tijdje haalde hij hem uit zijn mond en zei: ‘Dat is een goeie vraag. Ik ben blij dat je 'm stelt, Billy. Eerlijk waar.’
Hij kreeg toen geen kans om het ons te vertellen, want de deurbel ging. Ik ging opendoen en het was Janie, mijn zus, die op de stoep stond en eruitzag alsof ze was komen lopen. Ze had een enorme jas aan, zo 'n dik, fleurig winterding, dat rond kerst heel praktisch is, en hij was doorweekt, en haar haar zag eruit of ze net een schedeloperatie op haar hadden uitgevoerd en de sporen hadden proberen te verbergen. Ik omhelsde haar, maar toen raakten we verstrikt in die omhelzing en ze wilde niet loslaten, dus stond ik daar te kijken hoe de regen van de rand van het dak viel en dacht dat ik het waarschijnlijk prettiger had gevonden haar te omhelzen als ze niet zo drijfnat was geweest. Ik voelde me er schuldig over dat ik dat dacht, en dat ik wilde dat zij en Byron gewoon thuis zouden blijven en hun ruzies alleen uit zouden vechten, net als iedereen, en toen zei ze: ‘Ik hou van je, Billy. Ik hou echt van je.’
‘Ik ook,’ zei ik, terwijl ik dacht hoe ongemakkelijk het is als mensen
| |
| |
zeggen dat ze van je houden terwijl je het niet verwacht, of als je dat zo'n beetje vanzelfsprekend vindt en wilde dat zij dat ook vonden, en ik vroeg me af hoe vaak je in je leven ‘Ik ook’ zegt tegen iemand die net heeft gezegd dat-ie van je houdt en dan denkt dat dat niet is wat je bedoelt, dat je ook van jezelf houdt, dat wat je bedoelt is dat je ook van háár houdt, of van hem, maar dat er geen snelle manier is om dat te zeggen, niet in twee woorden althans. Dat is het soort dingen waar ik voortdurend aan denk -, en ik vraag me ook altijd af waar de ander aan denkt, of de ander hetzelfde denkt. ‘Byron is hier,’ zei ik. Ik probeerde me uit haar omhelzing te wurmen, maar daar wilde ze niets van weten.
‘O, Jezus,’ zei Janie, en ze begon te huilen. Het was een heel stil soort huilen. Ze krijste niet, maar stond daar maar zo'n beetje met haar armen om me heen geslagen te rukken als een soort mechaniekje dat zijn verstand heeft verloren. Ik probeerde uit te vogelen hoe ik dit aan moest pakken. Niemand had mij iets verteld - ik bedoel, ik wist dat we met een ruzie te maken hadden, maar dat was ook alles wat ik wist - dus ik vroeg me af wat ik nu moest doen, toen Emily de keuken uitkwam met haar hand in een kaalgeplukte kip van drie pond.
Ze zei: ‘Wie is daar, Billy?’
‘Het is Janie,’ zei ik. ‘Mijn zus, Janie.’
Byron stak zijn hoofd uit de keuken. ‘Hé daar, kleine bloem. Hoe is het ermee. Volg je me het hele land door of zo?’ Hij liep door de hal naar ons toe alsof hij haar een kus wilde geven, maar ze omhelsde mij nog steeds, en hij stond met lege handen. ‘O ja,’ zei hij, ‘dat is waar ook. We hebben mot, hè?’
Janie knikte, terwijl ze met haar haar in het rond spatte. ‘Dat hadden we. Dat was een paar dagen geleden. Voor jij vertrok zonder een sterveling te vertellen waar je heen ging of wat dan ook.’
‘Ik ben even in Tampa langsgegaan,’ zei hij. ‘Een beetje rondgekeken, poolshoogte genomen. Ik was daar met Bruce Weitz.’
Ze keek hem aan, met een kalme blik, en draaide toen haar ogen naar het plafond. ‘Oké, ik geef het op. Wie is dat?’ zei ze. ‘Belker,’ zei Emily. ‘Van tv. Dat ratachtige, kleine ventje van Hill Street.’
‘Hij is juist niet ratachtig,’ zei Byron. ‘Hij ziet er perfect uit. Hij heeft schoenen aan waarin ik graag zou rondrijden. Hij had een jack dat hem minstens vierduizend piek moet hebben gekost. D'r zat echt chroomdraad in. Echt waar.’
‘Byron hunkert naar het rijke leven,’ zei Janie. Ze had me eindelijk
| |
| |
losgelaten en was begonnen Emily te omhelzen, die maar met één arm terug kon omhelzen vanwege de kip. Je kon zien dat die haar dwars zat. Ze probeerde de kip eerst achter haar rug te houden, probeerde toen een tweehandige omhelzing waarbij ze alleen de arm van de kippenhand gebruikte, maar dat ging ook niet, dus die kip bungelde daar zo'n beetje aan het eind van haar arm, daar bij haar zij, terwijl ze Janie omhelsde.
‘Daar gaat het niet om,’ zei Byron. Hij krabde weer aan zijn buik. ‘Die gozer lijkt op een Zwitser, begrijp je wat ik bedoel? Alsof ze hem elke ochtend afschrobben met witte stenen. Ik vroeg het meisje achter de balie wat hij daar deed en ze zei dat ze het niet wist, maar dat ze niet dacht dat hij opnames aan het maken was. Alsof ik een of andere eikel ben die die man voor zijn voeten gaat lopen als hij opnames aan het maken is, weet je wel?’
‘Hij mocht het meisje achter de balie niet,’ zei Janie.
Ik maakte me zorgen om Emily en de kip, dus sloeg ik mijn arm om Janie heen en gaf een klein rukje om haar los te krijgen, en ik zei: ‘Nou, het is hier net een bejaardensoos. Nergens mensen achter een balie,’ en ik gaf nog een rukje, dit keer richting keuken, want als ik hen niet los kon krijgen, dacht ik dat Emily daar in ieder geval iets met die vogel kon doen. Er lagen een paar spatjes waterig bloed op de tegels in de hal, maar het viel mee.
Janie nam deze kans waar om me weer te omhelzen. Ze greep me met één arm om mijn nek, zodat ze Emily niet los hoefde te laten.
‘Ach,’ zei Byron, ‘het was een eersteklas meisje, maar wel eersteklas in Tampa, dat een dorpje is ter grote van een kauwgomplaatje net buiten Reno. Ik bedoel, Fitzgerald zou niet over haar hebben geschreven. Afijn...’ hij hield afstand en keek naar de sierstrip rond de ingang tussen de huiskamer en de hal ‘... er is daar niks langer dan een meter twintig, begrijp je wat ik bedoel?’
‘Nee, Byron,’ zei Janie. ‘We begrijpen niet wat je bedoelt. Niemand begrijpt ooit wat je bedoelt.’ Ze liet Emily eindelijk los, maar mij had ze nog vast, en ze trok me mee naar de voordeur zodat ze haar glimmende, zwarte sporttas van het stoepje kon halen. Op de zijkant van die tas stond players, van de sigaretten.
‘Auto's zijn toch langer dan een meter twintig?’ vroeg ze, toen ze de deur dichtdeed. ‘Hebben ze geen auto's in Tampa?’
‘Tuurlijk,’ zei hij. ‘Ze hebben er één. Maar dat is die truck die George
| |
| |
Barris in de jaren vijftig onder handen heeft genomen. Eén meter tien.’
Ze gaf hem een ongeduldige glimlach.
‘Wat ik bedoel -’ begon Byron te zeggen, maar zodra hij begon, maakte ze een wegwerpgebaar, wat mij de kans gaf los te komen, dus dat deed ik.
‘Het kan ons niet schelen,’ zei ze en ze keek naar mij. ‘Het kan mij tenminste niet schelen.’ Ze wees naar Emily en mij. ‘Misschien kan het hun schelen, maar het kan mij niet schelen wat je bedoelt. Je kan bedoelen wat je wilt, het zal mij niet kunnen schelen.’ Ze hing de Player-tas om haar schouder. ‘Ik moest deze jas wel aan, want ik heb geen goeie jas voor deze tijd van het jaar, voor in de regen, omdat mijn man niet zo'n geweldige broodwinner is, als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘Ik heb die jas gekocht,’ zei Byron tegen mij en Emily, die achteruit naar de keukendeur was geschuifeld.
‘Ja,’ zei Janie. ‘Als huwelijksgeschenk.’
‘Ze doet het weer,’ zei hij. ‘Ze begint weer.’
‘Ik berg deze kip even op,’ zei Emily, terwijl ze met de kippenhand naar mij zwaaide. ‘Wijs jij Janie even de weg, dan verzamelen we in de keuken voor een drankje.’
‘Ze drinkt niet meer,’ zei Byron. ‘Ze heeft een gezondheidstik. Als er geen spinazie in zit, raakt ze het niet aan.’
‘Ik ken een geweldig spinazie-drankje,’ zei ik.
Ze schudden alle drie hun hoofd naar me. Ik haalde mijn schouders op en greep Janies tas. ‘Kom op, zus,’ zei ik, ‘jij mag in de slaapkamer.’
‘Wacht eens even,’ zei Byron. ‘Toch niet in mijn slaapkamer, hè?’
‘Jij mag in het kantoor,’ zei ik. We hadden van de derde slaapkamer een kantoortje gemaakt waarin Emily thuis werkte. We hadden er de oude bank neergezet.
‘En mijn spullen dan?’ vroeg hij. ‘Die heb ik al in de slaapkamer gelegd. Ga je haar spullen daar bij die van mij leggen?’
Emily, die de hoek om was gegaan, de keuken in en die de kraan in het aanrecht had lopen, kwam weer te voorschijn, haar handen afdrogend aan drie stukken keukenrol en zei: ‘Wat bedoel je? Kan jullie bagage ook al niet met elkaar opschieten?’
Na het eten bleven we aan de met linoleum bedekte tafel zitten die we per se van Emily hadden moeten kopen toen die dingen een paar jaar geleden in de mode waren. We zaten om die tafel, met z'n vieren, en staarden naar
| |
| |
dingen. Iedereen staarde een andere kant op, als mensen in zo'n realistische beeldengroep die altijd in Time staan bij artikelen over moderne kunst. Byron keek naar iets uit het raam boven het aanrecht. Janie speelde met bosbessen in een kom vóór haar. Emily las de advertenties op de achterkant van een tijdschrift voor boten, en ik staarde naar die drie, een voor een. We waren klaar en we zaten daar maar.
Janie zei: ‘Waar komen die dingen vandaan, bosbessen? Ik bedoel, waar groeien ze?’
‘Waar heb je het nou over?’ vroeg Byron. ‘Ze groeien aan bomen. Bosbessenbomen.’
‘Struiken,’ zei Emily, zonder op te kijken.
‘Bedoel je in welke staat?’ vroeg ik.
‘Nee,’ zei Janie, ‘ik bedoel: hoe? Ik bedoel: ik heb nooit een bosbes zien groeien.’
‘O, da's een goeie,’ zei Byron. ‘Je heb zeker al die tijd zitten kijken hoe watermeloenen het doen.’
‘Hebbes,’ zei Emily. Ze zette met een roze, lichtgevende viltstift een cirkel op een pagina van het tijdschrift. ‘Dit is 'm, een Bayliner van achtenhalve meter. Goedkoop.’
‘Dat is goedkope rotzooi, Em,’ zei Byron. ‘Je moet een Bertram nemen, als je het mij vraagt. Op een Bertram kan je je flink uitleven.’
Janie zei: ‘Dat is vást wat ze wil.’
‘La, la, la,’ zei Byron.
‘Waarom laat je haar niet met rust?’ zei Janie. ‘Als ze die wil hebben, dan wil ze die hebben.’
‘O, tuurlijk,’ zei Byron, ‘hoor mevrouw met-echt-bont-afgezet-onge-looflijk-zacht-want-ze-zeggen-het-op-tv de Derde.’
Hij keek naar de huid van zijn arm, draaide zijn arm naar voren en trok de huid over zijn biceps. ‘Krijgen mensen van mijn leeftijd wratten? Ik kom de laatste tijd rare plekken tegen.’ Hij draaide zich om, om me te laten zien waar hij het over had. ‘Zie je dat?’ vroeg hij. ‘Ziet het eruit als een wrat in embryonale fase?’
Er zat niets - een klein zonnesproetje of zo. Ik zei: ‘Ziet er niet al te ernstig uit.’
‘Moge dit huis gevrijwaard blijven van wratten,’ zei Janie, en ze trok een lelijk gezicht naar Byron. ‘Hij maakt zich druk om zijn leeftijd. Hij wordt dit jaar eenenveertig en hij krijgt allemaal van die piepkleine
| |
| |
ouderdomsvlekjes. Overal, over zijn hele lichaam.’
‘Daar is ze blij om,’ zei hij.
‘Ik weet niet wat er mis mee is,’ zei Janie. ‘Je leven is voor de helft voorbij. Nou en?’
Byron liet zijn gezicht in één hand zakken, bedekte zijn gesloten ogen met vingers en schudde zijn hoofd. ‘Ik moest wel met haar trouwen, toch?’ Hij kwam met een schok overeind en glimlachte naar me. ‘Begrijp me niet verkeerd, Billy. Het is een geweldige vrouw. Het heeft met karakter te maken. Ze wil dat ik een ninja ben of zo.’
Janie trok een heel zuur gezicht. ‘Dat is bedoeld als grap, omdat ik zoveel naar karatefilms kijk op tv.’
‘Wat ís een ninja eigenlijk?’ vroeg Emily. ‘Ik hoor al vijf jaar ninja zus en ninja zo en ik heb geen idee. Ze dragen veel zwart, toch?’
‘Mijn broer zit tenminste niet de hele tijd te jammeren omdat hij Dan Pastorini niet is of wie dan ook. En hij weet een baan te houden,’ zei Janie. ‘Hij heeft een carrière. Hij heeft een huis - weet je dat ze al acht jaar in dit huis wonen? En hij is pas in de dertig.’ Ze keerde zich om naar mij. ‘Hoe oud ben je nou, Billy? Zesendertig?’
‘Achtendertig,’ zei ik.
‘Hij is betrouwbaar,’ zei Janie. ‘Daar gaat het om.’
Byron stond op en trok zijn korte broek weer recht. ‘Dat weet ik,’ zei hij. ‘Je hebt gelijk. En het is een heel mooi huis. Ik wilde dat het mijn huis was. Ik wilde dat ik hier de laatste negen jaar had gewoond.’
Een uur later lag ik in mijn bed te woelen, zoals ik dat doe als ik niet kan slapen en mijn benen stijf worden - de bloedsomloop wordt onderbroken en ik lig te schokken als een kind dat geëlektrocuteerd wordt, tenminste zoals we dachten dat elektrocuteren eruitzag voordat we het echt zagen op tv. Emily wordt er dol van als ik dat doe, dus ging ik het bed uit, liep naar de keuken en nam wat Rice Chex. Ik zat daar te denken over Byron en mijn zus en hoeveel problemen ze hadden, en ik begon te denken over Emily en mij, en dat het behoorlijk goed ging tussen ons. Ik bedoel: ik begon me af te vragen of we van een andere planeet kwamen of zo.
Toen kwamen Janie en Byron binnen in twee dezelfde, paarse badstof nachthemden. Hand in hand.
Ik keek naar het klokje op de oven, maar ik kon het niet lezen, dat is iets wat ik haat. Het gebeurt voortdurend. Zelfs op klaarlichte dag is dat
| |
| |
ding moeilijk af te lezen. Ik vroeg: ‘Hoe laat is het?’ en gebaarde naar de oven.
Janie bukte. ‘Hoe lees je dit ding af?’ vroeg ze. ‘Het ziet eruit als vier uur in de ochtend.’
‘Ik zie geen ochtend,’ zei Byron. ‘Waar staat er “ochtend”?’
Ze gaf hem een speels duwtje. ‘Hij is een man van details,’ zei ze tegen mij. ‘Je weet wel wat ik bedoel, hè?’
‘Twintig over twaalf,’ zei ik.
Janie kwam naar de tafel en wreef over mijn schouder. ‘We willen ons alleen maar even verontschuldigen. Oké? Het spijt ons dat we er zo'n zootje van maken, hè Byron?’
‘Yep,’ zei hij. Hij legde ook een hand op m'n schouder.
Ze stonden allebei naast me met hun handen op mijn schouders, en ik zat daar en wilde dat ik in de slaapkamer was gebleven bij Emily, dacht dat ik zo slim had moeten zijn om uit de keuken te blijven. ‘Maak je geen zorgen,’ zei ik en ik deed alsof ik opstond, omdat ik dacht dat ik zo tenminste van die handen af zou komen.
Het werkte niet. Byron liep met me mee naar de koelkast en masseerde onderweg mijn schouder. ‘Je weet hoe die dingen gaan,’ zei hij.
Nou, dat wist ik wel, maar ik dacht eraan hoe vreselijk ik het vind als mensen die je helemaal niet horen aan te raken, je steeds aanraken. Maar ik vond dat ik dat niet kon zeggen zonder hem te kwetsen, dus zette ik het van me af en deed de koelkast open, denkend dat de aanblik van de restjes hem er misschien toe zouden aanzetten mij los te laten en zich op het eten te storten.
‘We hebben het helemaal uitgepraat in de slaapkamer,’ zei Janie, die naar ons toe liep. ‘We gaan nu naar huis.’
‘Vannacht? Willen jullie niet gewoon blijven slapen?’ Dat vond ik vreselijk. Ik voelde me een schurk, een waardeloze broer. Ik graaide in de koelkast en pakte de zwarte banaan die ik er al een paar weken uit had willen halen en gaf hem aan Byron. ‘Smijt die even weg, wil je?’ vroeg ik. ‘Hij is van Emily, maar die gooit hem nooit weg. Ze houdt van die banaan alsof het een zoon van haar is.’
‘Wat mankeert eraan?’ vroeg Byron. Hij hield de banaan omhoog en draaide hem rond alsof hij zocht naar het gebrek.
‘Man, hij is perfect,’ zei Janie en ze sloeg Byron op zijn rug.
Ik zei: ‘Er is nog wat biefstuk, als je biefstuk wilt.’
| |
| |
Byron zei: ‘Biefstuk?’
‘Nee, dank je wel,’ zei Janie en ze porde hem in zijn schouder.
‘We moeten gaan. We wilden ons er gewoon voor verontschuldigen dat we jou met onze problemen hebben opgezadeld. Dat doen we steeds, hè?’ Ze was achteruitgelopen naar de hoek tegenover de koelkast en hees zich op het aanrecht. ‘Ik wil niet dat je je zorgen maakt om mij.’
‘Ze denkt dat je je de hele tijd alleen maar zorgen om haar loopt te maken,’ zei Byron. Hij had de banaan gepeld en half opgegeten.
‘Ik ben zijn kleine zusje,’ zei Janie. ‘Natuurlijk maakt hij zich zorgen, hè Billy?’
‘Een beetje,’ zei ik, maar wat ik echt deed, was kijken naar een zak met zwarte bonen op de onderste plank van de koelkast, en me afvragen wanneer ik voor het laatst zwarte bonen had gegeten. Het leek me een behoorlijke tijd geleden. |
|