| |
| |
| |
Adriaan Jaeggi
De passagier
Als een gladde, zilveren vis gleed de bus het station binnen. Hij maakte een zo korte, abrupte draai dat hij in het midden even leek door te buigen en hij kwam voor het platform tot stilstand. Met een ploffende zucht weken de deuren van elkaar. Uit de deuropening naast het embleem van de maatschappij, twee in rood en goud uitgevoerde adelaars geketend aan een strijdkar, dreef countrymuziek, het gesteun van middelbare mannen die zware dingen boven hun macht tillen, het geluid van vallende koffers en de benauwenis van lichamen die te lang opgesloten hebben gezeten in een te kleine ruimte.
Max leunde achterover tegen de vuile plexiglazen muur van het wachthok. De laatste zonnestralen van de middag gleden van hem af en maakten plaats voor schaduw. Een metalen bout, waaraan resten van een plastic kuipstoeltje hingen, prikte in zijn schouder. Zijn benen, waarvan in deze houding niet te zien was dat ze haast twee keer zo lang waren als zijn bovenlichaam, reikten bijna tot aan de rand van het platform. Pas toen er voor de derde keer een uitstappende reiziger over struikelde trok hij ze iets op, ongeveer een halve meter ruimte latend tussen zijn vlekkerige gymschoenen en de rand van het platform. Met zijn armen op zijn knieën keek hij toe hoe de een na de ander zich in de door zijn voeten begrensde, nauwe ruimte wrong, hun koffers met opeengeperste lippen vóór en achter hun lichaam torsend. Als laatste stapte de chauffeur uit, trok zijn pet - ook met het embleem van de maatschappij, twee adelaars - diep over zijn voorhoofd en, met een schattende blik op de jongen met het lange, vuile, blonde haar in het wachthokje, verdween hij naar binnen. Boven de ingang van het wegrestaurant knipperde een roodgroene hamburger aan en uit.
| |
| |
Precies een halfuur later nam de chauffeur de laatste slok van zijn koffie, greep zijn pet van de toonbank en stond op. Een nerveuze paniek maakte zich terstond meester van de reizigers; de reizigers die bleven, paalden hun territorium af met hun koffers, terwijl zij die vertrokken met wilde gebaren hun reisgenoten om zich heen verzamelden, als herten die hun roedel uit de buurt van opdringerige rivalen proberen te houden. Een wanordelijke karavaan volgde de chauffeur naar buiten, meer vallend dan lopend.
Terwijl de reizigers zich met hun koffers het nauwe trapje op worstelden, telde de chauffeur het geld dat hij op zijn dashboard had gevonden. Hij wierp een blik in zijn achteruitkijkspiegel en zag dat de jongen uit het wachthokje op de achterbank had plaatsgenomen. Zijn benen reikten tot aan de derde rij stoelen. Onder zijn voeten lag een vale, leren tas, een buidel met franje zoals je aan feestelijke cowboyhemden ziet. Het achterste lampje in het gangpad was niet helder genoeg om iets van zijn gezicht te onderscheiden; het licht bereikte net zijn armen, die over zijn borst gevouwen lagen. Hij leek te slapen.
Toen de laatste passagier binnen was, sloot de chauffeur de deuren, startte de motor, schakelde en stuurde de bus achterwaarts het station uit. Nog voordat ze de snelweg bereikten, had de zon de horizon bereikt. Toen de bus de snelweg opdraaide, was het alsof ze een tunnel in reden, een eindeloze koker zonder licht aan het eind.
Hoewel binnen enkele seconden, zo leek het, al het licht was verdwenen, bracht de nacht geen verkoeling. De wind die door de wijd opengeschoven raampjes naar binnen waaide, maakte de atmosfeer in de cabine alleen maar compacter, alsof er almaar lucht bijkwam en er niets uitging. Niet meer dan de helft van de plaatsen was bezet.
In de halfschemer achter in de bus schoof Max heen en weer over de bank. De onderkant van zijn dijen was nat van het zweet en zijn broek kleefde aan de plastic bekleding. Hij bleef schuiven tot hij een positie vond waarbij de jeuk het minst en de afkoeling het grootst was, onderuitgezakt, leunend op het onderste gedeelte van zijn rug. Half hangend, zijn knie schrap tegen de achterkant van de stoel vóór hem, keek hij het gangpad af. Twee rijen verder voerden twee mannen verhitte onderhandelingen. De rinkelende countrymuziek - banjo's, violen, slide-gitaar en een hoge, jankende stem - werd overstemd door hun geruzie.
| |
| |
Een stoel verder bengelde een naakt onderbeen over de stoelleuning, meegevend met de beweging van de bus. Ertegenover dobberde een glimmend, kaal hoofd tegen de hoofdsteun van een stoel.
Voorin waren een paar mannen aan een kaartspel begonnen; de kaarten werden met luide uitroepen op een stapel in het gangpad gesmeten. Ze gaven elkaar een fles drank door. Uit sommige stoelen steeg sigarettenrook omhoog naar het dak.
Max ging overeind zitten. Uit zijn zak diepte hij een pakje sigaretten op, nam er een uit en klopte ermee op zijn duimnagel.
Een van de mannen vóór hem draaide zich om in zijn stoel en keek hem vuil aan. Zwijgend borg Max de sigaret weer op in het pakje en hij stak het in zijn zak.
Een uur later werd het stiller in de bus. De chauffeur had de muziek zachter gezet en er waren alleen nog gefluisterde woorden te horen die langzaam wegstierven. Dwars door het gangpad staken armen en benen van mensen die in hun slaap onderuit waren gezakt op de nauwe banken. De kaarters hadden hun spel tot een einde gebracht met een paar laatste uitroepen. De kaarten lagen op een slordige stapel in het gangpad.
De man voor hem had de discussie met zijn partner beëindigd en stond te praten met de chauffeur. Na een tijdje keerde hij zich om en begon het gangpad af te lopen in de richting van de achterbank. Hij stapte onhandig tussen de uitstekende ledematen door, zich voorttrekkend aan de stoelen met de bewegingen van een ongeoefende zwemmer.
Hij knikte kort naar Max en wrong zich voor hem langs. Hij schoof naar de stoel meest rechts, naast de nooduitgang, trok zijn benen op in foetushouding en sloot zijn ogen.
Binnen enkele minuten was hij vast in slaap. Zijn lichaam ontspande, en zijn benen, die hij eerst tegen zijn buik geklemd had gehouden strekten zich. Toen de warme voeten van de man zijn dijen raakten legde Max zijn ene been over het andere. De voeten schoven verder op, en Max schoof naar de volgende stoel. De voeten gleden verder, tot de man volledig gestrekt op de bank lag. Max liet de voeten even tegen zijn been rusten, tot hun warmte voelbaar werd en de man in volledige rust was. Zijn ademhaling werd zwaar en raspend.
Max liet tien minuten passeren, toen stond hij op. Hij knielde in het gangpad en trok zijn tas onder de bank vandaan. Hij zette de tas op zijn
| |
| |
schoot en pakte er een glazen fles uit met een leren huls, ingepakt in witte lappen. Omzichtig wond hij de lappen af en vouwde ze tot een strakke prop. Daarna schroefde hij de dop van de fles, haalde diep adem, duwde de prop op de hals en kantelde de fles een, twee keer. Hij zette de fles voorzichtig neer en schroefde met één hand de dop er weer op. Met zijn gezicht afgewend, zijn adem inhoudend liet hij zich op de grond glijden en kroop langs de achterbank. De slapende man bewoog niet. Max spande zijn spieren. Hij legde zijn arm over de borst van de slaper, duwde hem neer tegen de bank en drukte de prop op zijn mond en neus. De man veerde op alsof er een angel in hem werd gestoken. Hij greep naar zijn gezicht, maar maakte de beweging niet af; voordat hij halverwege was viel zijn hand omlaag en verslapte zijn lichaam. Na een korte stuiptrekking lag hij stil. Max nam de prop van zijn gezicht. De ademhaling van de man was bijna onhoorbaar en zo diep alsof die naar boven ruiste vanuit een put waarvan de bodem niet te zien is.
Max kroop terug langs de bank, het gangpad in. Even bleef hij daar zitten, de prop ver van zich afhoudend, diep ademend. Hij likte het zweet van zijn bovenlip. Toen pakte hij de fles, stak hem onder zijn arm en sloop naar de volgende bank. Hij bevochtigde de lappen met een nieuwe dosis en boog zich over een andere passagier, een man met een zacht, diep gekerfd gezicht, dat door de armleuning waarop zijn hoofd rustte in een rare grimas getrokken werd. Uit zijn mondhoek drupte speeksel.
Toen hij de prop op zijn gezicht gedrukt kreeg gaf hij een diepe, verbaasde kreun. Zijn ogen schoten open. Smekend keek hij naar het onbewogen gezicht boven hem, alsof hij wilde vragen waarom dit gebeurde, waarom met hem, hij die alleen maar onderweg was van de ene plaats naar de andere. Max hield de blik gevangen tot de ogen wegdraaiden en de spieren slap werden. Ademhaling was niet meer te horen, maar de borst van de man bewoog heel langzaam op en neer. Max kroop naar de volgende bank.
Na een halfuur had hij ongeveer drie kwart van de bus behandeld. Zijn bewegingen werden slomer en steelser naarmate hij vorderde. Voor hij naar een volgende rij stoelen glipte, wierp hij eerst een blik in de achteruitkijkspiegel, vóór in de bus. Tot tweemaal toe keek hij in de glinsterende ogen van de chauffeur. Of de man hem ook opmerkte, wist hij niet zeker; er was weinig licht tussen de stoelen. Waarschijnlijk zag de chauffeur niet meer dan vage bewegingen in het gangpad, de onverdachte spiertrekkingen van slapende passagiers.
| |
| |
De plaatsen achter de chauffeursstoel waren leeg, maar op de bank ernaast lag een van de mannen die het luidruchtige kaartspel hadden gespeeld. Het zwakke lampje aan het plafond bescheen zijn gezicht, dat rood en opgezwollen was door de drank en de slaap.
Max aarzelde. Een diep, ontevreden geluid kwam van onder uit zijn keel. Hij stond op en liep terug naar achteren. De ogen van de chauffeur volgden hem in de spiegel. Bij de achterbank knielde Max. Vanonder uit zijn tas trok hij een etui, klapte het open en haalde een injectiespuit te voorschijn. Hij stak de naald in de fles en liet de spuit zich volzuigen.
Met de spuit verborgen in zijn hand, de koele naald tegen zijn vingers liep hij naar voren. Uit zijn broekzak diepte hij zijn sigaretten op en hij bood de chauffeur het pakje aan. De man nam er een sigaret uit en knikte. Max klikte zijn zippo open, raspte over het wieltje en hield de vlam voor het gezicht van de chauffeur. De sigaret gloeide en Max liet de aansteker vallen. Hij rolde tussen de benen van de chauffeur en kletterde op de grond. De man vloekte, haalde zijn voet van het gaspedaal en probeerde de brandende aansteker weg te trappen. Hij stuurde naar de rand van de weg en minderde vaart. De bus kwam tot stilstand in de berm. Max liet de injectiespuit in zijn vuist glijden. Grommend boog de chauffeur voorover en greep de aansteker. Toen hij rechtop ging zitten sloeg Max een arm om zijn hoofd, trok zijn kin omhoog en ramde de spuit in zijn nek. Met zijn duim drukte hij de spuit in één keer leeg. De chauffeur haalde snikkend adem voor een schreeuw. Max kneep zijn keel dicht. De chauffeur begon wild te spartelen en haalde uit met zijn vrije arm. Max bukte te laat. Een klap tegen de zijkant van zijn hoofd deed zijn oor suizen. Woedend trok hij de spuit los en hij stak opnieuw toe. In paniek bukte de chauffeur. De naald gleed in zijn oog. Hij klauwde naar zijn gezicht. Max duwde de spuit dieper. Bloed liep langs zijn pols.
Toen hij er zeker van was dat de chauffeur niet meer bewoog liet hij los. De man zakte over het stuur heen. Zijn armen hingen slap langs zijn benen, als afgestorven lianen.
Dromerig veegde Max zijn hand af aan zijn broek. Hij trok de prop uit zijn zak en behandelde de laatste passagier.
De deuren sisten en weken vaneen. Max stak zijn gezicht naar buiten en ademde diep de koude, vochtige nachtlucht in. Hij schudde zijn hoofd,
| |
| |
tot de sufheid van de chloroform verdwenen was. Hij liep met energieke passen de bus door en begon de passagiers van hun kleren te ontdoen. Hij legde de lichamen in het gangpad, trok hun schoenen uit en stroopte hun kleren van ze af. Daarna duwde hij de naakte lichamen terug tussen de stoelen, schoppend tegen uitstekende ledematen.
Een grote zwarte vrouw, die hij lang vast had moeten houden omdat de verdoving geen vat op haar leek te hebben, sleepte hij door het gangpad naar achteren. Onder haar felgroene jurk droeg ze een groot wit corset, eronder een paarse onderbroek die haar hele onderlijf omsloot. Met moeite kreeg hij zijn vingers achter de haakjes van het corset. Toen het elastiek eindelijk lossprong, rolde het vlees opgelucht te voorschijn. De borsten waren gigantisch, getekend door aderen en littekens van het zogen, maar ze stonden bol als kermisballonnen. Hij stak een hand uit en woog er een op zijn hand. Hij pakte de andere en wreef met een duim over de tepel. Hij zakte op zijn knieën en duwde de onwillige benen van elkaar. Hij sjorde het corset over de immense dijen naar beneden, waarbij het voren trok in het vlees, die seconden bleven staan voor de huid weer glad trok. Toen hij de grote onderbroek naar beneden trok, rook hij een scherpe lucht - urine, buikgas, iets wat hem deed denken aan gebakken spek. De hele onderbuik, tot vlak onder haar navel, was bedekt met hard, kroezig haar. Bij de vagina glinsterde vocht. Hij duwde de dijen van elkaar en stak twee vingers in haar. Het voelde ruw, ribbelig aan, niet glad zoals hij had verwacht. Hij trok zijn vingers terug en rook eraan.
Hij pakte de paarse onderbroek, veegde zijn vingers eraan af, pakte het corset en de overige kleren en richtte zich op, met knappende knieën. Hij voelde het warme begin van een erectie aan de binnenkant van zijn dij. Hij liep naar de uitgang, verzamelde alle kleren en wierp alles met een boog de bus uit.
Daarna begon hij aan de bagage. Uit de netten boven de stoelen trok hij de koffers en hij sjouwde ze naar buiten.
Hij hield de koffers een voor een ondersteboven en schudde ze uit boven de hoop met kleren, tot er een grote berg in het zand lag van van hun eigenaar gescheiden, anonieme voorwerpen. De wind begon erin te roeren en nam een paar lichte kledingstukken mee het donker in.
Nadat hij de laatste koffer had uitgeschud op de grote hoop klom hij de bus weer in. Hij trok het lijk van de chauffeur in het gangpad en ging achter het platliggende stuur zitten, waar hij zijn benen niet onder kreeg. Hij
| |
| |
startte de motor. De bus trok op en draaide de weg weer op. Langs de horizon glom het licht van de ochtend.
Max liet zijn handen los op het stuur rusten en leunde achterover, terwijl het geluid van de motor aanzwol onder zijn voeten. Hij kromde zijn vingers en kamde ermee door zijn klittende haar.
Na een kilometer of dertig liet hij de bus van de weg af draaien en reed een onverharde weg op, die na tien minuten rijden afboog, langs een plateau dat afliep naar een diepe kloof. Op een tiental meters van de rand zette Max de bus stil. Hij haalde de sleutel uit het contact en trok, na een korte aarzeling, de handrem aan.
Hij stapte uit en rekte zich, traag en genietend. Een vogel zweefde met roerloze vleugels boven de diepte.
Nog een korte tijd voor de zon zou opgaan. Max zakte langzaam door zijn knieën, liet zich neer op een lage, platte steen aan de rand van de kloof, stak een sigaret op en wreef zijn handen tegen elkaar.
Zoals hij daar zat, met zijn knieën die boven zijn schouders uitstaken, zijn stakerige armen om zich heen gevouwen tegen de kou van de ochtend, leek hij veel op een groot insect, een sluipwesp die wachtte tot het tijd was om zijn larven in het lichaam van andere, onschuldiger insecten te leggen.
Een uur later, toen de zon al een halve meter boven de bergen stond en de rotsen oranje kleurden, schrok hij wakker. Hij gaapte en masseerde met gesloten ogen zijn rug. Voorzichtig legde hij zijn handen achter zich op de stoffige rots en duwde zich overeind. Pas toen hij zich omdraaide, zijn ogen opsloeg en de blinkende, zilveren cocon in het oog kreeg, klaarde zijn gezicht op. Hij luisterde naar de geluiden van ontwakenden in het binnenste van de bus, het gestommel en gekreun. Hij wachtte tot hij de eerste stem hoorde voor hij zijn handen afsloeg aan zijn dijen en langzaam in de richting van de bus begon te lopen, glimlachend, alsof hij zich iets dierbaars herinnerde van lang geleden. |
|