Den zotten heil.
(Een legaat voor hun nageslacht)
Bien heureux sont les pauvres d' esprit;
Car (Braga) leur sourit.
Barbier.
Abrutis bien ton âme, et fais voeu d' être un sot.
Le père Nicodême.
Ne sois point philosophe.
idem.
Messieurs les sots, je dois, en bon Chrétien,
Vous fesser tous, car c' est pour votre bien.
Par M. le Chevalier de M...re, Cornette de Cavalerie, en cette qualité ennemi juré des ânes.
Heil den zotten! heil en vrede!
Zotheid houdt het al in stand.
't Ligt klaarblijklijk in de rede; --
Waar bleef anders Nederland?
Zonder zotheid, zonder zotten,
Wien zou, ná den 4n Brief
Weêr de 5e Brief bedotten,
Allen slapers ten gerief?
Wien 't niets-afdoend compileeren
Wien 't onjuist, verward citeren,
De ongepaste godsvrucht-praal,
En 't eenzijdig zin-verheelen,
Al 't staatkundige gerel,
Niet tot walgens toe vervelen
Als een jongens knibbelspel?
En wie zou aan 't ijdel kraaijen
Die ellendig bij ging draaijen,
Toen hij 't roer kreeg in de hand,
En zelfs nu nog groot durft spreken
Dat hij voor de vloekbre streeken
Meê den kop heeft neêrgeleid;
Wie zou aan het nascheeps-schreeuwen
Van het jongst-verloopen gild
Onzer halfblanks dagblad-leeuwen,
‘Zelf-bedrogen en gevild,’ --
Wie zou daaraan waarde hechten,
Als de zotten in het rond,
De par brute niet beslechtten:
't Schreeuwend varken is gezond?
Heil den zotten! wie kon droomen,
Dat men ooit het argument
Van een brief had aangenomen,
Die zich tot bedroefden wendt
Met den troost, hoe 't meeste ontroofde
Overging in buurmans zak?
Heil den zot, die niet geloofde
Dat de dief daar achter stak, -
Ergo 't argument pousseerde -
En toen 't huis was afgebrand,
Dat toch de asch nog bleef in 't Land.
Heil der zotheid! wie kon denken
Dat men voor een goede zaak,
Trouwe proselieten maak'?
Dat wie 't menschdom vrij wil waren
Tegen misbruik van gezag,
Een halfdragen vrucht mogt baren,
Waar der Logen kiem in lag,
Zonder zotheid - ongebakerd
Bleef het wondervolle feit,
Dat geroosterd en geblakerd
Thans nog voor de vuurmand leit.
Maar gerust, gij letterschikkers,
Die libel en brief en krant
Van de Staatsgeheim-verklikkers
Schijnbaar door ons voor ziet trekken, --
Driewerf heil om uwentwil,
Aan de impolitieke gekken
Die Uw pennetje immer drill',
Onafhanklijk van de zorgen
Voor een passagèr bestaan,
Dat toch op een schoonen morgen
In twee zuchten is gedaan.
Om U makkers Redigeerders,
Ook om U - den zotten heil!
Heil d' aanbidders en vereerders
Van een ezelsoor, zoo steil,
Dat geen deun het kan ontsnappen: -
Altoos klaar om op te lappen,
| |
Weet wel hoe 't zijn voordeel doet;
Weet hoe alles dient verhanseld,
Ware 't enkel om 't vertoon, -
Weet, hoe men zijn ziel verkwanselt
Om een mager schrijversloon.
Heil den zotten, die ze zenden,
En om 't zeerste zijn verrukt.
Als ze van hun rijm-ellenden
Soms een blad zien afgedrukt,
Waar ter naauwernood drie woorden
Zijn gebleven in 't verband,
Waar ze in hoorden of niet hoorden; -
Om U, brave regtstrawanten,
Looze-tijding-fabrikanten,
Die den prijs maakt aan de beurs
Onzer pruldichts-kwanselaren,
Bij den bundel of bij de el, -
Bij het boekdeel of bij 't vel; -
Om U, letterdief-lantaarnen,
Die eens letterdieven waart,
U wier kunsten 'k op een hair ken,
Schoon mijn hand u heden spaart
En 't papier niet vuil wil maken, -
Ook om U den zotten heil,
Die naar een recensie haken --
Één!? gij hebt er twintig veil!!
En om U dan, broeders Schrijvers,
Hooggeleerd of stijfverwaand, -
Archi-geest- of geen-geest-drijvers,
Die de kronkelwegen baant,
En van zeedlijke motieven,
En van 't goddelijk bestier, -
Naar een eigen welbelieven,
Naar des Hemels, - niet een zier, -
Ook om U, schriftuur-verkonderen
En geen Amsterdammer wonderen
Den geloovig' ultra 's gunt; -
Ook om U mag 't hier wel heeten:
Heil den zotten in het land,
Die hun zoogenaamd geweten
Leunen aan uw onverstand!
Broeders schrijvers! Beste vrinden,
Die wat lager bij den grond,
Zoeter non-sens weet te vinden
Dan de Hemel zelf verkondt;
Die van liefde en zoete roosjens
Voor uw Klaartjens, Keetjens, Koosjens,
Nedrig uitkraamt in 't publiek; -
En gij meer! zwartgallig zoodje,
Dat van haat en wraakzwaard spreekt,
En de sukkels neemt in 't o-tje
Tot hun hart er schier van breekt.
Gij die van uw eigen zonden
Op de snoodheid dezer aard,
Sints uw lippen 't staamlen konden,
Wederkeerig henen staart; -
O Gij allen, - schrijvers, rijmers,
Onzer klank- en woordenlijmers,
Wier instinct.... kullage was, -
Was en is en immer blijve,
Meer dan ooit mijn teêre schacht
In haar vriendschapsdrift beschrijve,
Hoe ze er vuriglijk naar tracht!!! -
O gij allen, - om wie heden
Van mijn lip de heilwensch zweeft, -
Gij die kwakzalft hier beneden,
Wetend wat de zotheid geeft, -
Denkt haar weg - en nullen wordt gij
Die met haar miljoenen zijt! ---
Denkt haar weg maar... ach! wat schort mij?
Heil den zotten, heil en vrede,
In ons dierbaar Vaderland!
Braga kan niet langer mede --
|
|