werk in vertaling hebben gepubliceerd?’
‘Nee,’ zei de Balie, ‘maar vraagt u het even aan de balie van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond.’
‘KNUB,’ sprak Flame, zich tot deze balie wendend, en hij herhaalde zijn vraag.
De KNUB dacht na en zei toen: ‘Daarover kan u zich beter informeren bij het Nederlands Literair Produktiefonds.’
‘Fonds,’ sprak Flame, toen hij de stand van het Nederlandse Produktiefonds had gevonden, en weer herhaalde hij zijn vraag.
‘Wat wilt u daarmee?’ vroeg het Fonds, enigszins verrast maar toch ook wel geboeid want in al die jaren had het Produktiefonds al wat meegemaakt.
‘Mijn werk aanbieden bij buitenlandse uitgevers,’ zei Flame. ‘Daarvoor heb ik enkele fragmenten in vertaling meegebracht.’
‘Waarom hebben wij die dan niet?’ vroeg het Fonds en daarbij keek het quasi heel verbaasd.
‘Omdat Charlotte het niet nodig heeft geacht om dergelijke bundels voor de Vlaamse literatuur samen te stellen en omdat de dienst dat al evenmin een bruikbaar werkinstrument vindt voor een literaire handelsbeurs. Die denken wellicht: Ach, men mag in het brave, katholieke Vlaanderen al tevreden zijn als er een paar belangrijke buitenlandse uitgevers zijn die op onze best verkopende auteurs afkomen. En zoveel goede schrijvers hebben we nu ook niet, dat we er niet wat zouden kunnen over vertellen. Trouwens wij hebben daar Nieuwsbrieven over laten verschijnen. De rest moeten de uitgevers maar onder elkaar afspreken. Zo is dat. Wij zijn tenslotte geen literaire agenten die op commissieloon werken en tussen auteurs, vertalers en uitgevers bemiddelen. Wij zijn overwerkte en ontmoedigde ambtenaren waar geen mens zich om bekommert. Een Dienst zijn wij.’
Nu pas viel het Flame op dat het Nederlandse Produktiefonds voor iedere auteur uit Holland een keurig pakketje