| |
| |
| |
John Irving
Bijna in Iowa. De ontdekking van weg naar een staat van genade
De bestuurder vertrouwde op reizen als een vorm van reflectie, maar de Volvo was nooit buiten Vermont geweest. De bestuurder was een nauwgezet reiziger: hij hield de olie op peil en zijn voorruit schoon en hij had zijn eigen bandenspanningsmeter bij zich in zijn linker borstzak, naast een ballpoint. Die was voor het maken van aantekeningen op de grote Reislijst, punten als benzineverbruik, tolheffingen en rijtijd.
De Volvo waardeerde de zorg van de bestuurder; de U.S. 9 dwars door Vermont, van Brattleboro naar Bennington, was een zorgeloze rit. Toen de grens met de staat New York zich aankondigde zei de bestuurder: ‘Het gaat goed.’ De Volvo geloofde hem.
Het was een stoffige tomaatrode tweedeurssedan uit 1969, met gitzwarte Semperit-radiaalbanden, standaard uitgevoerd met vier versnellingen, vier cilinders, twee carburatoren en een ervaring van 72.788 km zonder radio. De bestuurder dacht dat een radio hen allebei zou afleiden.
Ze waren om middernacht uit Vermont vertrokken. ‘Zonsopkomst in Pennsylvania!’ zei de bestuurder tegen de bezorgde Volvo.
In Troy in New York probeerde de bestuurder de Volvo met gestaag terugschakelen en een sussende stem te verzekeren dat het allemaal gauw voorbij zou zijn. ‘Het duurt niet lang meer,’ zei hij. De Volvo geloofde hem op zijn woord. Soms is het noodzakelijk illusies te bevorderen.
Op de vrijwel lege oprit naar de New York State Thruway in westelijke richting gaf een onschuldige Volkswagen blijk van twijfel over de te kiezen baan. De bestuurder ging vlak achter de Volkswagen rijden en liet de claxon van de Volvo blèren; de Volkswagen zwenkte bijna panisch naar
| |
| |
rechts; de Volvo vloog vooruit op de linkerbaan, passeerde, sneed agressief, knipperde met zijn achterlichten.
De Volvo voelde zich een stuk beter.
De New York State Thruway duurt uren; de bestuurder wist dat eentonigheid gevaarlijk is. Daarom verliet hij bij Syracuse de Thruway en maakte hij een lange omweg naar Ithaca met een bocht rond het Cayuga-meer om bij Rochester weer op de Thruway te komen. Het landschap vertoonde een geruststellende gelijkenis met Vermont. Appels geurden alsof ze gedijden; ahornbladeren vielen in het schijnsel van de koplampen. Slechts eenmaal was er een ontmoeting met een schokkend, in de nacht verlicht bord dat het zelfvertrouwen van de Volvo leek te ondermijnen. LEVEND AAS! stond erop. De bestuurder had er zelf ook onprettige visioenen bij, maar hij wist dat een te levendige beschrijving van zijn fantasie aanstekelijk kon werken. ‘Alleen maar wormpjes en zo,’ zei hij tegen de Volvo, die voortsnorde. Maar in de gedachten van de bestuurder sluimerde de mogelijkheid van andere soorten ‘levend aas’ - een soort omgekeerd werkend aas, dat de vissen niet uitnodigde eraan te knabbelen, maar ze in doodsangst het water uit joeg. Gooi wat van dit speciale aas in het water en verzamel de bange, naar lucht happende vissen die op het land terecht zijn gekomen. Of misschien was LEVEND AAS! de naam van een nachtclub.
Bepaald opgelucht keerde de bestuurder terug op de Thruway. Je komt niet altijd terug als je van de hoofdweg afdwaalt. Maar de bestuurder klopte even op het dashbord en zei: ‘Straks zijn we in Buffalo.’
Er was een soort licht in de hemel - een stadium dat alleen eendejagers en marathonliefhebbers zien. De bestuurder had dat licht zelden gezien.
Het Erie-meer lag er stil en grijs bij, als een dode zee; op de Pennsylvania Interstate reden alleen de auto's van de
| |
| |
weinige vroege forenzen die naar Ohio moesten. ‘Laat je niet kisten door Cleveland,’ waarschuwde de bestuurder.
De Volvo leek in prima conditie - koele banden, benzineverbruik bijna 1 op 8, volop olie, accuvloeistof onverminderd, ruimschoots voldoende. Het enige bewijs dat ze de hele bange nacht hadden doorgereden was de griezelige vleugelpap en het waas van insektenvlekken dat een laagje vormde op de voorruit en een web op de grille.
De pompbediende moest hard op zijn wisser drukken. ‘Moet u ver?’ vroeg hij aan de bestuurder, maar de bestuurder haalde slechts zijn schouders op. Ik ga tot het bittere einde! had hij wel willen roepen, maar de Volvo stond erbij.
Je moet uitkijken wie je kwetst en wat je zegt. De bestuurder had ook niemand verteld dat hij wegging.
Ze vermeden het vrachtverkeer rond Cleveland voordat Cleveland hen in zijn smerige greep kon krijgen; ze lieten het gevoel achter zich dat de ochtendspits kwaad was omdat ze hen net was misgelopen. Columbus, zuidelijke richting, stond op het bord, maar de bestuurder snoof verachtelijk en stoof de westelijke oprit van de Ohio-tolweg op.
‘Je kunt de klere krijgen, Columbus,’ zei hij.
Wanneer je een spannende nacht beheerst bent doorgekomen en je bent 's morgens op weg met dat gevoel dat je een voorsprong hebt op de rest van de wereld, lijkt zelfs Ohio mogelijk - zelfs Toledo lijkt maar een snel ritje verder.
‘Lunch in Toledo!’ kondigde de bestuurder vol bravoure aan. Bij 120 km per uur ging er een lichte siddering door de Volvo, hij sprong naar 130 en kwam over het legendarische ‘dode punt’ heen; de zon stond achter hen en ze genoten beide van de voor hen uit vluchtende platte schaduw van de Volvo. Ze hadden het gevoel dat ze dat beeld tot in Indiana konden volgen.
De doelstellingen van de vroege ochtend behoren tot de illusies die we moeten bevorderen als we ergens willen
| |
| |
komen.
Ohio is meer dan je verwacht; er lijken onredelijk veel afslagen naar Sandusky te zijn. Bij een van de vele anonieme wegrestaurants langs de tolweg kreeg de Volvo een ernstige aanval van voorontsteking en de bestuurder moest het gierende gehoest van de auto smoren door abrupt de koppeling in te trappen. Dat irriteerde hen beiden. En toen hij het benzineverbruik met de nieuwe volle tank berekende, liet de bestuurder zich overhaast en gedachteloos zijn teleurstelling over de tegenvallende prestatie ontvallen. ‘Iets meer dan 1 op 5!’ Toen probeerde hij de Volvo vlug duidelijk te maken dat dit niet als kritiek was bedoeld. ‘Het was die laatste benzine,’ zei hij. ‘Ze hebben je slechte benzine gegeven.’
Maar de Volvo kwam langzaam en puffend op gang; hij bleef op een laag toerental en reed haperend weg van de pomp, en de bestuurder meende er goed aan te doen te zeggen: ‘De olie is nog perfect op peil, geen druppel verbrand.’ Dat was een leugen; de Volvo was bijna een halve liter kwijtgeraakt - niet genoeg om bij te vullen maar onder de maat. Eén ellendig moment lang, bij een van de talloze afslagen naar Sandusky, vroeg de bestuurder zich af of de Volvo het wist. Op lange afstanden is vertrouwen essentieel. Kan een auto voelen dat zijn oliepeil daalt?
‘Lunch in Toledo,’ spookte het tergend door het hoofd van de bestuurder; de verflauwende honger zei hem dat hij ontspannen had kunnen lunchen bij elk van de veertien afritten die naar Sandusky zeiden te voeren. God, wat was Sandusky eigenlijk?
De Volvo was weliswaar gelaafd en gewassen, maar had zonder behoorlijke rust sinds het ontbijt in Buffalo doorgereden. De bestuurder besloot zijn eigen lunch over te slaan. ‘Ik heb geen honger,’ zei hij opgewekt, maar hij voelde de last van zijn tweede leugen. De bestuurder wist dat bepaalde offers symbolisch zijn. Als je samen iets on- | |
| |
derneemt moet een eerlijke verdeling van het lijden voorop staan. Het gebied dat werd aangeduid met ‘Toledo’, werd in de loop van de middag stilzwijgend gepasseerd als een onuitsprekelijke anticlimax. En wat het dalende oliepeil betrof wist de bestuurder dat hij zelf ook een halve liter kwijt was. O, Ohio.
Fort Wayne, Elkhart, Muncie, Gary, Terre Haute en Michigan City - ha, Indiana! Een andere staat, niet volgestort met beton. ‘Zo groen als Vermont.’ fluisterde de bestuurder. Vermont! Een toverwoord. ‘Vleierij natuurlijk,’ voegde hij eraan toe, maar toen vreesde hij dat hij te veel had gezegd.
In Lagrange brak er boven de Volvo een drenkende, louterende onweersbui los; bij Goshen bleek het benzineverbruik 1 op 7,2, een cijfer dat de bestuurder als een litanie voor de Volvo declameerde - Ligonier voorbij, Nappanee voorbij. Toen ze het hart van Indiana binnendrongen, voelde de bestuurder dat ze alweer over een ‘dood punt’ heenkwamen, een ongekend verschijnsel.
Koeien schenen van Indiana te houden. Maar wat was een ‘Hoosier’?
Zullen we in South Bend eten? Op een balworp van Notre Dame. Onzin! Benzineverbruik 1 op 8,3! Doorgaan!
Zelfs de motels waren aantrekkelijk met uitnodigende zwembaden ernaast. Hier slaap je lekker! leek Indiana te zingen.
‘Nog niet,’ zei de bestuurder. Hij had de borden met Chicago gezien. 's Morgens wakker worden terwijl Chicago al achter je ligt, met succes vermeden, verschalkt - wat zou dat een voorsprong geven!
Bij de grens met Illinois berekende hij de tijd, de afstand tot Chicago, het samenvallen van zijn aankomst met het spitsuur enzovoort. De aanval van voorontsteking van de Volvo was over; hij sloot rustig af; hij leek de befaamde ‘kusstart’ meester te zijn geworden. Kon Illinois nog te- | |
| |
genvallen na de stimulans van Indiana?
‘We komen om half zeven langs Chicago,’ zei de bestuurder. ‘Het ergste deel van het spitsuur is dan voorbij. Na Chicago rijden we nog een uur door, Illinois in - om weer buiten de stad te komen - en dan stoppen we echt om acht uur. Jij krijgt een wasbeurt, ik neem een duik! Mississippi-meerval gepocheerd in witte wijn, een Illinois bananen-bootje, een halve liter motorolie, een cognac in de Rode Satijn-bar, wat lucht uit je banden laten lopen, om tien uur naar bed, bij het ochtendkrieken de Mississippi over, ontbijt in Iowa, worst van eigen varkens, Nebraska rond het middaguur, lunch met maïsbeignets...’
Hij haalde de Volvo over. Ze reden ‘het land van Lincoln’ binnen, zoals op de kentekens stond.
‘Aju, Indiana! Bedankt, Indiana!’ zong de bestuurder op het oude wijsje van I wish I was a Hoosier van M. Lampert. We zijn vaak tot alles in staat om te doen of we ons nergens zorgen over maken..
Smog verduisterde de hemel voor hen, de zon was niet onder maar versluierd. De snelweg veranderde van glad asfalt in betonplaten met om de seconde een spleet, die zei: ‘Kinkerdekinkerdekinker...’ Afschuwelijke, eindeloze, identieke voorsteden smeulden van de tuinbarbecues.
Toen de bestuurder het eerste knooppunt van Chicago naderde stopte hij voor benzine, een blik op het dalende oliepeil en controle van de bandenspanning - voor de zekerheid. Het verkeer werd drukker. De pompbediende had een transistorradio om zijn nek die aankondigde dat de temperatuur van het water in het Michigan-meer achttien graden was.
‘Jak!’ zei de bestuurder. Toen zag hij dat de klok van de benzinepomp niet gelijk liep met zijn horloge. Hij was ergens een tijdgrens gepasseerd - mogelijk in dat droomland dat Indiana heette. Hij kwam Chicago een uur vroeger binnen dan hij had gedacht: het spitsuur was in vole gang en het
| |
| |
verkeer raasde langs hem heen. Bij de motels die hij zag lagen nu zwembaden vol roet. Hij dacht aan de koeien die hem in het goeie, oude Indiana hadden kunnen wekken met hun zachte geklingel. Hij was achttieneneenhalf uur onderweg - met alleen een ontbijt in Buffalo als aandenken.
‘Eén grove fout per achttieneneenhalf uur is zo slecht nog niet,’ zei hij tegen de Volvo. Voor optimisten een noodzakelijke boutade. En een opmerkelijke vorm van verdringing, te denken dat dit zijn eerste fout was.
‘Hallo, Illinois. Hallo, half Chicago.’
De Volvo dronk een liter olie als was het de eerste stevige Indiana-cocktail waar de bestuurder van droomde.
Als de bestuurder al vond dat Sandusky zich schuldig maakte aan grove overdaad, zou het grove overdaad zijn onder woorden te brengen wat hij precies van Joliet vond.
Met continu van baan verwisselen kwam hij na twee uur krap vijftig kilometer zuidwestelijk van Chicago uit op het kruispunt voor de reizigers die naar het westen gingen - helemaal naar Omaha - en naar het zuiden, richting St. Louis, Memphis en New Orleans. Om nog maar te zwijgen van de dolende dwazen die zich noordwaarts naar Chicago, Milwaukee en Green Bay sleepten - en de nog schaarsere reizigers die Sandusky en het schemerende oosten opzochten.
Joliet in Illinois was de plaats waar Chicago zijn vrachtwagens voor de nacht parkeerde. Joliet was de plaats waar mensen die het knooppunt van Wisconsin voor het knooppunt van Missouri hadden aangezien, hun vergissing bemerkten en het opgaven.
De vier vierbaanswegen die als parende spinnen in Joliet samenkwamen, hadden twee Howard Johnson Motor Lodges, drie Holiday Inns en twee Great Western Motels voortgebracht. Allemaal met overdekte zwembaden, airconditioning en kleurentelevisie. De kleurentelevisie was een absurde poging tot idealisme: kleur brengen in Joliet in Illinois, een gebied dat overwegend zwart-wit was.
| |
| |
Om half negen 's avonds hield de bestuurder de open weg voor gezien.
‘Het spijt me,’ zei hij tegen de Volvo. Er was geen autowasserij bij de Holiday Inn. Wat had het ook voor zin gehad? En het is twijfelachtig of de Volvo hem verstond of zich had laten troosten; de Volvo had een aanval van voorontsteking die de verwoed schakelende bestuurder zo door elkaar rammelde en schokte, dat hij zijn geduld verloor.
‘Rotauto,’ mopperde hij in een pijnlijke stilte, een moment van rust tussen de stuipen van de Volvo door. Het kwaad was geschied. De Volvo stond daar maar, piepend van de hitte, met warme, harde banden, hopeloos asynchrone carburators, bougies onder een dikke laag roet, het oliefilter ongetwijfeld verstopt en stijf dicht als een sluitspier.
‘Het spijt me,’ zei de bestuurder. ‘Ik meende het niet. Morgen beginnen we met frisse moed.’
In de spookachtig groen verlichte hal van het hotel, ingericht met schildpaddenaquaria en palmen, ontmoette de bestuurder zo'n elfhonderd zich inschrijvende reizigers, die allemaal net als hij in een shocktoestand verkeerden, allemaal tegen hun kinderen, echtgenotes en auto's zeiden: ‘Het spijt me, morgen beginnen we met frisse moed...’
Maar ongeloof overheerste. Als het vertrouwen is geschonden is er werk aan de winkel.
De bestuurder wist wanneer het vertrouwen was geschonden. Hij zat op het tweepersoons fabrieksbed op kamer 879 in de Holiday Inn en belde zijn vrouw in Vermont op haar rekening.
‘Hallo, met mij,’ zei hij.
‘Waar was je toch?’ riep ze. ‘Jeetje, iedereen zocht je.’
‘Het spijt me,’ zei hij.
‘Ik heb je overal gezocht op dat vreselijke feest,’ zei ze. ‘Ik wist zeker dat je er met die Helen Cranitz vandoor was.’
‘O nee.’
| |
| |
‘Nou, uiteindelijk heb ik mezelf vernederd en haar opgezocht... Ze was met Ed Poines.’
‘O nee.’
‘En toen ik zag dat je de auto had genomen, was ik zo ongerust omdat je had gedronken...’
‘Ik was nuchter.’
‘Nou, Derek Marshall moest me naar huis rijden en die was niet nuchter.’
‘Het spijt me.’
‘Er is niets gebeurd, hoor!’
‘Het spijt me...’
‘Het spijt je!’ schreeuwde ze. ‘Waar zit je? Ik had de auto nodig om Carey naar de tandarts te brengen. Ik heb de politie gebeld.’
‘O nee.’
‘Nou, ik dacht dat je misschien in een greppel ergens langs de weg lag.’
‘Met de auto is niets mis.’
‘De auto!’ jammerde ze. ‘Waar zit je? Jezusmina...’
‘Ik zit in Joliet in Illinois.’
‘Ik heb meer dan genoeg van die vreselijke humor van jou...’
‘We hebben ons vergist bij Chicago, anders zat ik nu in Iowa.’
‘Wie zijn wij?’
‘Alleen ik.’
‘Je zei wij.’
‘Het spijt me...’
‘Ik wil alleen even weten of je vanavond thuiskomt.’
‘Het is niet erg waarschijnlijk dat ik dat haal,’ zei de bestuurder.
‘Nou, ik heb Derek Marshall weer hier, dat heb je aan jezelf te danken. Hij heeft Carey voor me naar de tandarts gebracht.’
‘O nee.’
| |
| |
‘Hij heeft zich als een heer gedragen natuurlijk, maar ik moest het hem wel vragen. Hij is ook ongerust over jou, hoor.’
‘Ja, dat zal wel...’
‘Je hebt het recht niet om zo'n toon aan te slaan. Wanneer ben je terug?’
Het idee ‘teruggaan’ was niet in het hoofd van de bestuurder opgekomen en hij aarzelde een hele tijd.
‘Ik wil weten waar je écht zit,’ zei zijn vrouw.
‘Joliet, Illinois.’
Ze hing op.
Langere afstanden vergen samenwerking. Er was werk aan de winkel voor de bestuurder, en of.
Dobberend in het overdekte zwembad werd de bestuurder overvallen door een zeker gevoel van misselijkheid en het idee dat het bad leek op de schilpaddenaquaria in de hal van de Holiday Inn. Ik wil hier niet zijn, dacht hij.
In het Druivenprieel-restaurant bekeek de bestuurder het duizelingwekkende menu en bestelde vervolgens de krabsalade van het huis. Die kwam. Het bange vermoeden bestond dat het Michigan-meer de mogelijke, onheilspellende plaats van herkomst was.
In de Tahiti-bar kreeg hij cognac.
Het plaatselijke televisiestation somde de verkeersongelukken van die dag op: een grimmige dodenlijst - het beeld van de met kolengruis overdekte slachtpartij joeg de reizigers al vroeg uit de bar naar bed voor een onrustige nacht. Misschien was dat de bedoeling van het programma.
Voordat hij zelf naar bed ging, wenste de bestuurder zijn Volvo goedenacht. Hij voelde aan de banden, hij voelde het zwarte gruis in de olie, hij nam de schade op van een buts in de voorruit.
‘Die moet hebben gestoken.’
Derek Marshall! Die stak ook.
De bestuurder herinnerde zich dat ‘vreselijke feest’
| |
| |
| |
| |
zoals ze het had genoemd. Hij had tegen zijn vrouw gezegd dat hij naar de wc ging; overal op het gazon stonden auto's geparkeerd en hij ging daar naar de wc. Kleine Carey logeerde bij vrienden; er was geen oppas die de bestuurder het huis binnen had kunnen zien glippen om zijn tandenborstel te halen.
Aan de achterkant van de badkamerdeur hing een jurk van zijn vrouw, een van zijn lievelingsjurken. Hij snoof eraan; hij werd week bij het aanraken van de zijdeachtige stof; zijn bandenspanningsmeter bleef aan de ritssluiting haken toen hij zich wilde terugtrekken. ‘Vaarwel,’ zei hij resoluut tegen de jurk.
Eén onbesuisd ogenblik lang overwoog hij al haar kleren mee te nemen! Maar het was middernacht - tijd om in een pompoen te veranderen - en hij zocht de Volvo.
Zijn vrouw was stoffig tomaatrood... nee. Ze was blond, zeven jaar getrouwd, had één kind en geen radio. Een radio leidde hen allebei af. Nee. Zijn vrouw had maat 38, versleet tussen lente en herfst drie paar sandalen, maat 38, had bh-cup 80B en een benzineverbruik van 1 op 8,3... néé! Ze was klein en donker, had sterke vingers en felle zeeblauwe ogen, de kleur van luchtpostenveloppen; ze had de gewoonte bij het vrijen haar hoofd achterover te gooien als een worstelaar die op het punt staat een brug te maken of een patiënt die wordt klaargelegd voor mond-op-mondbeademing... o ja. Haar lichaam was rank, niet vol, en ze hield van alles wat haar aanraakte, kleren, kinderen, grote honden en mannen. Ze was lang en ze had lange bovenbenen en een soepele tred, een grote mond, cup 85D...
Toen kwamen de bijholten van de bestuurder eindelijk in opstand tegen de nachtelijke uitputtingsslag van de air-conditioning; hij niesde hevig en werd wakker. Hij stopte zijn gedachten aan zijn vrouw en alle andere vrouwen weg in een groot, leeg vak in zijn hersenen, dat leek op de grote, ongepakte kofferruimte van de Volvo. Hij nam een verfris- | |
| |
sende douche en bedacht dat hij vandaag de Mississippi zou zien.
Mensen leren eigenlijk maar weinig over zichzelf; het lijkt wel of ze het prettig vinden zich voortdurend kwetsbaar te maken.
De bestuurder was van plan zonder ontbijt te vertrekken. Je zou verwachten dat hij gewend was aan tegenslagen, maar de aanblik die ochtend van de schade die aan de Volvo was toegebracht, was zelfs deze veteraan van de gang van zaken op de weg te veel. De Volvo was een ravage. Hij stond langs de stoeprand voor de motelkamer van de bestuurder als een echtgenote die hij in de dronken nacht had buitengesloten - ze stond er te wachten om hem in het daglicht met zijn schuldgevoelens te confronteren.
‘O, God, wat hebben ze met je gedaan...?’
Ze hadden de vier wieldoppen eraf gewipt zodat de ring van wielmoeren ontbloot en de banden naakt waren. Ze hadden het zijspiegeltje aan de kant van het stuur gestolen. Iemand had geprobeerd de hele armatuur los te schroeven, maar de schroevedraaier was of te groot of te klein geweest voor de schroeven: de koppen van de schroeven waren verminkt en onbruikbaar. De dief had de armatuur laten zitten en had de spiegel domweg heen en weer gewrikt tot hij was afgebroken bij het kogelscharnier. Het afgebroken scharnier deed de bestuurder denken aan de rafelige, gescheurde kom van een afgerukte arm.
Ze hadden geprobeerd de Volvo binnen te dringen door steeds maar weer de zijraampjes naar binnen te duwen en eraan te trekken, maar de Volvo had standgehouden. Ze hadden de rubberrand onder het raampje aan de bestuurderskant weggerukt, maar het was niet gelukt het slot te forceren. Ze hadden geprobeerd de ruit aan de andere kant in te slaan; er verspreidden zich barstjes over de ruit als was er een spinneweb tegenaan gewaaid. Ze hadden geprobeerd bij de benzinetank te komen - om benzine af te tappen, er
| |
| |
zand in te strooien, er een lucifer bij te houden -, maar hoewel ze het slot van de tankdop hadden vernield, was het niet gelukt. Ze hadden geprobeerd de motorkap open te krikken, maar die had gehouden. Een aantal spijltjes van de grille was ingedeukt en één spijltje was naar buiten gebogen tot het knakte; het stak uit de Volvo alsof er een primitief soort bajonet op was gemonteerd.
Als laatste gebaar hadden de teleurgestelde verkrachters, het rottige tuig uit Joliet - of waren het andere motel-gasten geweest, die zich hadden gestoord aan het vreemde kenteken, die niets moesten hebben van Vermont?... wie het ook was, diegene had als laatste, wrede en nodeloze vorm van afscheid een stuk gereedschap gepakt (de kurke-trekker van een zakmes?) en een drieletterwoord in het diepe rood van de motorkap van de Volvo gekrast. Door de lak heen, het was een kerf in het staal zelf. LUL luidde het woord.
‘Lul?’ riep de bestuurder uit. Hij legde zijn hand op de wond. ‘Klootzakken!’ schreeuwde hij. ‘Vuilakken, smerige gluiperds!’ bulderde hij. In de vleugel van het hotel waar hij met zijn gezicht naartoe stond, moesten twintig reizigers hebben geslapen; er was een rij kamers op de begane grond en een rij op de eerste verdieping aan een galerij. ‘Lafaards, autorammers!’ brulde de bestuurder. ‘Wie heeft dat gedaan?’ vroeg hij op hoge toon. Verschillende deuren op de galerij gingen open. Angstige, half wakkere mannen stonden naar hem te turen - terwijl achter hen vrouwen pruttelden: ‘Wie is dat? Wat is er aan de hand?’
‘Lul!’ gilde de bestuurder. ‘Lul!’
‘Het is zes uur 's morgens, man,’ mompelde iemand in een deuropening op de begane grond, die vervolgens snel weer naar binnen ging en de deur achter zich sloot.
Met echte krankzinnigheid kun je je beter niet bemoeien. Als de bestuurder dronken was geweest of gewoon onbehouwen, hadden die in hun slaap gestoorde mannen hem in
| |
| |
elkaar geslagen. Maar hij was krankzinnig - dat zagen ze allemaal - en daar valt niets aan te doen.
‘Wat is er aan de hand, Fred?’
‘Iemand die doordraait. Ga maar weer slapen.’
O, Joliet in Illinois, je bent erger dan het vagevuur waar ik je eerst voor hield!
De bestuurder raakte het geoliede scharnier aan waar ooit zijn mooie spiegeltje had gezeten. ‘Het komt wel weer goed,’ zei hij. ‘Je wordt weer zo goed als nieuw, maak je maar geen zorgen.’
Lul! Het smerige woord stond open en bloot in zijn motorkap gegrift, het leek hem wel aan de kaak te stellen - hij schaamde zich voor dat grove, obscene, lelijke woord. Hij zag Derek Marshall al op zijn vrouw afkomen. ‘Hoi! Wil je een lift naar huis?’
‘Oké,’ zei de bestuurder met hese stem tegen de Volvo. ‘Oké, zo is het welletjes. Ik breng je thuis.’
De zachtaardigheid van de bestuurder was nu indrukwekkend. Het is ongelooflijk, maar soms kun je enige tact bij mensen ontdekken; sommigen op de galerij van de eerste verdieping deden zelfs hun deur dicht. De bestuurder bedekte met zijn hand het LUL dat in de kap was gekrast; hij huilde. Hij had een lange weg afgelegd om zijn vrouw te verlaten en al wat hij had gedaan was zijn auto beschadigen.
Maar niemand kan helemaal naar Joliet in Illinois gaan zonder in de verleiding te komen een blik te werpen op de Mississippi - de hoofdroute van het Midden-Westen, die je moet oversteken om in het echte Westen te komen. Nee, je bent niet echt in het Westen geweest als je de Mississippi niet bent overgestoken; je kunt nooit zeggen dat je ‘daarginds’ bent geweest, als je niet voet aan wal hebt gezet in Iowa. Als je Iowa hebt gezien, heb je het begin gezien.
De bestuurder wíst dat; hij smeekte de Volvo hem één blik te gunnen. ‘We keren meteen, dat beloof ik,’ zei hij.
| |
| |
‘De Mississippi. En Iowa...’ waar hij heen had gekund.
Onwillig nam de Volvo hem mee door Illinois; het staatspark Starved Rock Wenona, Mendota, Henry, Kewanee, Geneseo, Rock Island en Moline. Er was een parkeerplaats voor de grote brug die de Mississippi overspande - de brug waarover je Iowa binnenkwam. Davenport, West Liberty en het MacBride-meer!
Maar hij zou ze niet zien, dit keer niet. Hij stond naast de Volvo te kijken hoe het theekleurige, brede water van de Mississippi voorbij stroomde; voor iemand die de Atlantische Oceaan heeft gezien zijn rivieren niet zo bijzonder. Maar achter de rivier... daar lag Iowa... en het zag er echt anders uit dan Illinois! Hij zag eindeloze korenhalmen, als een leger frisse, jonge cheerleaders die met hun pluimen wuiven. Daar groeiden ook grote zwijnen; dat wist hij; hij stelde ze zich voor - hij moest wel - omdat er in werkelijkheid geen groep varkens aan de overkant van de Mississippi stond te snuffelen.
‘Op een dag...’ zei de bestuurder, half bang dat het waar was en half hoopvol. De beschadigde Volvo stond op hem te wachten; de ingedeukte grille en het woord LUL wezen naar het oosten.
‘Oké, oké,’ zei de bestuurder.
Wees dankbaar voor het weinige richtinggevoel dat je hebt. Luister: de bestuurder hád kunnen verdwalen; in de verwarring van zijn keuze tussen oost en west had hij naar het noorden kunnen gaan - op de rijstrook naar het zuiden!
Rapport nr. 459 van de staatspolitie van Missouri: een rode Volvo, sedanuitvoering, rijdend in noordelijke richting op de rijstrook naar het zuiden, scheen geen goed richtinggevoel te hebben. De rammelende vrachtwagen die hem raakte was er volkomen zeker van dat hij voorrang had op de inhaalstrook. Bij het uitzoeken van de wrakstukken vond men een telefoonnummer. Toen zijn vrouw werd opgebeld, nam een andere man op. Hij zei dat hij Derek Marshall
| |
| |
heette en dat hij het nieuws aan de echtgenote van de man zou doorgeven zodra ze wakker was.
We hadden het moeten weten: het kan altijd nog erger.
In ieder geval kwamen er nog grote problemen.
Bijvoorbeeld de wirwar van afslagen naar Sandusky en de bestuurder was niet bepaald fit meer. Ohio strekte zich voor hem uit, als de jaren van een huwelijk die hem nog te wachten stonden. Maar hij moest ook aan de Volvo denken; de Volvo leek voorbestemd om nooit over Vermont heen te komen. En er kwamen delicate onderhandelingen met Derek Marshall; dat leek zeker. We moeten vaak onze prioriteiten uit het oog verliezen om ze te zien.
Hij had de Mississippi gezien en het malse, vruchtbare vlakke land erachter. Wie weet welke zoete, duistere mysteries Iowa hem zou hebben getoond? Om nog maar te zwijgen van Nebraska. Of Wyoming! De keel van de bestuurder zat dichtgeschroefd. En hij was vergeten dat hij nog eens door Joliet in Illinois moest.
Naar huis gaan is moeilijk. Maar wat valt er te zeggen voor wegblijven?
In La Salle in Illinois liet de bestuurder de Volvo nakijken. Er moesten nieuwe ruitenwissers op (hij had niet eens gemerkt dat ze waren gestolen), er werd een tijdelijk zijspiegeltje geplaatst en in de kerf die LUL vormde, werd wat verzachtende menie aangebracht. De olie van de Volvo was op peil, maar de bestuurder ontdekte dat de vandalen hadden geprobeerd kiezeltjes in de ventielen te stoppen - in de hoop dat zijn banden onder het rijden zouden leeglopen. De pompbediende moest het slot van de tankdop verder openbreken om de Volvo wat benzine te geven. Benzineverbruik 1 op 8,2: in geval van nood was de Volvo een tijger.
‘Ik laat je thuis overspuiten,’ zei de bestuurder grimmig tegen de Volvo. ‘Hou nog even vol.’
Per slot van rekening hadden ze Indiana in het vooruitzicht. Sommige dingen, zegt men, zijn de tweede keer nog
| |
| |
tbeter. Zijn huwelijk zag hij als een onafgemaakte oorlog tussen Ohio en Indiana - een kwetsbaar evenwicht in vuurkracht, afgewisseld met nu en dan een bestand. Iowa erbij betrekken zou een drastische verschuiving teweegbrengen. Of: sommige rivieren kun je beter niet oversteken? Het nationaal gemiddelde is nog geen 40.000 kilometer op hetzelfde stel banden en vaak gaan de banden er veel eerder af. Hij had 74.000 gereden met de Volvo - op zijn eerste stel banden.
Nee, ondanks dat verlokkende, vervagende beeld van de toekomst in Iowa kun je niet rijden met je ogen op het achteruitkijkspiegeltje gericht. En ja, in dit stadium van de reis was de bestuurder vastbesloten naar het oosten terug te keren. Maar waardigheid is moeilijk te handhaven. Volharding vergt voortdurend onderhoud. Herhaling is saai. En voor genade moet je betalen.
Uit: De redding van Piggy Sneed, verschijnt in oktober bij uitgeverij Anthos. vertaling: Barbara de Lange
|
|