Jan zegt dat hij eens een film heeft gezien met een vrouw die op de stijve piet
van een vent ging zitten en ondertussen naar de camera lachte.
Cinema cochon zegt Bruno, die in Brussel woont, en
Julleke vraagt waar die cinema ergens is.
Jan werkte vroeger op Den Dil, waar ze locomotieven maakten en zware boulons om
mee naar de gendarmen te smijten. Zijn vrouw heeft een klerenwinkel met drie
naaisters en hij heeft een Chevrolet Camaro.
Maar hij rijdt liever mee met de kamionet. Soms gaat hij poepen in de Leo
Meulemansstraat, maar dat vertelt hij niet elke keer.
Fille en Fons zitten altijd vanvoor in de kamionet.
De rest zit vanachter in de duisternis tussen de betonmolen, de kruiwagens, de
schuppen, de lange rij, de prut, de mengkuipen, de zakken met kwarts en de
plekspanen.
Helemaal vanachter zit de Schraepen.
De Schraepen zegt dat hij beter vanvoor zou zitten, in Fons zijn plaats, omdat
Fons toch altijd naar de verkeerde kant kijkt als er iets te zien is. Maar
iedereen blijft zitten waar hij zit.
Zo rijden ze door het ganse land, meestal door Haacht en
Testelt.
Waar veel dennenbossen zijn en in de zomer hete zandwegels en brakkeniers en
kegelspel. En waar Janssens woont.
Janssens voelt aan elke kruiwagen magere beton of hij niet te nat is, anders
trekt de kwarts in blazen.
Fons vindt het niet zo erg dat hij nooit iets te zien krijgt of altijd te laat is
als er iets gebeurt. Hij zegt wel: gotver! gotver! of: waar? waar? maar
eigenlijk is dat meer om de anderen een plezier te doen, dat ze zouden denken
dat ze iets onbeschrijfelijks hebben gezien. Dat hijzelf iets onbeschrijfelijks
heeft gemist.
Als de betonmolen draait, steekt Fons zijn hand erin, zonder de messen te raken,
om te voelen of de beton niet te nat is.