| |
| |
| |
Julien Weverbergh
Pro Domo
Ik worstel me maar door de mij toegezonden manuscripten
heen. En meestal denk ik: het is toch wel vreemd hoe graag iedereen aan het
woord komt, en hoe weinig men toch te zeggen heeft. (Louis Paul Boon)
Mijn wortels liggen begraven in een arm Antwerps arbeidersgezin. Mijn ouders
werden kort na de eeuwwende geboren.
In mijn omgeving had niemand een boek. Behalve ik. Ik had er trouwens meer dan
een.
Mijn vader, een weesjongen die maar tot zijn veertiende school had gelopen, had
respect voor boeken. Hij koesterde de stille hoop dat zijn zoon de werken zou
lezen waar hij de mogelijkheid niet toe had gekregen. Dat zou het pientere
jongetje kunnen helpen om als eerste te ontsnappen uit de klasse waar zijn
familie blijkbaar al eeuwen in verankerd zat. Zelf heeft mijn vader in zijn
leven bijzonder weinig gelezen. Maar wat hij las, las hij grondig. Hij is als
een wijs en erudiet man gestorven. Hij schreef uitstekend, bijzonder helder,
bijna foutloos en recht voor de raap. Ik heb van hem enkele schriftjes in mijn
bezit waarin hij de meest dramatische gebeurtenissen in zijn leven heeft
opgetekend. Ik heb van hem mijn kritische zin geërfd.
Mijn moeder, die zelfs haar veertiende verjaardag niet meer op school kon vieren,
had een nog ellendiger en armoediger jeugd achter de rug. Maar ook zij had op
haar manier evenveel ontzag voor boeken. Zij was namelijk boekbindstertje, of
beter, zij werkte in een mechanisch boekbinderijtje in de Rodestraat. Ik heb er
vaak over de zolders gedwaald om in het opgetaste bedrukte papier bij ridders te
vertoeven.
De leescultuur van mijn moeder is nooit een streep verder geraakt dan ontroerende
liefdesromans. Op het einde van haar leven erfde ik een boekenkast propvol dikke
keurig ingebonden Konsaliks. Zij zagen er nog als nieuw uit. Ik heb dat
verzamelde | |
| |
werk aan haar vriendinnen uitgedeeld in de plaats van
bidprentjes. Ik hield niet van mijn moeder maar zo heb ik haar postuum geëerd.
Nu en dan smokkelde mijn moeder uit haar boekenfabriekje een pronkstuk mee naar
huis. Zo kon mijn vader dagelijks voor het slapengaan een fragment uit de
gejatte Alleen op de wereld van Hector Malot voorlezen. Het is
het mooiste boek dat ik mij kan herinneren, en de voorleesstonden vormen mijn
dierbaarste souvenir. Ik had voorgoed mijn hart aan boeken en literatuur
verpand.
Rondslingerende boeken en voortdurend merkwaardig inkrimpende boekenkasten hebben
mijn leven verder begeleid. Toen ik tien was installeerde ik een
uitleenbibliotheekje op mijn mansardekamertje, op mijn elfde schreef ik een
kinderboek over mijn straatavonturen en op mijn veertiende besloot ik leraar te
worden omdat ik dacht dat ik dan voortdurend door boeken en leesfreaks omringd
zou zijn. Dat was een bijzondere vergissing.
Ik werd leraar maar liep in dat vak niet lang mee. In 1966 dropte ik voorgoed het
krijt in het daarvoor bestemde bakje en stapte in het schrijfbedrijf waar ik
blijkbaar voor geboren was. Ondertussen had ik in de literaire mainstream in
Vlaanderen een ijsschotsje bezet.
Na enige journalistieke lotgevallen die mij naar verre landen brachten werd ik
knechtje bij de uitgeverij Manteau om
De vijfde meridiaan
te redigeren, een reeks waarin onder meer toenmalig onbekende auteurs
als Walter van den Broeck en Daniël Robberechts debuteerden en miskende schrijvers als Jeroen Brouwers onderdak vonden. Ach, dat waren
vrolijke onbekommerde tijden!
Een paar jaar later werd ik uitgever van hetzelfde bedrijf en besloot niet meer
te publiceren omdat ik het deontologisch niet verantwoord vond. Het op mijn huid
geschreven genre, polemiek en kritiek, leende zich daar niet toe.
Men heeft over de functie van uitgever vaak een verkeerde, romantische opvatting.
Een uitgever beheert in ons land een | |
| |
overwegend kleine winkel die
hem niet toebehoort. Zoals in iedere nering herinneren de eigenaars hem er
onverpoosd aan dat zijn eerste opdracht bestaat in het realiseren van
bedrijfswinst. De rest, het Verhevene, is larie. De in literatuur
gespecialiseerde uitgeverij zal zich inspannen om de beste schrijvers binnen
haar muren te strikken en te houden, niet omdat zij de beste schrijvers zijn,
maar omdat zij door de smaakmakers en de media als de beste schrijvers herkend,
erkend en gedecreteerd werden en dus de best verkochte auteurs (kunnen) worden.
Literatuur onderscheidt zich van andere verkoopsobjecten omdat zij (nog)
onwrikbaar genesteld zit in ons Westeuropees cultuurpatroon en (nog) deel
uitmaakt van iedere fatsoenlijke opvoeding. Boeken kunnen daardoor decennia lang
ongewijzigd herdrukt en in winstgrafieken omgezet worden. Zelfs als zij door
Ward Ruyslinck werden gebreid.
Het eerzame beroep van uitgever heb ik naar beste kunnen uitgevoerd om aan de
kost te komen. Mijn oordeel over de door mij uitgegeven boeken deed zoveel ter
zake als dat van de kroegbaas over de smaak van het door hem gesleten geestrijke
vocht. Ik was ingehuurd om schrijvers te ronselen, niet om kritieken te
schrijven. Uiteraard heb ik menig manuscript naar de drukker laten brengen
terwille van de negotie. Zonder veel wroeging, maar wel in het bewustzijn van
mijn ambigu bestaan. Ik verklap geen beroepsgeheim als ik fluister dat al mijn
ex-collega's even ambivalent staan tegenover de door hen gepromote werken. Ieder
redelijk mens, behalve schrijvers, zal overigens toegeven dat onze
taalgemeenschap (of welke taalgemeenschap ook), niet jaar na jaar onvervangbare,
uitzonderlijke, unieke en opmerkelijke romans of grensverleggend proza kan
scheppen. Maar één keer in een eeuw wordt een Multatuli of een Louis Paul Boon geboren. In
wezen hoort het meeste proza naar de papierkuip terug te keren.
Bevuil ik daar niet het eigen nest? Keek of kijk ik dan op de door mij met zorg
in de handel gebrachte boeken neer? Welnee. Ik heb enkele edities gerealiseerd
die ik epoquemakend acht en die heb ik met zorg omringd. Dat was een bron van
vreugde en | |
| |
trots. De totaliteit van het fenomeen literatuur is
veel complexer. Wat men ‘slechte’ boeken pleegt te noemen,
de ondeugdelijke en overbodige literaire geschriften, horen alvast ook in deze
complexiteit thuis opdat er een infrastructuur zou blijven bestaan om
meesterwerken in op te vangen of om vermaak en ontroering te schenken aan
moeders die Konsalik vereren. Bovendien staat mijn hart open voor schrijvers van
welk genre of literair gehalte ook. Al met al stellen zij me nu en dan toch
vragen bij de misleiding en de leugens van het Gezag.
Dwaal ik af? Wij zullen zien.
Mijn (bijna) eerste publikatie verscheen als openingsstuk in 1963 in mijn eigen
gestencilde blad
Bok
. Het was een principiële stellingname waarin ik in literair werk de
vent boven de vorm stelde. Ik denk daar nu genuanceerder over maar dat doet
niets terzake. In dat stuk streek ik tegen de haren in van grijze eerbiedige
meesters. Maar ook tegen die van jonge wolven die toen voor de autonomie van de
literaire tekst opkwamen. Paul de Wispelaere was met
zijn tijdschrift
Diagram
hun meest intelligente woordvoerder. Ik sloeg fel naar hem uit. In 1968
introduceerde ik zijn bundel kritische opstellen
Facettenoog
waarin ik geen kritiek spaarde. Ik denk dat soortgelijke inleiding,
waarvan normaal verwacht wordt dat ze met aanmoedigende schouderklopjes de
verkoop zal stimuleren, wel uniek is in onze letteren. En wat schreef Paul de Wispelaere in 1970 in het oktobernummer van
De Vlaamse Gids
?
In het eerste nummer van zijn tijdschrift
‘Bok’ viel Weverbergh mij aan
op grond van mijn literaire kritiek, en deze aanval werd paradoxalerwijze
het sein tot een toenadering en vriendschap die de hele
‘Komma’-tijd is blijven voortduren: een zowel op
literair als menselijk vlak duidelijk ambivalente relatie, die mij ook
daarom aantrok, en die mij op bepaalde momenten zowel daadwerkelijk een
steun als een bron van ergernis is geweest.
Deze ambivalente vriendschap heeft tot op heden stand-gehouden, omdat ze
gebaseerd was (en is) op wederzijds respect | |
| |
voor ingenomen
standpunten en, ik zeg het graag clichématig, op de liefde voor de letteren die
wij delen. Zoals wij zullen zien staan dergelijke erecodes vandaag de dag niet
meer in aanzien.
Ik vermoed dat de huidige schrijversgeneratie in wezen minder door de literatuur
zèlf dan door de literaire kermis wordt bekoord. Nauwelijks een halve eeuw
geleden was prestige, zowel op intellectueel als maatschappelijk vlak, het
natuurlijke kind bij beoefenaars van de Schone Letteren. Dat aanzien is verloren
gegaan, als gevolg van de geringe doelmatigheid van de geschreven tekst als
expressie- en communicatiemiddel in onze door de elektronische media beheerste
cultuur. De kracht van de literatuur ligt in beschouwen, bespiegelen en
commentariëren, en voor denken is er nauwelijks nog tijd. Ik betwijfel trouwens
sterk of ‘schrijven’ en zeker het schrijven van proza, ooit
een authentieke expressievorm oftewel kunst is geweest. Het produceren en
consumeren van leestekens zou wel eens een voorbijgaande cultuurfase in de
ontwikkeling van de homo sapiens kunnen blijken. Schrijven is per slot van
rekening door de Sumeriërs uitgevonden - lang nadat liederen, gezangen, mythen
en gebeden gemeengoed waren - niet om Gilgamesj in klei te
vereeuwigen, maar om handelsovereenkomsten een bindend karakter te geven.
Vandaag de dag kan iemand opnieuw een in hoge mate ontwikkeld persoon zijn,
getraind in het abstracte denken, moreel een voorbeeld voor de jeugd en tevens
analfabeet. Lettertekens zijn een overbodig communicatiemiddel, ergo: literatuur
een met stro gevulde mummie. Bovendien zijn de literaire milieus bijzonder
gesloten en muf, eigengereid, pedant, verwaand, irreëel en in hoge mate
kleinburgerlijk. In dat conservenblik ontwikkelde zich een eigen manier van
denken en oordelen die de werkelijkheid van het leven nauwelijks weerspiegelt.
Die structuur werd daardoor doel op zichzelf, niet een waarheid voor zichzelf.
Ik heb dit lange verhaal opgeschreven omdat het mij verstrooide en ook wegens de
reacties op sommige voorpublikaties van de in dit boekje opgenomen essaytjes.
Die respons heeft | |
| |
mij verbaasd - maar vooral geamuseerd.
De eerste reacties hadden een confidentieel karakter en kwamen van enkele
personen die hoog op de literaire Olympus tronen. Zij meenden dat ik het
‘recht’ niet had mijn oordeel over het schrijfbedrijf of
over het werk van auteurs die ik soms zelf uitgegeven had aan den volke kond te
doen. Over het werk van vrienden had ik al helemaal te zwijgen. Ik heb hen
geduldig uitgelegd dat hun kijk op mijn vroegere broodwinning romantisch
gekleurd was en waarom ik mij deontologisch aan geen afspraken meer gebonden
voelde.
Toen daalden zelfs de godinnen van hun eenzame en woeste hoogten.
Gewoontegetrouw liet het weekblad
HUMO
tijdens de jaarwisseling 1991-1992 een handvol bekende Vlamingen uit
een brede cultureel-politieke context zijn wensen voor het nieuwe jaar
formuleren. De stem van Kristien Hemmerechts was ook
te vernemen. De kersverse winnaar van de driejaarlijkse staatsprijs voor
vervelend proza wenste mij voor het komende jaar een zachte ziekte die mij zou
belemmeren ooit nog over Vlaamse letteren te schrijven.
Zij wenste natuurlijk heimelijk dat ik nooit meer over haar zou schrijven, maar
dat is anekdotiek.
Deze heilwens is minder vrolijk en onschuldig dan het lijkt, en geen vluchtig en
onbezonnen akkevietje. De schrijfster is daarvoor veel te serieus. De wens is
een duidelijk signaal en heeft een exemplarisch karakter voor de thema's die
Vlaamse schrijvers wakker houden.
Het afgelopen jaar was nota bene onder meer het jaar van de golfoorlog, de
doorbraak van de nieuwe bruinhemden, de confrontatie met de enorme niet
voorspelde chaos die na de ineenstorting van het communistisch imperium
ontstond, de opkomst van de fanatieke nationalismen, de structurering en
wereldomvattende organisatie van de drugconcerns, het zoveelste hongerjaar in
Afrika, de veralgemening van de elektronische communicatiemiddelen, de
voortschrijdende vernieling van Moe- | |
| |
der Aarde. In deze benarde
tijden, op de drempel van een vreselijke eeuw en met W.O. III voor ogen, komt
deze wens van een Vlaamse schrijfster, vertegenwoordigster van de roemruchte
Vlaamse prozagolf, bijzonder irreëel, zo niet bespottelijk over. Zij acht het
eigen ‘ikje’ belangrijker dan het geweld dat om haar heen
plaatsgrijpt.
Kristien Hemmerechts zal protesterend opstuiven als ze
dit leest en betogen dat schrijvers van ‘scheppend proza’ -
ach, deze contradictio in terminis, deze zandluis met een hoge hoed - de
opdracht niet hebben om de wereld te verbeteren. Dat hoeft niet, en dat kan ook
niet. Dat nutteloze debat wil ik hier niet eens openen. Natuurlijk moeten
romanciers in hun statements en boeken het gebruik van kanonnen niet
veroordelen. Romanciers moeten alleen goede boeken schrijven, meer wordt van hen
niet gevraagd. Maar wel wordt van hen verwacht dat zij de betrekkelijkheid van
het belang van hun poppenkast en ontboezemingen inzien. In hun romans en
statements wens ik overigens op zijn minst achter de taal de hartslag te proeven
en te horen van déze en alle tijden en niet het geritsel en gefrunnik
veroorzaakt door het gesprokkel van aanstellerige ‘ikjes’.
Als men dieper over de reactie van deze Vlaamse navelstaarster nadenkt wordt haar
hartewens nog bedenkelijker. Hij stoelt in wezen op dezelfde gedachtenstructuren
als die van de fundamentalisten die Rushdie definitief het zwijgen willen
opleggen. Wie zèlf schrijft en het publiceren van opinies gewelddadig wil
verhinderen is met zienswijzen behept die ik niet wens te delen. Bovendien
getuigt haar hoop alweer van de ‘softe’ Vlaamse banaliteit.
In plaats van dat zij onomwonden zou eisen dat rovers mij de rechter arm zouden
uitrukken of Hemmerechtsfans mij met grote messen zouden bewerken tot er bloed
vloeit, wenst zij mij een zachte ziekte toe! Waar is der
ouderen fierheid toch gevaren!
Indachtig dat schrijfsters in oeroude tijden toverkollen waren die het kwade lot
wierpen, ben ik toch maar meteen naar mijn dokter gehold om mijn op de letteren
afgestemde hartslag in rode lijnen zichtbaar te laten maken en te laten
controleren.
| |
| |
| |
| |
Het gunstige resultaat heb ik om Hemmerechts te
kwellen op de omslag van dit boekje laten zetten.
Aan het andere einde van de generatiestreng zat een al even boze schrijver:
kruisvader Hubert Lampo. Met zijn welluidende
baritonstem die op maximale effecten ingesteld was, suggereerde hij op De dagen van de Vlaamse Gids dat de krant waarin mijn
negatieve kritiek op zijn boek was verschenen haar kolommen voor literair
gespuis als ik beter zou sluiten. Om hem te jennen heb ik het belaagde stuk in
deze bundel opgenomen. Het is met voorbeeldige welwillendheid geschreven.
Maar de anekdotiek weer voorbij.
Hubert Lampo verkondigt om de haverklap dat hij, vrijdenker, op de barricaden de
felste, zoniet de enige verdediger van het humanitaire pluralisme is. De
fantomen, klopgeesten, slagschaduwen, schimmen, spoken, engelen, ufonauten en
wijze schrijvers die zijn romans bevolken, zijn in feite boodschappers die de
auteur gebruikt om zijn hooggestemde idealen waar hij voor sterven wil uit te
dragen. Hubert neemt bewust zijn morele verantwoordelijkheid als schrijver op:
hij is een pedagoog, een opvoeder van het volk, het levend geweten.
In de dagelijkse praktijk blijkt al bij de confrontatie van de Verheven Idealen
met een onbeduidend en onbelangrijk kritiekje die verdraagzaamheid maar een
zeepbel te zijn. Dat verbaast ons niet. De kwaadaardigheid, valsheid en de
ondeugd van het menselijk ras is ons bekend. Maar dat de literatuur als een hoer
wordt misbruikt tergt mij diep. Het weze mijn vriend Lampo een troost: dezelfde
kloof tussen woord en daad, de huichelarij en het gebrek aan authenticiteit
proeft men niet alleen in zijn geschriften, maar bij alle auteurs die menen dat
‘hun menselijkheid’ en negentiende-eeuwse humanisme
literaire normen zijn.
Voor ik met het polemische tijdschrift
Bok
startte had ik een drietal romans geschreven, wat verhalen en een
dichtbundel. Ik wist dat schrijven me in het bloed zat, maar dat het
hooggeprezen zogenaamde ‘creatieve’ schrijven van proza mij
nooit zou | |
| |
voldoen. Het ging me te gemakkelijk af en ik zat me bij
het schrijven te vervelen. En toch wist - en weet - ik mij
‘schrijver’, zij het in een ruimere betekenis dan in dit
land aan dit begrip gegeven wordt. Om dat toe te lichten citeer ik een fragment
uit de open brief van de redactieraad ‘Vertoog en Literatuur Antwerpen
93’. Het woord ‘smalle’ is mij uit het hart
gegrepen.
De redactieraad heeft auteurs gezocht die denken, al
lezend en schrijvend. Het Cahier-project brengt schrijvers samen - en een
‘écrivain’ is iets anders dan een academicus en niet
hetzelfde als een ‘romancier’ of een belletrist. De
gedachte dat al wat niet kan doorgaan voor belletrie in strikte zin,
secundair of parasitair geschrijf is, kan slechts evident lijken wanneer men
de smalle en aan een bijzondere geschiedenis en context gebonden Vlaamse
literaire traditie als norm neemt.
Het in elkaar flansen van een romannetje is heus niet zo moeilijk. Maar alleen
het schrijven van een groot en belangrijk werk met eigenzinnig bedachte
structuren heeft zin. Dat kon ik niet aan. Dank zij René
Gysen ontdekte ik het peloton waarin ik mee kon fietsen: polemiek,
kritiek en beschouwing, die minstens zoveel creatieve inzet, inspanning en
taalbeheersing eisen als het schrijven van de doorsnee romannetjes waarmee
‘men’ denkt literatuur te bedrijven. Daar kon ik mij in
vinden. Toen ik zelf uitgever werd kon ik het genre niet langer bedrijven of
nagenoeg alle door mij uitgegeven schrijvers zouden de deur van het kantoor boos
achter zich hebben dichtgegooid. En ik stelde al dat een uitgeverij een nering
is die moet renderen.
Nadat ik zelf de winkelpoort achter mij definitief gesloten had rijpte onder meer
het plan om op mijn uitgeversactiviteiten terug te blikken in een soort fictieve
autobiografie waarin ik mijn zonden zou belijden. Om de grenzen van mijn opzet
af te tasten wees ik in een verslagje bij de vernissage van een boek op de
betrekkelijkheid van de extra-literaire inspanningen en de naïeve pogingen tot
manipulatie van de media. Aan dat soort | |
| |
praktijken had ik mij twee
decennia lang zelf schuldig gemaakt. Ik denk zelfs dat ik de eerste was in dit
land die op het idee is gekomen om het verschijnen van boeken enige luister bij
te zetten en stelselmatig persvrienden uit te nodigen. Het verslag van een
vernissage van de nieuwe poëziebundel van Eddy van
Vliet was in de eerste plaats een lachspiegel waarin ikzelf te kijk wou
staan. Helaas, dat had Van Vliet er niet in gezien, zodat hij in toga gehuld en
hoog op de trap van het gerechtshof staande, waar ik hem toevallig ontmoette,
met het belerende wijsvingertje naar mijn middenrif gericht een al decennia
durende vriendschappelijke relatie afbrak. Een literaire vijandschap was
geboren. Enfin, een met éénrichtingsverkeer.
Ach, ik zal mijn bedoelingen wel slecht geformuleerd hebben, zodat de try-out
toch zinnig is gebleken.
| |
Omtrent van Vliet
Terwijl de wilde kastanjes in verstilde najaarsbossen zachtjes neerploffen,
trotseren jaarlijks duizenden boekenliefhebbers in de broeierige zalen van
het bouwcentrum in Antwerpen de walm van hot-dogs,
de verschaalde geur van bier en de scherpe lucht van verse drukinkt. In
plaats van in het zachte gefilterde zonlicht door ruisende bladeren te
waden, schuifelen zij voetje voor voetje langs de kramen waarop de rijke
oogst aan kunst en vermaak tussen twee kleurrijke kaften verpakt ligt
uitgespreid. De boekenbeurs voor Vlaanderen en omringende onbeschaafde
landen is zwaar cultureel gekleurd, wat ons doet vergeten dat zij door
kooplieden is opgezet met één doel: de kassa horen rinkelen. Uitgevers en
boekverkopers liggen langer wakker over de vraag hoe een boek onder de
aandacht van de potentiële kopers kan worden gebracht dan over de kwaliteit
van het produkt. De boekenbeurs is het resultaat van die wake. En de ultieme
gebeurtenis. Want het gehele najaar stond al in het teken van het
belangrijke probleem: hoe moet men in onze dagen met zijn overvloed aan
informatie die alle informatie dreigt te verstikken bekendmaken dat het
nieuwe boek van de | |
| |
geprefereerde schrijver is verschenen? Het
kopen van advertentieruimte zit er bij de zich ieder jaar met moeite door
het boekhoudersverslag sleurende uitgeverijen nauwelijks in. Uitgevers en
hun trawanten mikken dan op free-publicity. Nieuwe uitgaven worden naar alle
denkbare media gestuurd en geduldig wordt op een reactie gewacht waarbij
minder op een oordeel dan op veel ruimte of zendtijd wordt gehoopt.
Recensies, kritieken, boekenoverzichten en beschouwingen in krantebijlagen
zijn echter hoe langer hoe meer een minder belangrijk doelwit van de kooplui
geworden. Om de door het lezen van de prospectussen waarin de nieuwe boeken
worden beschreven doodmoe geworden journalisten aan hun taak te herinneren,
biedt de uitgever daarom bij het verschijnen van een nieuwe titel soms een
perslunch aan of, frequenter, een vernissage met extraatjes. In zijn krant
of op de radio, uitzonderlijk op de buis, leest, hoort of ziet de potentiële
koper daarover in het algemene nieuws een kort, vriendelijk maar geijkt
verslagje. Grààg met een portret van de auteur. Maar op zo'n vernissage
gebeuren heel wat meer vermeldenswaardige feiten die hun weg naar de media
zelden vinden. Laten wij daarom samen zo'n vernissage eens bezoeken.
Er verschijnen in Vlaanderen jaarlijks tientallen snoezige poëziebundels,
maar alleen de allerlaatste bundel van Eddy van
Vliet,
De toekomstige dief
, is op spectaculaire wijze onder de aandacht van eventuele
poëzieliefhebbers gebracht. Net zoals bij de vernissage van een
schilderijententoonstelling worden sommige boeken bij hun verschijning
openbaar en officieel ten doop gehouden. Naast de pers nodigt de uitgever
potentiële kopers uit en om het geheel wat op te smukken brengt de schrijver
(of schilder) vrienden en familie op de been. Is de kunstenaar beroemd, dan
valt er veel drukte te noteren. Is hij er nog niet in geslaagd de trappen
van de roem te bestijgen, dan tellen en hertellen hij en zijn uitgever de
avond van de vernissage stiekem de schaarse gasten. Dat society-gebeuren
weerspiegelt niet per se de werkelijke artistieke belangrijkheid van de
kunstenaar of de | |
| |
schrijver, maar veeleer zijn bekendheid.
Wij vertoeven graag in de nabijheid van beroemde mensen, en wij spoeden ons
naar vernissages als de naam van de exposant of schrijver klinkt als een
klok omdat er van zijn roem wat op ons spat als wij ‘erbij
zijn’! Hoor je daar niet fluisteren: ‘Kijk, Hij is er
ook, en Zij, daar, herken je Haar niet? Zij daar, met haar groene hoed. Gaat
ze nu al met de schilder Vandinges? Kijk, zij staan te babbelen met de
beroemde Hij!’ Wij leken weten wel hoe faam wordt opgebouwd, hoe
glinster en glitter niet zelden werkelijke verdiensten verdoezelen, maar
toch zijn wij niet immuun voor het spektakel. Als op de vernissage weer
andere beroemdheden verschijnen, soms nog beroemder dan het beroemde
feestvarken, beginnen wij ons af te vragen of het voorgestelde werk
misschien toch belangrijk zou kunnen zijn. En alleen wij denken dat niet,
maar ook de ridders van de media en de roddelcircuits van het wereldje der
ingewijden die het circus hebben opgezet. Zij beginnen zelf te geloven dat
ons patrimonium alweer een kunstwerk rijker is!
Zo werd aan de faam van dichter Eddy van Vliet op
vrijdagavond 4 oktober vanaf 20.00 uur in de koffiekamer van de
Bourlaschouwburg in Antwerpen door zijn uitgever De
Bezige Bij en zijn relaties in de media flink gemetseld. Ook ik haastte me
met vrouw en kroost en geflankeerd door trouwe vrienden naar het feest om
mijn oprechte sympathie voor de dichter te verkondigen. En uit
nieuwsgierigheid naar de gerestaureerde koffiekamer, ruim als een
stationshal.
Bij het betreden van het eertijds eerbiedwekkende theater viel mij een
ongewone drukte op. Veel mij onbekende vrolijk keuvelende personen
stommelden de trap op en ik vroeg mij af of ik mij niet vergist had in de
datum en niet in een reünie van duivenmelkers was beland. Bij het
binnentreden van de ontmoetingsplaats kwam ik snel tot andere gedachten want
ik had meteen prijs: een beroemde schrijver zat vlak bij de deur samen met
een andere beroemde schrijver een boterhammetje met ham te verorberen. Of
het doodgewone profane lieden waren, als jij en ik. Mijn avond kon al niet
meer kapot.
| |
| |
Met verbazing zag ik dat in dit onlangs door Tsjechische academiestudenten
gratis gerestaureerde immense foyer geen stoel onbezet was gebleven.
Tientallen poëzieliefhebbers stonden zelfs moeilijke bochten wringend tussen
de tafeltjes geprangd of hingen pilsjes hijsend aan de indrukwekkende bar.
Dat was een hartverheffend schouwspel. Met zijn bijna vijftig jaar is Van Vliet op het hoogtepunt van zijn leven en
carrière. Hij heeft een halve eeuw vrienden, kennissen en relaties
gecollectioneerd en nauwelijks vijanden gekweekt. De zaal zat dan ook
afgeladen vol met een heterogeen gezelschap dat voornamelijk was
samengesteld uit collega's advocaten en magistraten van de dichter en zijn
vrouw de rechter, mogelijk talrijke broeders van Eddy van Vliets loge, en
bekende schrijvers als Leonard Nolens, Kristien Hemmerechts, Tom Lanoye,
Zebedeus Bolhoed, Hugo Claus, Paul de Wispelaere, Patrick Conrad, Herman de
Coninck, Jef Geeraerts, Maya Panajatova, Jos Borré en nog een stuk of wat
minder Almachtigen. Ik was diep onder de indruk door de aanwezigheid van
zoveel Vlaams creatief vermogen op zulk een kleine oppervlakte. En als hier
de terroristen nu eens toesloegen? Oh, ramp.
De aanwezigheid van schrijvers bij de voorstelling van een nieuw boek van een
collega is eerder zeldzaam, maar Van Vliet is een beminnelijk man die
helemaal geen literaire vijanden heeft. Een zeldzame schrijvende vogel, Van
Vliet. De aanwezigheid van zoveel literair gespuis gaf uiteraard veel glans
aan des dichters laatste meesterwerk.
Om deze luister kracht bij te zetten werd de dichter door een andere dichter
ingeleid. De keuze van een inleider is natuurlijk heel belangrijk, want
niemand wenst voor zijn boek Piet Snot als peter aan zijn zij. Een inleider
moet bij voorkeur zelf een beroemdheid zijn die ingehuurd wordt om over het
in te leiden werk positieve kreten te komen slaken. De verhouding beroemde
inleider beroemde schrijver is subtiel, want beiden profiteren en genieten
van elkaars prestige. Omdat de inleider bovendien meestal een goede relatie
of vriend van de beroemdheid of zijn uitgever is, zijn bij de inleiding geen
wanklanken te | |
| |
vrezen. Hoewel daar niemand van wakker zou
liggen, want men komt niet naar vernissages om naar de inleiding van de
beroemde inleider bij het werk van de beroemde schrijver te luisteren, maar
om zelf te worden gezien, of om de beroemde inleider, de beroemde schrijver,
de beroemde beroemdheden aan te gapen om achteraf aan de tapkast van de
stamkroeg zelf tot de beroemdheden te worden gerekend omdat men in het
beroemde gezelschap van zoveel beroemdheden heeft mogen vertoeven. Inleider
bij Van Vliets allernieuwste geesteskind was dichter Benno Barnard, een Nederlander die al meer dan een decennium in
Vlaanderen rondzwerft en als kenner van de Vlaamse letteren geldt.
Benno Barnard hield zijn toespraak waarin het werk van Van Vliet, zoals
verwacht, hoog werd geprezen. Dat veronderstel ik, want de
geluidsinstallatie vervormde de stem van het Hollandse orakel in hol
klinkende klanken die door de koepel van het foyer her en der werden
teruggekaatst, zelfs nadat de microfoon door Van Vliets beroemde uitgever
was bijgesteld. Het leek wel of er op lege vaten werd getrommeld. Nadien las
de poëet zijn gedichten voor die op dezelfde wijze hun onverstaanbare dood
stierven. Deze treurnis werd goedgemaakt door de uitgever die aan de paar
honderd aanwezigen een rondje betaalde waarvan de rekening beduidend hoger
lag dan de winsten die uit de verkoop van Van Vliets bundel verwacht mochten
worden. Maar daar heeft de uitgever niet om gezeurd, want het feest bij de
geboorte van deze poëziebundel was een prestigezaak, een mediumgebeuren
waarvan zowel de uitgever als de andere schrijvers die hij onder zijn hoede
heeft meegenieten. Zo werkt dat in de letteren. Bovendien werd het ego van
zijn auteur Van Vliet in hoge mate gestreeld. De goede relaties tussen de
Hollandse uitgeverij en de populaire dichter Van Vliet en het culturele
achterland Vlaanderen werden rooskleurig bevorderd. Temeer omdat naast het
door de uitgever betaalde feest door de redactie van kwaliteitskrant
De Morgen
, op de dag zelf van de vernissage, helemaal gratis met een
full-page-interview met Van Vliet werd uitgepakt. De portretfoto van de | |
| |
dichter alleen al was vier kolommen breed, negentien maal
negenentwintig centimeter groot, een reusachtiger foto dan de beroemdste man
in Vlaanderen of op deze planeet van De Morgen of welke
krant ooit cadeau heeft gekregen! Je zou voor tien centimeter minder al een
vernissage plannen! Bovendien werd het softe interview hoogstpersoonlijk
afgenomen door de hoofdredacteur van de krant, Piet
Piryns, geassisteerd door zijn in de letteren gespecialiseerde
redacteur Bernard Dewulf, beiden de beste
vrienden van Benno Barnard. Schreef ik daarnet
niet, lezer: ‘de verhouding beroemde inleider beroemde schrijver
is subtiel.’ Dit publiciteitspakket dat nog veel breder werd
opgezet maar waaruit ik voor u alleen deze ene krent pikte, dit
mediumpakket, is dat niet te veel eer voor een dichter? Is de poëzie van
Van Vliet dan zo waardevol voor onze cultuur,
het onderwerp van zijn dichtbundel zo pakkend? Voor de inhoud kunnen wij de
dichter zelf citeren, want hebben wij het diepborend interview van
De Morgen
niet bij de hand? Vraag van de kenners: ‘
De toekomstige dief
is een bundel over liefdesverdriet. Mogen wij dat zo eenvoudig
stellen?’ Antwoord van de dichter: ‘Niet echt. Het gaat
over verraad en bedrog.’ Verraad en bedrog van de geliefde
natuurlijk en de woede van de dichter om zijn eigen domheid omdat hij op
zijn leeftijd nog in De Liefde, De Trouw en De Ideale Vrouw geloofde. Geef
toe, aangrijpende problemen van deze tijd, wijsheid waar wij met verbazing
kennis van nemen. De poëzie van Van Vliet is verder aardig, best door de
grootste analfabeet begrijpbaar, nauwelijks beroerd door enige
taalcreativiteit. Alles dus doorsnee banaliteit, maar door de context van
onze literaire cultuur tot een van de toppunten van dat literaire najaar
gestuwd.
Maar ik heb er wel uitbundig van genoten.
Binnenkort verschijnt van Julien Weverbergh het
boek ‘Hard tegen hart. Het literaire klimaat in
Vlaanderen’, uitgeverij Houtekiet
|
|