| |
| |
| |
Hoe Belgisch is de literatuur in Vlaanderen?
In Nederland zijn de Vlamingen Belgen, in Frankrijk zijn
de Walen Belgen. Dus Belgen bestaan, ook al lezen ze in Vlaanderen Vlaamse
kranten, schrijven ze er in het Nederlands en worden hun schrijvers in
Holland uitgegeven.
En wat is Belgisch? Is het 1830 of zijn het de verkiezingen van 24
november? De literatuur in Vlaanderen is niet Belgisch zegt men, want
Belgische literatuur is uiteraard altijd franstalig geweest. Bij ons is de
literatuur Nederlands. Maar bedoelen we dan algemeen Nederlands,
nederlandstalig of gewoon Vlaams?
Het is helemaal niet simpel geen identiteit te hebben, terwijl die
bij nader inzien toch blijkt te bestaan.
Hoe Belgisch is dus de literatuur in Vlaanderen, vroegen wij ons
af. Wij hebben die vraag gesteld aan een aantal van onze nederlandstalige
schrijvers.
| |
Pol Hoste
Het staat in de Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur: er is
‘Franse literatuur in België’ maar geen Nederlandse.
Niet dat de ‘Nederlandse literatuur’ niet zou bestaan
volgens de M.E.W. of dat er geen Nederlandstalig literair werk wordt
geschreven in Vlaanderen. Daar gaat het niet om.
Maar ‘Nederlandse literatuur in België’ is er niet. Daar
gaat het om. In België is er enkel ‘Vlaamse
Letterkunde’, en dat is erg want ze is het werk van een
Nederlander die België Zwitserland noemt en Vlaanderen Zuid-Afrika.
Dat is nog niet alles. De ‘Nederlandse literatuur’ begint
in Vlaanderen veel vroeger dan in Nederland.
Hetzelfde geldt voor de ‘Vlaamse Letterkunde’. Die
ontstaat | |
| |
in Vlaanderen in 1830. Volgens sommigen zelfs al in
1780. In Nederland is ze echter nog altijd niet begonnen. Dat komt doordat
België in Vlaanderen werd opgericht. Nederland bleef toen onafhankelijk.
Intussen is de ‘Vlaamse Letterkunde’ in Vlaanderen alweer
beëindigd. Niet enkel door de Tweede Wereldoorlog, zoals Stuiveling
schrijft. Alle Nederlandstalig literair werk van enige betekenis wordt in
Nederland uitgegeven.
Onlangs zag het er even naar uit dat er in Amsterdam
een ‘Vlaamse Golf’ zou ontstaan maar die is alweer
voorbij. De ‘Vlaamse literatuur in Nederland’ is nog
niet voor morgen.
Het probleem ligt dichter bij huis. De kans op een ‘Belgische
literatuur’ is in Vlaanderen jaren geleden verkeken. Van 1815 tot
1830 behoorde een Nederlands-Franse versie tot de mogelijkheden. Zowel de
anti-paapse verfransing als de Nederlandse taalpolitiek van Koning Willem I
boden perspectieven. Na 1830 werd de literatuur in Vlaanderen niet Frans of
Nederlands maar Vlaams. La Belgique bleef catholique. Het resultaat is dat
zelfs ‘Nederlandse literatuur in Vlaanderen’ niet
bestaat. Sla er de M.E.W. maar op na.
Tenzij het Vlaams Blok de ‘Vlaamse Letterkunde’ opnieuw
opstart - wat God verhoede - is er echter weer hoop. Het Nederlandse
bedrijfsleven is nl. de afgelopen jaren opnieuw gaan investeren in
Nederlandstalig literair werk in Vlaanderen. Alle literaire uitgeverijen van
enige betekenis werken met Nederlands kapitaal.
Vanaf '92 kunnen Vlaamse schrijvers werkbeurzen aanvragen in Nederland en
komen Nederlandse schrijvers in aanmerking voor subsidie in Vlaanderen. Een
‘Nederlandse golf’ in Europa? Zo'n vaart zullen de
volkeren wel niet nemen.
Hoe dan ook, mij kan het allemaal niet zoveel schelen. Ik laat mijn boeken in
lood zetten en het spijt mij altijd dat ze gedrukt worden want aan de
verkoop van het origineel lood-zetsel zou ik meer verdienen. Ook hou ik niet
zo van reprodukties.
Ik woon en ik werk in Vlaanderen en ik schrijf Nederlands. | |
| |
Dat
ik aan lood, antimonium, tin of oud ijzer meer zou overhouden dan aan mijn
boeken, komt doordat ze niet in Nederland worden uitgegeven. Mij kan het
niet zoveel schelen en de uitgever ook niet, maar Tom reclameert altijd. En
hij heeft gelijk. Mijn loden boekblokken zouden zich commercieel kunnen
meten met zijn kartonnen dozen.
Nu is het allemaal wat moeilijk. Mijn werk behoort tot de ‘Franse
literatuur in België’ die in het Nederlands wordt geschreven. Daar
hebben zowel de Vlaamse als de Nederlandse boekhandel weinig boodschap aan.
En de enige informatie die in het Archief en Museum voor het Vlaamse
Cultuurleven over mijn proza is te vinden, bestaat uit twee recensies van
een bundel in het Frans geschreven poëzie, ‘L'Ame de
Bruges’. Mij kan dat niet zoveel schelen.
In Parijs is er al even weinig interesse voor deze uithoek van het Franse
cultuurgebied waar Nederlands wordt geschreven. Nog minder dan voor wie in
de M.E.W. ineens onder de titel ‘Frans Vlaanderen’
verschijnt. Die behoort tenminste tot de ‘Nederlandse
literatuur’ en tot ons erfdeel. Voor die ‘Nederlandse
literatuur’ bestaat er in Parijs een centrum. Maar daar ben ik nog
nooit geweest. Het is niet omdat ik Nederlands schrijf dat ik niet tot de
Franse literatuur behoor. Dat is nu juist Belgisch aan mijn literaire
positie.
Naar Nederland ga ik zelden. Behalve soms naar Dordrecht om één en ander in lood te laten zetten. Wat ik schrijf
wordt gepubliceerd door Manteau, vroeger beter bekend onder de naam Paris
Manteau, later overgenomen door Malherbe. Het lood zelf blijft in Dordrecht,
dat is mijn wilsbeschikking.
Ik blijf liever in Gent, waar de Vlaamse Academie is
gevestigd die sedert lang niet meer ‘Vlaams’ heet, al
staat het nog boven de ingang. De mensen spreken er Gents en Vlaams en
slecht Frans. Of Vlaams met een Frans accent als ze in de winkel beter
willen bediend worden. Of Frans met een Gents accent om zich in
lingeriezaken verstaanbaar te maken. De oude dichters schrijven Belgisch
Frans, dat evenwel zeer verschilt van het Algemeen Beschaafd Waals. En het
enige literaire salon is de | |
| |
‘Cercle
Littéraire’ op de Kouter. Gents dialect wordt uitsluitend door
Turken gesproken. Kortom, een paradijs van rust voor wie Nederlands
schrijft. Claus heeft hier ook lang gewoond om op
zijn gemak wat te kunnen werken. Nadien is hij naar Frankrijk gegaan.
Soms krijg ik bezoek uit Nederland. Guy
Vandeputte, bijvoorbeeld. De Stichting voor Vertalingen is opgedoekt,
dus hij heeft wat tijd.
En een maand geleden kwam Peter Nijmeijer een
interview maken voor de NOS-radio.
‘Voor de vier,’ zei hij. ‘Cultuur is bij de
NOS-radio op de drie. Maar de vier dat is voor gastarbeiders, vreemdelingen,
weet ik veel wat. Wij noemen dat in één woord allochtonen. Dus dat ging nog
net voor jou.’ Een leuke namiddag gehad met Peter. Koffie en zo.
Hij noemde m'n verdieping een ‘étage’. Zelf zeg ik
‘stok’. Maar in Brussel spreek
ik Frans. Daar zeg ik ook ‘étage’, net als de Arabieren,
Peter Nijmeijer, de vreemdelingen en de allochtonen. Wist u dat Georges Adé in Amsterdam altijd met opzet plat
Antwerps praat?
| |
Leo Pleysier
Geuzegedachten in de Mort Subite
Hergé, De Nationale Bond van Oudstrijders, de serres van Laken, Leonidas, Jef
Lambrecht, James Ensor, Jaco Van Dormael, VDB, De Munt en de
Beursschouwburg, dat ligt zo voor de hand allemaal, hoe dat klontert, de
namen, de gevels en de winkeletalages op de Avenue Louise en de Zavel,
Hoegaer- | |
| |
den en Piedboeuf, de Tervurenlaan, De Brand
Withocklaan, de gevels van de burgerswoningen, de Brusselaars achter die
gevels, ik heb daar geen uitstaans mee,
en vice versa,
Herman Teirlinck zeker en vast, de vervallen
legerkazerne op de Place Dailly, straatkinderen hebben er de ruiten
ingegooid, zag ik zonet; het verzet en de weerstand, Herman Liebaers, coq au vin, cul de sac, noem maar op, zo
hoofdstedelijk getint allemaal, hoe komt dat toch, dat weet ik niet, omdat
België mij synthetisch pintje, maar ga eens voort, zeg eens wat, Johan Daisne, de man die zijn stenen wolken kort
liet knippen, dat komt ervan, al die sinecures, Rolande met de bles, André Delvaux, en Ivo
Michiels ook ja, een vrouw tussen chien et loup, geen twijfel aan, en
Maurice Gilliams, voor zijn lokaties en ook
voor zijn Antwerps en voor zijn Frans, de twee samen, Franswerps, dat je in
elke syllabe hoort doorklinken en ik weet niet wat er aan de hand is, maar
dat laatste boek van hem, Gregoria, dat tegenvalt, en dat zo
‘Belgisch’ leest, vind ik, en dat komt niet alleen door
die dure pralinedoosachtige wikkel die om het boek zit, Côte d'Or en ik mis
de klank van woorden als Martougin, Perette en Victoria, in de plaats zijn
er tegenwoordig de scenario's van Chantal
Akerman, de boeken van Erik de Kuyper,
straten en pleinen in Antwerpen en Luik, aan de Place Clovis in Doornik zit tegenwoordig mijn dochter op kot;
stedelingen spiegelen zich zo graag,
ziet ze maar bezig!
het Leopoldkwartier, een tocht door Brussel
uitgestippeld door Daniël Robberechts, zo lang
het nog overeind staat, en zeker niet te vergeten de Gangreen-cyclus van
Geeraerts, de Kongo, dat boek van Lieve Joris natuurlijk en Geert
Van Istendael, liefde voor België, maar haat ook, al wint het
eerste het op het laatste, bemind labyrint, daar is geen enkele twijfel
over; Magritte en Delvaux-de-schilder en vergeet de negentiende eeuw niet,
dit land lijdt aan aandoeningen van de luchtwegen;
Baron Horta en Charles Vandenhove, Marcel Broodthaers,
| |
| |
| |
| |
Narcisse Tordoir en Jan Vercruysse op muziek gezet door Jan Hoet, de
Wereldtentoonstelling op Beerschot en Expo 58, dat brood was niet ècht
lekker, het softijs dat ze verkochten wèl, er liepen Amerikaanse matrozen
rond die nog maar pas in hun atoomduikboot onder de ijskap van de Noordpool
door waren gevaren,
get off!
Ernest Claes terwijl hij zijn grote kelkglazen met
donker bier zat leeg te drinken aan een houten tafeltje achter het venster
van een café op de markt in Herentals, het topje
van zijn neus een beetje rood, de snoeper; er wordt hier veel Drum gerold en
Marlboro opgestoken, de oorlog was nog niet zo heel lang gedaan, Constantin
Meunier en graaf Lippens en baron de Bonvoisin op de borrel bij Henri
Michaux, al mogen die twee eigenlijk niet meedoen; Rimbaud en Charles
Baudelaire en Verlaine ook niet en Cyriel Buysse
zit in de gemeenteraad, het Oostende van Raymond Brulez, op zijn academisch gat, dat is toch
Oostende of niet soms, en aan de overkant liggen de Engelsen op de loer,
Gezelle en Christine
d'Haen,
de kat uit de boom;
spelevaren op de Leie maar de schilders die in de rietkragen zaten hadden u
gezien,
Karel Jonckheere oeioei en laat nog eens zien;
Jean Gandois en Alain Mine en ook die jonge schrijver met zijn bril op,
neenee, die andere, Koen Peeters, de
conversaties, en de driehoek Oudenaarde-Ronse-Geraardsbergen, een koninkrijk
waar het gepraat van de mensen hoe langer hoe meer overstemd is geraakt door
het lawaai van de auto's, dat boek van Kamiel
Vanhole en de koningscyclus van Walter van den
Broeck, waar moet dat heen? Georges
Adé woont achter de Dijle in Battel en naar het schijnt zijn de pink
poets geëmigreerd allemaal, dit land is al zo vol, Astrid en koningin
Elizabeth, ze prefereerde de muzikanten boven de dichters van toen en je kan
haar geen ongelijk geven, de kunst van het konverseren, dat duurt maar en
dat duurt maar;
| |
| |
boeken die, als ze ellebogen hadden, elkaar in de Fnac of in Walry of in De
Groene Waterman van de rekken of van de tafels zouden stoten, al zijn er ook
die mekaar al zo lang gezelschap houden dat hun geplastificeerde omslagen
aan mekaar plakken; aan de Craeybeckxtunnel zat het weer goed strop, de
mensen da's nog gecompliceerder, met allemaal komen ze op tegen kanker en
tot hun enkels zakken ze weg in de zuigende modder, of ze staan hun nikkel
af te draaien op de roodgeverfde industrievloeren in de garages, in de
magazijnen, de productiehallen; er klinkt geroezemoes in de scholen, de
ziekenhuizen, de kantoren, de kazernes, één man die werk vond, terwijl zijn
baas in drieledig maatpak zijn sorbet van passievruchten zit op te lepelen
in een viersterrenrestaurant van één van de Brusselse randgemeenten. Een
roodbestoven land,
Gorgelen moet je doen,
Zagemeel en gastronomie, Een stapel versgebakken romans met bloemsuiker op,
En we laten Claus erbuiten deze keer, Soi | |
| |
belle et tais toi! Een lelijk land met een interessante
literatuur, Zolang het niet allemààl cabaret en kleinkunst moet zijn
voortaan, En ik moet nog een heel eind rijden straks, Te vroeg voor de
vergadering, Plat water,
Ik pas,
Wat zit ik mij hier op te winden eigenlijk? Al die mensen en al die dinges,
een plaat draaien met liederen van Schubert bijvoorbeeld, Corelli,
Scarlatti, Uzelf wat wijsmaken ja, En mijn eigen werk dan?
De Kirgiezen in Oezbekistan,
Of bij de eskimo's ofzo,
10.01.92
| |
Alstein
Hoe Belgisch is de Vlaamse literatuur? Een zelfverkenning.
Waar, zo vraag ik me af, kan de schrijver beter geboren worden dan op
snijpunten? Die gedroomde mogelijkheden om te komen tot wat een leven zin
kan geven: het eigen uitzicht op de wereld. Snijpunten van kulturen, maar
ook: van maatschappelijke klassen.
Hoe Belgisch was de oudste zoon van een geslacht, met voorvaderen tot in de
16de eeuw, die op 18 maart 1947 in Antwerpen werd
geboren? Zijn vader was in het Frans opgevoed, dat hoorde zo in die deftige
Antwerpse kringen die in hun vrije tijd domino en canasta speelden in het
café Metropole aan de Meir, op zondag dineerden in het Grand Hotel de
Londres aan de Keyserlei, en die zich met hun waardige eega's
(onverbrekelijk aan hun zijde; de tijden waren nog overzichtelijk) naar hun
buitenverblijven lieten rijden in Brasschaat, de
voorstad der gegoeden. Een stel voorname heren en dames. En zij het dan dat
| |
| |
achter de schermen, toegedekt, vergeten, maar
onvermijdelijk (een mens is nu eenmaal een mens) sprake kan zijn van een
schot op een minnares van een vader (mijn overgrootvader: ingenieur aan de
haven, levensgenieter, vrijmetselaar), van whisky in
Val-Saint-Lambert-glazen, en van... Het leven is nu eenmaal het leven, er is
in die kringen een weldadige overvloed aan mantels der liefde. En wie had
ooit kunnen denken dat in deze familie: een schrijver. Maar Belgisch waren
ze: een vuurkruiser, een abonnement op het Belgisch Staatsblad (elke ochtend
uit de postbus gehaald door de oudste zoon, die lieveling van de vrouwen in
de familie, dat godenkind), en bij een begrafenis zowaar het Belgisch
volkslied, traag en plechtig ingezet op het statige orgel van de
Sint-Jacobskerk. Hoe tijd en ruimte zich toen vulden. Ondenkbaar was het
zich niet te bewegen in karmijnrode interieurs, temidden van
imitatie-Rodins, en niet te spelen in een salon waar tegen alle muren
boekenkasten stonden waarin niet zomaar boeken: in leer ingebonden boeken.
Baudelaire: ‘Mon berceau était adossé à la
bibliothèque.’
Maar mijn vader sprak geen Frans meer, en mijn moeder... Een eerste snijpunt.
De oudste zoon, dat gevoelig kind dat misschien, misschien ooit generaal zou
worden, dat opnieuw Frans zou spreken en schrijven, zou uitrijden naar een
buitenverblijf, liep het deftige ouderhuis aan de Sint-Jacobsmarkt uit,
sloeg rechts de Lange Sint-Annastraat in, kwam op de Ossenmarkt terecht, en
liep daar tevreden de kleine winkel binnen van het kleine huis waar een
ambachtsman woonde en werkte, een grootvader die geen whisky dronk maar
Koninck, (‘eenvoudig volk’), die les gaf aan de
Stedelijke Akademie, ‘een kunstenaar’, net als zijn
dochter, mijn moeder die tekende en schilderde. ‘Dat een appel zo
dicht bij de boom kan vallen!’ Ja, maar bij welke boom? Die van de
voorname, in Franse kultuur en Antwerpse ‘chique’
gedompelde Sint-Jacobsmarkt? Of die van de meer
‘volkse’, van eigen kultuur en van vanzelfsprekende
kunstzinnigheid doordrongen Ossenmarkt? De Ossenmarkt, gelegen in wat in
goed Antwerps wordt genoemd: ‘het | |
| |
kantje’.
De ene Markt of de andere? Zo Belgisch, zo verscheiden: Vlaams en Frans, een
hogere en een lagere klasse (en let even op: de grootvader van de vrouw met
wie de schrijver samenleeft: een havenarbeider die in de jaren 20-30 elke
ochtend met zijn fiets twintig kilometer van Lint
naar ‘de dokken’ reed, weer of geen weer). Snijpunten
alom. Welk beter uitgangspunt kan de schrijver zich dromen?
Want ook: Vlaanderen. Hij liep rond op de bodem van de geschiedenis, de jonge
schrijver. De straten, pleinen, monumenten, kerken, herenhuizen en het
stadhuis van zijn dierbare vaderstad spraken van voorbije eeuwen, kulturen,
stijlen, overheersingen van andere volkeren, machtigere legers (wie in dit
land geboren is, kent het buigen van het riet). Of er werd hem verteld. Of
hij las. Hoe mensen van allerlei ras en kultuur hier hun stempel hadden
gedrukt (en meer: de Spaanse trek, na eeuwen nog, in het gelaat van mijn
grootmoeder aan moederskant), hoe ooit Nederland voor onze familie een
dierbare plek was geweest, hoe dichtbij Frankrijk wel lag (Pierre-Ignace van
Alstein, 1733-1793: een Vlaming opgeklommen in Parijs en Nantes, een
slavenkapitein, en nu nog, ergens: een domein, een begraven schat), en hoe
verrijkend het was te mogen omgaan met de joden van de vaderstad, hoe wijs
en rijk hun godsdienst en gebruiken. Dit: leer kijken, begrijpen.
Veroordeel, oordeel niet te snel. Antwerpen,
Vlaanderen, België bestaat bij de gratie van de verscheidenheid, de
veelheid, de vermenging. Niets is eenvoudig; een mens niet, een samenleving,
een land, een kultuur niet. Leer de verscheidenheid appreciëren. Meer nog:
leer ze gebruiken in het eigen voordeel, d.i. voor de eigen ontwikkeling.
Hoe dikwijls is dit de jonge schrijver niet woordloos bijgebracht? Een
snijpunt valt je ten deel. Zomaar, per toeval, bij geboorte. Dat is geen
verdienste. Een verdienste is het ermee te werken.
Hoeveel van dit alles is in mijn werk, is zo in de Vlaamse literatuur
terechtgekomen?
Zeker is dit: waar kan de schrijver beter geboren worden dan op snijpunten?
En wie zijn dus de grootste vijanden van de | |
| |
schrijver? Diegenen die de veelheid willen afschaffen, die snijpunten
ongedaan willen maken, die één volk, één stem, één gezicht, één marsrichting
prediken, die van alle daken schreeuwen: eigen volk eerst! Een mens is een
som van individuën. Een land een som van landen.
| |
Johan Anthierens
Onduldbare Hollandse puistekoppen
Ik las onlangs dat middelbare scholieren in Nederland
bijna geen belangstelling hebben voor boeken van Vlaamse schrijvers. Dat
is onduldbaar, er worden genoeg goede boeken door Vlamingen geschreven,
er is genoeg keuze na Ruyslinck of Lampo.
Geert van Istendael, ‘Schaamteloos
pleidooi voor taal-nationalisme’, De Volkskrant, 29 juni 1991
Voor zover een opwaaiende zwartrok dat permitteert beent jezuiët Van
Istendael driftig de recreatie-ruimte over om een puistige Hollander met de
nieuwste editie van
Het boek in Vlaanderen
de walkman van de oren te slaan.
Wel gedaan, meester surveillant. Nóg een hardleerse Bataaf met een Vlaams
watermerk op zijn wang afgevoerd.
Even pauseren. (Er gaat een ambulance voorbij.)
Hamvraag van de Hond: hoe Belgisch is Vlaamse literatuur? De Hond heeft er zich blijkbaar bij neergelegd dat Vlaamse
literatuur verre van Néderlands is. Een wetenschap die vieze Van Istendael
niet weerhoudt ten overstaan van minderjarigen hoofdstukken van Jos Vandeloo en andere bierdoortrokken
particularisten uit de binnenzak van zijn bevlekte regenjas op te diepen.
Zie hoe het Vlaams Blok dat alleen eigen volk propageert voor die
schaamteloze optie een literaire handlanger inhuurt.
| |
| |
Wat verstaat dit tijdschrift onder Belgisch, nu België als staat in het
reutelstadium verkeert en Europa voor onze voor- en achterdeur staat? In een
januari-nummer van het weekblad
Vrij Nederland
* trekt ene Jan Pen zelfs het bestaan van
Nederland in twijfel en betrekt bij die analyse
zijdelings de literatuur, met de bedenking dat Hollandse pennevlijt knollen
en citroenen oplevert, helemaal niet te karakteriseren. Waar blijven wij dan
met het Bèlgische karakter van onze schrijfnatuur? Het denken daaraan stuurt
de aangeschrevene van zijn tekstverwerker naar het badkamerkastje met
pijnstillers.
Landkaart-geografisch gesproken begint ondergetekende pas op een té
gevorderde leeftijd in voeling te treden met anderstalige landgenoten. Zo
leert hij van Waalse schrijver Thierry Haumont**
dat Vlaamse en franstalige jongelui niet enkel afwijkend spreken en vrijen
maar ook éten, met een aan elke taalgroep aangepast culinair jargon.
Die ervaring dateert van de periode dat de Leuvense universiteit nog
bilateraal onderwees en Haumont in het studentenrestaurant Alma de
verschillende eetgangen kon nagaan:
De Waalse student scheidde vlees, groenten en
aardappelen n`etjes van elkaar en at eerst zijn sla op. De Vlaming
roerde de ingrediënten door elkaar tot één hutsepot, legde het overbodig
geworden mes opzij en bediende zich van een vork om de prak smakelijk
naar binnen te stouwen. Het latijnse luik op de tweetalige menukaart
maakte de hongerige lekker met nu eens een ‘sauce
diable’, dan weer een ‘sauce provençale’
of ‘sauce chasseur’; in het Nederlands heette dat
onveranderlijk: ‘pikante saus’. Wij schepten een
‘potage julienne’ of ‘potage
printanier’ of een soortgelijke semi-poëtische benaming op,
pour les flamands steevast als ‘groentensoep’
geserveerd.
Eigen aan Vlamingen - van debuterende sportjournalisten tot ronkende (vooral
na de zondagse roastbiefmaaltijd) literaire namen - is een Belgisch
taalgebruik dat de buitenwacht matig charmeert. (Ook al liegen de
Nederlanders het tegendeel.) Ik hoorde Walter van den
Broeck vorig jaar in zijn radio-dagboek | |
| |
een eerlijke
verbijstering uitspreken over de ingreep van zijn revisor die de uitdrukking
‘Een ander paar mouwen’ als zijnde Frans (Une autre paire de manches) uit des meesters manuscript had
verwijderd. Van den Broeck was jarenlang leraar Nederlands; wélk Nederlands,
is de vraag die na zijn ontwapenende radiobekentenis openlijk mag worden
gesteld. Die ‘paar mouwen’ staat model voor de
Tussentaal die in het noorden van België gecultiveerd wordt. En een besmet
idioom vreet àlles aan, ook de mooiste materie. Ver weg ligt de tijd dat
Jeroen Brouwers kon klaroenen in Olenaar Van
den Broeck een opvolger van Louis Paul Boon te
herkennen; van
Het gevallen baken
schrijft een recensent van de Nederlandse kwaliteitskrant NRC -
naam van de criticus kwijt, excuus - dat hij er niemandal van snapt. Vlaamse
literatuur blijft in hoofdzaak een hooiberg waar de ingeënte lezer zich met
een mini-riek doorheen werkt. Zie de eerbied voor Maurice Gilliams, die na zijn opgegraven roman
Gregoria, of een huwelijk op Elseneur
door | |
| |
Jan Lampo (Standaard der Letteren,
maand januari) en consorten als een Vlaamse Proust herdacht*** wordt,
terwijl dat bewieroken - de schadelijkste vorm van roken - gepaard gaat met
een losweg toegeven dat Gilliams koeterwaals schrijft. Vanwaar de parallel
met een Proust die onsterfelijkheid puurde uit de glanzende perfectie van
zijn taal? Waarom wil men in Vlaanderen altijd de boer bedriegen, de lezer
vernachelen? En het gaat dóór, vergist u niet. In het februarinummer van
De nieuwe Limburger
, een gratis informatieblad uitgaande van die provincie, staat
verlekkerd dat J.M.H. Berckmans verhalen
‘uit zijn pens’ schudt.
Fysiek kun je er een Vlaamse auteur zó uitpikken. Van den
Broeck, zogenaamd een erfgenaam Boon,
profileert zich als een reïncarnatie van Ernest
Claes. Die baard. (En die monkel, nonkel.)
De ‘speciale editie voor de boekenbeurs’ 1991 van dagblad
De Morgen
heb ik alleen voor zijn portrettengalerij precieus bewaard.
‘Heb'd'hem zien-zien? Hij zag-zag nogal!’, zeggen ze in
Antwerpen. Et comment. Op de
voorpagina een gigantisch portret van dichter Van
Vliet, die daar niet blijer om kijkt. Met beide handen zijn paraplu
(of die van de fotograaf) omklemmend tuurt hij met starre streepmond in een
tergende toekomst. Bladzijde 2 toont een snel vergrijzende Van den Broeck,
zeer verstrooid getooid in fleurig bloemenhemd, verstoord opkijkend naar de
fotograaf die hem onderbreekt bij zijn dagelijkse beslommering-seance.
(Neerslachtigheidskuur) Op pagina 3 een close-up van Leo
Pleysier die ook al poseert met die blik van
‘Ik-heb-het-met-mijn-eindeloos-talent-toch-slecht-getroffen.’
Alles heeft met alles te maken. Als je onze literaire kritiek gaat bestuderen
kom je nogal eens in de buurt van apekool-commentaar. Jos Borré, de man die elk woord dat Van den Broeck bij de
drukker in de bus stopt gehoorzaam voor het volk vertaalt, spelt in zijn
recensie van
Het baken valt
: ‘Niet toevallig prijkt op de kaft een reproductie van
Het vlot van de Medusa van Géricault.’ Waarom zou het legendarisch
vlot ‘toevallig’ afgebeeld staan?
| |
| |
Het zwaar op de handen dragen van Vlaamse schrijvers is van alle tijden. Het
alle heil zien in Herman Brusselmans en Tom Lanoye, meer cabaretiers dan literatoren, is
van nù. Het beeld is doende ons nadenken te verpulveren, met alle
desastreuze gevolgen vandien. Een beginnend Vlaams schrijver moet zorgen dat
hij goed staat met buiskabouter U. Van Anus en er op speculeren dat zijn
(m/v) proza gepropageerd wordt door Goedele Liekens of Wendy van Wanten.
Wij ‘komen van ver’, om met neerlandicus W. VdB te
spreken, en spoeden ons vlijtig voort naar nergens. Inplaats van dàt in te
zien windt Geert van Istendael zich op over de
Nederlandse onverschilligheid voor onze ongeplaveide zijstraten. En pleit
schaamteloos voor taal-nationalisme.
Leonard Nolens: ‘Is mijn wollen muts
weer van de was, moeder, zit mijn Lenin-profiel goed, is het interview met
Hugo Camps geregeld, zijn mijn klompen
gebeitst, is de blokhut gestofzuigd? Ik voel dat er een schoon gedicht in de
pijp zit.’
* Vrij Nederland, 18 januari 1992;
** In een gesprek met Denise van Dam, een Vlaamse die voor het Davidsfonds
een boek over Wallonië aanmaakt;
*** Wij grossieren in klonen van Proust. Eric de Kuyper is dat óók al.
| |
Walter van den Broeck
Flanders fraseologie
Laten we er voor de gelegenheid maar van uitgaan dat we weten wat literatuur
is. En laten we gewoon stellen dat ‘Vlaamse literatuur’
literatuur is die in Vlaanderen wordt geproduceerd. | |
| |
Rest ons
nog te definiëren wat met ‘Belgisch’ wordt bedoeld. Dat
is minder makkelijk. Een mogelijke formule is:
‘Belgisch’ is alles wat niet-Engels, niet-Frans,
niet-Nederlands, niet-Duits, enz... is. Maar wat is dat dan? In elk geval:
iets weinig verhevens, iets doordeweeks, iets
‘plantrekkerigs’, iets kleins, kortom.
(Maar eerst dit nog: de Vlaamse literatuur is de beste van de hele wereld...
voor de Vlaming. Meen ik dat? Ja, ik meen dat. Geen spatje ironie dit keer?
Geen spatje ironie. Of ik dat dan even wil uitleggen? Veel valt er niet uit
te leggen, want het is een stelling die voor iedereen opgaat. Hoebedoelik?
Ik bedoel dat de Duitse literatuur de beste ter wereld is... voor de
Duitsers, de Franse voor de Fransen, de Engelse voor de Engelsen,
enzovoorts. Waarom? Omdat het de enige literatuur is die hen ècht aangaat en
waarvan zij de enige bevoorrechte lezers zijn, die alles, tot in het
geringste detail, kunnen aanvoelen en begrijpen. Daarom dus. Literatuur
hoeft bovendien niet overschat te worden, want zij is niet meer dan een
spel. Een taalspel. Als u er dan toch op staat: een superieur taalspel. Het
resultaat van hard werken ook. Wie het over belangrijke schrijvers heeft,
heeft het eigenlijk over niet meer dan over mensen die nieuwe spelregels
hebben uitgevonden en die met succes hebben toegepast. Maar dit terzijde
dus.)
Zoals het formaat van een deur of een poort de wijze bepaalt waarop je een
ruimte zal betreden - mooi rechtop of met gekromde rug - zo ook bepaalt het
formaat van een land (o.a.) zijn literatuur.
België is klein, Vlaanderen is nog kleiner. De Vlaamse literatuur is
bijgevolg ook klein. Of beter: de Vlaamse literatuur houdt zich met
‘het kleine’ bezig. Dat hoeft niet tot wanhoop te
stemmen. De Big Bang die aanleiding gaf tot het ontstaan van het Heelal, is
voortgekomen uit het allerkleinste: het oeratoom.
Niettemin zijn sommige Vlaamse schrijvers bang van die kleinheid. Ze proberen
zich eraan te ontworstelen door de ‘universalist’ uit te
hangen. Op krampachtige wijze doen zij dunnetjes over wat bijvoorbeeld
Amerikanen of Engelsen moeiteloos voor elkaar krijgen. Zij proberen zichzelf
op te stuwen in de vaart der
| |
| |
| |
| |
internationale letteren, maar juist daardoor verbleken hun produkten
onmiddellijk naast hun buitenlandse modellen. Zij wanen zich in een casino
maar spelen in werkelijkheid op de flipperkast in het café om de hoek.
Andere schrijvers accepteren de Vlaamse kleinheid wel, maar slagen er niet in
haar iets groots te ontfutselen. Hun ‘output’ is niet
groter dan hun ‘input’. Ze durven niet te investeren, ze
durven geen risico's te nemen. Ze spelen op de flipperkast met het deurtje
van het geldbakje open.
Gelukkig is er ook nog een Vlaamse literatuur die ertoe doet. Waartoe? Tot de
literatuur dus. Tot het spel. Dit soort Vlaamse literatuur, die, globaal
bekeken, door haar veelvormigheid een wat radeloze indruk biedt, is
behoorlijk geperverteerd door het kunstmatige bufferstaatje België, waarvan
Vlaanderen tot nader order deel uitmaakt. In de schrijvers van deze
literatuur worstelen immers permanent twee componenten om de overhand: een
historische gegroeide Vlaamse, en een in 1830 opgelegde Belgische. Het is
een strijd tussen eigenheid en on-eigenheid, een niet aflatend pogen om een
identiteit te verwerven. Naar grootsheid hoef je in de geschriften van de
Vlaamse schrijvers die eraan doen niet te zoeken. Daar hebben ze geen tijd
voor, want ze zijn bezig zichzelf bij elkaar te rapen. Ze hebben wat van
flipperaars die het niet kunnen laten en tegelijkertijd doodsbenauwd zijn
voor het zwarte gat daar beneden.
De Vlaamse literatuur die ertoe doet is dus minstens voor de helft Belgisch.
Dat zal zonneklaar blijken als morgen in een onafhankelijk Vlaanderen alle
literatoren die ertoe doen door de Vlaamse overheid geboycot zullen worden.
De uitwijking is intussen al begonnen. Wie ertoe doet - zowel auteurs als
uitgeef-huizen - heeft, een enkele domme of eigenzinnige uitzondering
daargelaten, zijn toevlucht inmiddels al in Nederland gezocht.
De rest is ‘Flanders Fraseology’.
|
|