De Brakke Hond. Jaargang 8(1991)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Guido de Bruyn Het humeur van licht zeven gedichten voor Monet Een tuin in Giverny Onder de maan haast zich een dief. Zijn maquette van het paradijs wuift zachtjes in de wind. Lelies wachten in het water. Straks plooien ze zich open in alle trappen van verbazing. Het licht is hem te slim af in zijn voortdurend later. Om te beginnen Om te beginnen is er het tekort. Voor de zucht in het lied van de Akashi Baai is deze schilder doof. Hij ziet de boot wel drijven weg achter een bochel land in zee maar dat verdriet hem niet. Hoeveel mist er ook aan te pas komt. Hoeveel stille wee naar de geliefde daar ook te verstaan wordt gegeven. Het lied van de Akashi Baai wordt door deze schilder niet gezongen. Hij schildert. De mist. Niet het tekort. De prent. Niet het in kaart gebracht verlangen. [pagina 163] [p. 163] Zondag De moeders en de bijna-moeders zwijgen af en toe onder de taxusboom. De toekomst is gezapig, de tantes koeren. Ze staan op een afstandje en ze koeren onophoudelijk, over alles wat waarempel en waarachtig is. Ik laat ze loeren, niet naar mij maar naar de moeders en de bijna-moeders onder de taxus op mijn schilderij. Ik haat de zon die bekvecht met de schaduw onder tafel. Ik, knecht van het humeur van licht tussen wolken en gebladerte. (Ik, auteur van de de leugen van het fruit op tafel, van het liefelijk gemorst eczema van de zon op stoelen, stukken moeders en de tafel). De zondag heeft het tafereel verlaten. Het is voorbij. De moeders en de bijna-moeders keuren nauwelijks mijn schilderij, ze luisteren naar het kind dat borrelt in hun schoot. De zwarte tantes ook. Waarempel, hoe waarachtig het kontrast tussen voorbode van leven en roet van jas. [pagina 164] [p. 164] Daar schuift een kano Daar schuift een kano zigzag in mijn kleine kathedraal van glas. Water orgelt op de pas van de roeispaan in de hand van Blanche. Niet kijken, Blanche. Je hoed zit scheef. Ik schilder scheef de kano in het glas. Laat ze naar de Seine varen, weg. Uit de hoek van de hemel op mijn doek, waar hun kringen blijven kringen maken. Alsof ik niet genoeg herschikken moet het laken van de lucht, de echo van de vloek van licht in water. 1891 Zijn serie schelven hooi legt ze allemaal het zwijgen op. De schilders van pruiken en bomen in de studio, de stukadoors van chocoladejus, van nimfen dik en schappen land gedoodverfd mooi. Ze staan pardaf in beeld: klokrokken van stro, plomper dan hun ballerina's die gaan schaften zijn, de rochelende knechten. En elke klokrok draagt een sleep van schaduw. Daardoor krijgt het stro gewicht. En tijd. Niet in de zon, maar in het rijk van het geringe, in lengte van tweedehands licht beklijven de dingen. [pagina 165] [p. 165] Regen Regen is natter dan de wolk. Of is het nat in de wolk natter? Elke dag vult hij een plat vlak met kleuren. Vandaag zal hij zoveel meer dan dat. Kunst Kunst is geen sport, zei Degas terwijl hij zelf zijn modellen wrong en plooide als japans papier. Vrouwen, in de weloverwogen kramp van het intieme, staande op een kier, boven een teil warm, lauw, koud water. Het onscherp van hun rug en billen in vergoelijkend pastel gevat. Alsof hij haast had, de man achter het sleutelgat. Ik maak mijn lichtdrukmalen buiten, in de open zaal der eeuwen. Elke dag heb ik het raden naar de staat van mijn model. Hoe zij de dageraad zal opengeeuwen, met of zonder mist. En hoe zij 's avonds luier nog de dingen dichtvernist. Doe het maar, schilder dat. Daarom Edgar, is de open lucht mijn sleutelgat. Vorige Volgende