schien had hij er beter aan gedaan een filoloog te consulteren, die zou misschien onderscheid maken tussen woorden en ze niet alle over één kam scheren zoals die verveelde otorhinoloog, die alleen maar oog leek te hebben voor het onderscheid tussen pharynx en larynx. De filoloog zou misschien een betekenis kunnen geven aan het feit dat hij ‘zoëven’ boven ‘zoeven’ had verkozen. Want hij vermoedde dat een verlies van twintig werkwoorden toch zo maar niet met dat van bijvoorbeeld twintig bijwoorden gelijkgesteld kon worden. Onderscheid maken, daar gaat het hem tenslotte om in het leven, en dat gebeurt alsmaar minder, klaagde hij bij zichzelf. Niet één die zich nog in ongehuicheld zelfvertrouwen bedienen kon van, zeg maar, het verschil tussen voor en na, Oost en West, links en rechts, rood en zwart, jager en prooi, cirkel en vierkant, heer en slaaf.
(Buiten sneeuwde het. Het park tegenover zijn raam lag helemaal onder het wit. Wit, dacht hij. Zwart was dus nergens te bespeuren. Alles was sneeuw, witte sneeuw. Sneeuw, de eskimo's gebruikten er, zo had hij ooit te studeren gekregen, misschien wel tachtig verschillende woorden voor: verse sneeuw, verharde sneeuw, opgewaaide sneeuw, hij verzon maar. Arme eskimo die aan een algemene hypologia leed: hij zou volkomen gedesoriënteerd rondlopen in het ononderscheiden sneeuwlandschap.)
Hij keek in de sigaretterook die doelloos omhoog krulde, zich verloor in de eindeloosheid van de morgenlucht. Hij had niet de moeite genomen zijn ogen uit te wassen of zijn tanden te poetsen. Hij verkoos deze dag halfslaperig door te spartelen, liever dan zich telkens weer met wakkere en overspannen geest te buigen over zijn grafische exploraties of de registraties en statistieken in zijn aantekenschrift op verborgen ontwikkelingen te exploreren.
(Hij hoopte dat niemand langs kwam, niemand telefoneerde. Hij verkoos nog het bezoek van een stel getuigen van Jehova boven een ontmoeting met een bekende, laat staan met iemand die hem nauw aan het hart lag. Hij nam zich voor