| |
| |
| |
Nikolaj Chajtov
De proef
Vertaling: Mon Detrez
Zes jaar heb ik me afgebeuld om kuiper te worden! Twee jaar zwierf ik door de bossen voor ik geleerd had van welke bomen je mooie planken kunt maken; één jaar lang leerde ik splijten, één jaar snijden, twee jaar schaven en ineenpassen en daarna, vóór ze je meester maakten, lieten ze je geblinddoekt een kuip maken. Twaalf meesterkuipers, jij zit in het midden en je maakt een kuip met een blinddoek om! Als ze klaar is, gieten ze ze vol water. Komt er één druppel uit, dan ben je opnieuw leerjongen, komt er niets uit, dan binden ze je de gordel om en ben je meester.
Het was een zware proef, maar de proef die ik daarna moest afleggen, die zal ik nooit vergeten!
Zes maanden waren voorbijgegaan sinds ze me de meestergordel hadden omgebonden en de zaken gingen slecht. In die zes maanden had ik maar vijf emmers gemaakt, dat was mijn hele handel, als ik die drie-vier tobbes buiten beschouwing laat, die ik betaald kreeg met wrongel. Als mijn moeder geen paddestoelen had geplukt en gekookt, dan waren we van honger omgekomen. Mijn vader was oud en ziek, hij kon niet meer werken. En ik was nog vrijgezel. Het werd tijd dat ik ging trouwen.
En precies in die periode komt op een dag Zwarte Soeljo Bjalkovski van Chambardere en zegt: ‘Maak mij een kuip waar driehonderd oka wrongel in kan. Maar ik moet met mijn vingers bij de bodem kunnen als ik me erover buk. Kun je dat?
- Dat kan ik! Waarom zou ik dat niet kunnen?
- Driehonderd oka en dat je met je vingers bij de bodem kunt?
- Driehonderd oka en je kunt met vingers bij de bodem!
- Begin eraan - zegt Soeljo - op Konstantijnsdag moet ze bij mij thuis staan!
Van geld sprak hij niet. Hij sprong op zijn paard en reed weg
| |
| |
en pas dan gaf ik me er rekenschap van dat er met zijn bestelling iets niet klopte: wat is dat voor een kuip, waar driehonderd oka wrongel in kan en waarin je met je vingers bij de bodem kunt, als je je erover bukt? Om bij de bodem te kunnen moet ze ondiep zijn en een ondiepe kuip waar driehonderd oka wrongel in kan, moet ongeveer even hoog zijn als breed.
Ik ga naar mijn vader en zeg hem:
- Zo staan de zaken, zo'n kuip hebben ze besteld, wat kan ik doen?
- Als je een meester bent - zegt mijn vader - dan maak je zo'n kuip! Speel je het niet klaar, dan ga je een slechte naam krijgen en een goede naam is voor een stielman het belangrijkste van alles!
Ik begon dus maar aan die kuip. Geen moeite was me te veel, ik maakte een beeld van een kuip! Precies zo breed als ze hoog was, uit dennehout met planken zo wit als kaas. Honderd keer probeerde ik uit of je met je hand bij de bodem kon - het ging! Ik haalde de kuip uit elkaar, laadde de planken op een muilezel en voorwaarts mars - naar Chambardere. Op het erf van Soeljo zette ik de kuip weer in elkaar en ik was juist bezig de hoepels erom te leggen of daar verscheen de baas zelf. Toen hij de kuip in het oog kreeg was hij opgetogen, maar nadat hij uitgebreid de houten hoepels betast had, raakte hij uit zijn humeur. Hij keek als een oorwurm:
- Meester, de kuip is prima, maar de hoepels deugen niet!... Kun je nou zo'n geweldige kuip, waar driehonderd oka wrongel in moet, bij elkaar houden met hoepels van hazelaar? Is het ijzer in de wereld soms op?
- Als je nog eens naar de stad gaat, zeg ik tegen Soeljo - koop dan ijzeren hoepels en laat me roepen, dan leg ik ze erom. Voorlopig kun je het doen met die houten hoepels. Die houten hoepels zijn sterker dan ijzeren!
- Sterker of niet, ik wil ijzeren hoepels, anders zeggen de mensen nog dat Zwarte Soeljo geen geld had om ijzeren hoepels om zijn kuip te laten leggen en er daarom maar houten liet
| |
| |
omleggen.
Terwijl ik daar met Soeljo sta te discussiëren, komen de vrouwen en de kinderen en de buren en de chodzja het erf oplopen. In dat gat hadden ze nog nooit een kuip gezien waar driehonderd oka in kon en ze kwamen allemaal kijken. De mannen staken hun pijpen op, streken over hun baard en klakten met hun tong.
- Asjeblief, wat een kuip! Is me dat een geweldige kuip! Als er nou nog ijzeren hoepels opzaten, dan zou ze gewoon haar weerga niet vinden!
Zwarte Soeljo vraagt aan de chodzja wat hij er van denkt.
- Die hoepels van hazelaar - zegt de chodzja - als ze de kuip in elkaar houden tot je ze in de kelder hebt gerold, zal het mooi zijn!
Ik leg aan de chodzja uit dat die hoepels gesneden zijn uit hout waar de zon hard op geschenen heeft en dat daardoor veel hars bevat en dat de hoepels in regenwater hebben gelegen en daardoor heel sterk en veerkrachtig zijn.
- Je denkt toch niet - zegt de chodzja - dat je ons, omdat we nou toevallig Pomakken zijn, zomaar voor de gek kunt houden? Rol die kuip hier over het erf - zegt-ie - en als de hoepels het uithouden, dan snij ik hier ter plekke mijn baard af.
Ik kreeg het op mijn heupen:
- Chodzja - zeg ik - ik wil de kuip wel laten rollen, maar het erf lijkt me te klein! Ik zal ze van hier naar beneden naar het riviertje laten rollen! Als de hoepels kapot springen, dan heb jij je pleziertje gehad; als ze heel blijven, weet dan dat ik je baard eraf scheer!
- Scheer hem er dan maar af! - zegt de chodzja.
De aga's begrepen dat het ging spannen, ze gaven de chodzja porretjes in zijn rug, maar hij bekte ze af:
- Als je van hier een steen naar beneden laat rollen - zegtie - dan ligt-ie in gruzelementen, laat staan een kuip. Van die kuip - zegt hij - blijft geen splinter over!
- Goed - zeg ik - breng mij water!
| |
| |
Ze brachten me een emmer en ik sprenkelde water op de hoepels, zodat ze goed vochtig zouden worden. Daarna rolde ik de kuip naar de rand van de afgrond. Broertje, toen ik naar beneden keek, naar Chambardere, toen ik die steilte zag en de rotspieken die eruit omhoog staken en de rivier die daar beneden kronkelde en kolkte, zei ik bij mezelf: ‘God weze mijn mooie kuip genadig!’ Maar ik liet niets blijken. Ik richtte mij op, gaf de kuip een duw en draaide mij om om niets te zien. Ik hoorde ‘boe-oem’ en daarna lange tijd niets. Daarna weer ‘boe-oem’ en weer stilte. De kuip vloog in de lucht en raakte voor de tweede keer de grond en toen hoorde je een geroffel en een geratel, de bergkloof dreunde alsof het hele gebergte naar beneden stortte.
Er stonden geiten aan de overkant, ze schrokken zich dood. De bellen kletterden, de honden begonnen te blaffen, de mensen uit de machala's aan de overkant begonnen te gillen: ‘De kuip, de kuip rolt weg!’ ‘Ze is dus nog heel’ - flitste het door mijn hoofd, ik draaide me om en zag hoe de kuip de rivier in plonsde, verdween en daarna heel en ongeschonden boven kwam drijven - een prachtige witte kuip -, ze begon te tollen in een draaikolk, botste tegen de rotsen op de oever en brulde. Ze stootte tegen de ene oever: ba-a-am! Ze stampte tegen de andere: ‘Boe-oem! Het water zoog haar naar de rots toe: ‘doem-doem’ - alsof er kanonnen werden afgevuurd. De chodzja werd zo bleek als een doek. De aga's keken naar de grond en Soeljo - het leek wel of er stoom uit zijn kop kwam - hij had zijn muts afgenomen en zijn schedel dampte als een verse mesthoop.
- Ga liggen dat ik je baard afscheer - zeg ik tegen de chodzja.
- Knip de chodzja zijn baard niet af! - smeekte de zwarte Soeljo me. - Ik betaal je dubbel! Zonder baard is hij geen chodzja!
- Daar had de chodzja daarstraks maar aan moeten denken! Breng me een scheermes!
Ze vonden geen scheermes.
| |
| |
- Breng me dan een schaar!
De aga's kwamen tussenbeide:
- We zullen je driedubbel voor de kuip betalen! Doe het niet!
- Al betalen jullie me vijfdubbel - de baard van de chodzja gaat eraf.
Twee, drie van hun grepen hun messen:
- Achteruit!
De vrouwen en kinderen gilden en stoven weg. Ik pakte de bijl.
- Ik hak jullie aan mootjes!
Als ik het nu zo vertel, word ik nog bang, maar toen, met mijn zotte kop, gaf ik geen zier om mijn leven. En ik had gelijk ook: ik had water en bloed gezweet om die kuip te maken en die kinkels wilden dat ik ze terug meenam en dreven bovendien nog de spot met mijn stielkennis en mijn werk!
- Ga zitten, chodzja - zeg ik - al moet ik je baard er met de bijl afhakken - eraf gaat-ie.
Ik nam het zadel van de muilezel, liet de chodzja erop gaan zitten, de vrouw van Zwarte Soeljo bracht een schaar en ik begon. Haar voor haar heb ik zijn baard eraf geknipt. Het zweet stroomde in beekjes vanachter zijn oren naar beneden, maar ik stopte niet. En terwijl ik knipte, kon je beneden de kuip horen dreunen: ‘ba-am, boe-oem, boe-oem, ba-am!’ De mensen waren op de daken en de muren geklommen en keken toe. De aga's keken strak naar de grond en durfden niet op te kijken, de Zwarte keek alleen maar naar mijn handen.
- Meester, zo is het genoeg!
Toen hij zag hoe ik de laatste haren eraf knipte, sloeg hij zijn handen voor zijn gezicht en begon te huilen.
- We hebben geen chodzja meer! We hebben geen chodzja meer!
Ik ging op mijn muilezel zitten en reed weg.
- Tot ziens, aga's. Vergeten jullie niet wie meester Lijo is en wanneer jullie de spot met hem gedreven hebben!
| |
| |
Ik had plezier in mijn wraak en vertrok met blij gemoed omdat ik mijn goede naam als meester niet in het gedrang had laten brengen. Aan het geld dacht ik pas toen ik ons dorp al genaderd was. Mijn vader was oud en leed aan astma, als hij hoestte, moest hij zich vasthouden, maar ik was bang voor hem. Waarom - dat kan ik niet zeggen, maar als hij me recht in de ogen keek, werd ik zo mak als een lammetje.
Afijn, ik kwam thuis. De deur was nog niet dicht of mijn vader kwam al af. Geen ‘welkom’ of ‘hoe gaat het’, maar meteen:
- Heb je de kuip verkocht?
- Nee!
- Waarom niet?
Ik vertelde hem wat er gebeurd was. Ik verfraaide of verborg niets.
- Ga op de grond liggen! - roept mijn vader. - Trendafila! (Zo heette mijn moeder.) Breng me die stok waarmee je hennep breekt!
Moeder bracht de stok, ze deden de voordeur dicht, en mijn vader begon mij met de stok te ranselen op het vlees van mijn achterwerk. Hij sloeg een keer of vijf-zes, maar raakte buiten adem. Hij gaf de stok aan mijn moeder, zij moest slaan en hij begon te tellen, tot tien.
- Sta op! - zegt-ie - idioot, dat ik je omhels! Voor je stommiteit heb je je deel gehad, maar dat je de baard van de chodzja hebt afgeschoren, daar krijg je een pluim voor! - En hij kuste me. - Je bent een man! Deze herfst - zegt-ie - vieren we je verlovingsfeest!
- En wie gaat dat betalen? - vraagt moeder.
- Wie zijn stiel kent - zegt vader - daar stroomt het geld vanzelf naartoe.
Zoals mijn vader zei, zo gebeurde het ook.
Twee dagen nadat ik de chodzja geschoren had, kwamen uit Chambardere de middelste zoon van Grote Mechmet en Scheve Salich:
| |
| |
- Kom naar het dorp je kuip halen! De aga's zullen je betalen, kom alleen maar je kuip uit het water halen!
Nog voor ik in Chambardere aankwam hoorde ik al - ‘ba-am, boe-oem’ - de kuip tegen de oevers bonken en dreunen als een trom. De aga's wachtten al op me:
- Hier heb je geld voor drie kuipen, maar haal die kuip uit de rivier, dat we van dat lawaai af zijn! De kinderen zijn bang en wij hebben al drie nachten geen oog meer dicht gedaan.
Allemaal goed en wel, maar hoe? Chambardere is een kloof van negen manshoogten diep in de rotsen, de rivier schuimt, kolkt en raast en van het schuim kun je niet zien wat rots is en wat water! En de draaikolk, waarin de kuip was terechtgekomen, had de oevers zo afgesleten, dat je nergens meer houvast had: een afgrond links en rechts, een hagedis had er geen houvast op gevonden, laat staan een mens!
- Geef een touw - zeg ik.
Ze namen het pakzadel van een ezel en brachten me een touw. Het ene uiteinde bonden ze om mijn lenden en het andere gooide ik in de handen van de mannen. Ik zei hen dat ze me bij beetjes moesten laten zakken en me zodra ik de kuip had vastgebonden samen met de kuip naar boven moesten trekken.
Ze lieten me dus zakken. Ik hing beneden tot aan mijn knieën in het water en toen, moet ik bekennen, werd ik bang: het water leek wel te leven, het gierde en kolkte en tolde als gek in het rond. Het was blauwgroen en god wist of er ergens een bodem onder zat of niet! Ik was sinds mijn doopsel niet meer in het water gedompeld en kon niet eens zwemmen! Ik riep dat ze het touw moesten vieren, ik wilde zien of ik kon staan. Ze lieten me tot aan mijn nek in het water zakken - een bodem was er niet. Ik roep dat ze me eruit moeten trekken - ze horen het niet! Het water raast te hard of zij doen of ze niets horen. Ik denk: ze willen me verzuipen. Er zijn twee Lijo's in mij. De ene roept: ‘Lijo, keer terug, die schurken brengen je om zeep!’ De andere fluistert: ‘Beter dood dan beschaamd!’ Ik zeg bij mezelf: ‘Ik
| |
| |
luister naar de tweede’, ik roep tegen de touwtrekkers dat ze niet mogen lossen en laat mijn benen in het water bengelen om de kuip zodra ze voorbij komt drijven met mijn benen te vangen.
De kuip tolde rond in het water en - hou je klaar - daar kwam ze aan! Ik hief mijn beide benen uit het water om ze te grijpen, maar mijn broek had zich vol water gezogen en in plaats van dat mijn benen naar boven gingen, ging mijn broek naar beneden. De kuip dreef voorbij. ‘Verdomme! Wat nu? Ik doe mijn broek uit, anders loopt het hier verkeerd af.’ Ik trok mijn broek uit, boven gilden de vrouwen - achter de mannen stonden de vrouwen te kijken -, ze stoven in alle richtingen uit elkaar. Ik wachtte weer op de kuip, ze kwam aandrijven, ik klemde ze tussen mijn benen. Ik tilde ze met mijn handen wat omhoog en riep dat ze me moesten optrekken.
Die daar boven begonnen aan het touw te trekken, maar ik werd gewaar dat hoe meer ze trokken, hoe moeilijker het ging. De kuip had zich vol water gezogen; ze was wel vijf keer zwaarder geworden. Ze hesen ons twee vingers boven het water en dan bleef het touw onbeweeglijk hangen.
- Trek, verdomme!
- Het gaat niet! - hoor ik van boven - 't is te zwaar!
Ze hesen me nog anderhalve el en stopten weer. Ik keek naar boven om te zien wat er aan de hand was en zag dat het touw, dat over de rand van de rots geschuurd had, half was doorgesleten. De vezels braken, mijn leven hing aan een draadje, zoals ze zeggen.
‘Nou Lijo, ik ben eens benieuwd wat je nu gaat doen! Als je de kuip laat vallen, dan kunnen ze je optrekken en is alles in orde, maar wat als het touw breekt en je valt alléén in het water, zonder kuip?... En als je de kuip niet lost, dan breekt het touw zeker en lig je ook in het water.
Met de kuip of zonder kuip? Beslis! Beslis, want de vezels breken!’
Ik besloot: ‘Ik laat de kuip niet los.’ En ik begon te
| |
| |
roepen:
- Breng een ander touw, want dit is doorgesleten. Vlug of ik ben er geweest!
Boven schoten ze in gang. Iemand rende naar het dorp om een touw. Maar je hebt er geen idee van hoe hij rende. Traa-aag als een kevertje - en voor mijn ogen, op een meter en een beetje afstand, braken één na één de vezels. Nog voor ik kon roepen dat ik viel, lag ik al in het water. Ik ging kopje onder, het schuim spatte in mijn ogen, maar de kuip liet ik niet los. Boven begonnen ze te schreeuwen:
- Hij verdrinkt! Hij verdrinkt!
Maar toen ze zagen dat ik met de kuip weer boven kwam drijven, begonnen ze opnieuw te schreeuwen:
- Hij leeft nog, hij leeft nog. Vlug, een touw!
Wat ik allemaal heb meegemaakt in die draaikolk, voor ze daar met dat touw waren, dat wens ik vriend noch vijand toe! De kuip is glibberig, ik kan ze nauwelijks vasthouden, bovendien doet het water ze dansen, ze gaat als razend te keer! Ze botst tegen de ene oever aan en vliegt terug naar de andere, het kan haar niks schelen dat ik mijn armen breek. En als mijn handen geplet worden, dan slokt de draaikolk me in één hap op: ik voel hoe die waterboor me regelrecht de hel wil inboren. Dan kom ik op het idee op de kuip te gaan zitten, zodat ik ze kan besturen. Ik verzamel mijn laatste krachten, klim erop en ik drijf daar rond boven het ziedende water, in mijn blote kont.
Honderd kelen schreeuwden: ‘Bravo!’ en ‘Wat een kerel!’ en toen pas bemerkte ik dat er zich op de beide oevers een menigte mensen verzameld had. Over één ding zat ik in, terwijl ik daar de kuip tussen mijn benen klemde: houden de hoepels het uit? Zouden ze het niet begeven, net nu, op het ergste moment? ‘Lieve hoepeltjes - bad ik - hou alsjeblief vol, lieve hoepeitjes, red me!... Hou vol en red me!’
Ik bad, kneep en wrong met mijn benen. Schiet de kuip naar de oever, dan strek ik mijn benen en in plaats van de kuip en de steen botsen mijn benen en de steen op elkaar en de kuip gaat terug naar het midden. Eindelijk brachten ze touwen. Ze lieten
| |
| |
ze zakken. Aan het ene bond ik de kuip, aan het andere mezelf - hoe me dat lukte - en daarna schreeuwde ik:
- Trekken!
Ze trokken de kuip naar boven. Daarna mij. Mijn voetzolen zaten onder het bloed. Het vel van mijn knieën was eraf geschaafd. Ze gaven me een broek, ik klom op een muilezel en - hop naar Chambardere. Iemand leidde mijn muilezel bij de halster, als was ik een chodzja, en achter mij volgde een lange sliert mensen, oud en jong - het einde van de stoet was niet te zien. Ze sleepten ook de kuip mee. Ze zetten ze in de tuin van de moskee en verklaarden:
- Het is de kuip van het hele dorp. Ze blijft hier staan!
Ze vroegen me of ik akkoord ging.
- Ik ga akkoord op één voorwaarde: dat Zwarte Soeljo op de kuip gaat staan en drie keer voor de verzamelde menigte uitroept dat houten hoepels beter zijn dat ijzeren.
Zwarte Soeljo klom op de kuip en niet alleen riep hij drie keer dat houten hoepels beter zijn dan ijzeren, maar hij voegde er uit zichzelf nog aan toe:
- Boeren, oud en jong, als een echte meester ze maakt, dan zijn houten hoepels beter dan ijzeren. Houten hoepels zijn beter!
Ze betaalden me voor de kuip en gaven bovenop nog wol, honig en was, en zo stapelden zich drie vrachten op voor een platte kuip van niks. Toen mijn vader me met de vrachten zag en ik hem vertelde waarom ik andermans broek droeg, werden zijn ogen zo groot als schoteltjes.
Daarna kwamen de een na de ander de liefhebbers opzetten om kuipen te bestellen. Mijn handeltje draaide voortreffelijk, het werd me soms zelfs te veel van de klanten en het geld. De mensen wilden van de oude meesterkuipers niet meer weten en kwamen bij mij, al waren er in onze streek meer dan honderdtwintig meesters!
Honderdtwintig, maar geen van hen had in Chambardere op een dol geworden kuip gezeten en een chodzja geschoren.
|
|